De Nieuwe Gids. Jaargang 26(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 805] [p. 805] Verzen van Laurens van der Waals. Liefdes twijfel. Zachtjes is uit de kamer gegaan, zij, met voorzichtige schreden - 'k heb uit de stilte iets vleiends verstaan, maar ik geloof zónder reden - Toen is ze vlúg het terras afgegaan, langs de trap naar beneden. Twijfel en aarz'ling; wát nu te doen, óók heen te gaan, of hier blijven? Zoekt ze een plekje om tusschen het groen eenzaam den tijd te verdrijven; of wel een plaatsje om weer - zooals toen - rustig met mij er te blijven? 't Is bíjna zeker, dat zij me verwacht; maar het verstand zegt mij: ‘vrindje heb je niet váák zoo iets dwaas al gedacht?’ 't Hart fluistert zacht: ‘ze bemint je’; en het verlangen ziet naar mijn gedacht' en vraagt angstig: ‘wat vindt je?’ Stil ben ik uit de kamer gegaan met vreesachtige schreden, - heb uit de stilte iets hóónends verstaan; maar ik geloof zónder reden -. Ben toen in eens het terras afgegaan, vliégensvlug naar beneden. [pagina 806] [p. 806] Het verloren wijsje. Wat de viool nu spelen moet, dat weet de vedelaar niet recht en al wat hij nu klinken doet is traag en vaag en slecht. En wijl zijn geest zoekt en herzoekt, zijn hand langs al de snaren gaat, is 't of zijn mond onmachtig vloekt al wat hij niet verstaat; al wat hij niet begrijpen mag, maar dat hij nu en dan tóch hoort, dat soms klinkt, als een verre lach, als een gefluisterd woord. Zoo'n vedelaar lijkt wel mijn ziel, die op de snaren van 't geluk herspelen wil wat haar beviel, maar 't instrument blijkt stuk. En schoon ze toch een wijle tracht te spelen als ze vroeger deed, het klinkt te traag, te vaag, te zacht, te overvol van leed. Nu zit ze bij haar instrument, zooals de vedelaar dat deed, en zoekt het wijsje, dat ze kent, maar niet te spelen weet. [pagina 807] [p. 807] Voor het weerzien. Het is zoo stil, zóó stil...... ik hoor niets anders, dan teer getril òm mij, ín mij; het is zoo stil, zóó stil...... ik hoor niets anders dan d' echo van een vroeg're mijmerij. Het klinkt zoo zacht, zóó zacht...... ik kán niet hooren, of het wat lacht, of dat het weent in mij; het klinkt zoo zacht, zóó zacht...... ik kán niet hooren, of het iets vraagt of enkel maar iets zei. Het klinkt zoo zoet, zóó-zoet...... ik wìl niet weten, wat of ik zeggen moet ààn U vàn mij; 't klinkt zoo zoet, zóó zoet, dat ik wel moet vergeten al wat ik vroeger dacht en vroeger zei. Het is zoo stil, zóó stil, dat ik niet durf bedenken, - ik die niets weten wil van d' oude mijmerij - hoe stil, hoe stil, die echo mij doet denken aan woordjes, eens door U gezegd aan mij Vorige Volgende