De Nieuwe Gids. Jaargang 26
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 691]
| |
J.H. van 't Hoff,
| |
[pagina 692]
| |
wanneer hij verneemt, dat anderen uit zijn arbeid praktisch nut hebben getrokken. Ook Van 't Hoff heeft zich slechts laten leiden door den wensch datgene na te speuren, hetwelk zijn verbeeldingskracht hem ingaf. Maar een groote voldoening is 't hem stellig geweest, dat de door hem gegeven nieuwe inzichten niet alleen allerwege in de chemie gehuldigd worden, maar ook de aanleiding zijn geweest tot tallooze onderzoekingen, die voor een deel reeds uitkomsten ‘tot profijt van de menschheid’ hebben gegeven.
Hoe Van 't Hoff over den rol der verbeeldingskracht in de wetenschap dacht, toen hij op 26-jarigen leeftijd tot het hoogleeraarsambt werd geroepen, heeft hij in zijn intreerede geschetst. Hij wees er toen op, hoe de waarneming eerst haar hooge waarde krijgt door een juiste keuze van het oogenblik en het onderwerp van waarneming, door de willekeurige verandering van het waargenomene en door de keuze der hulpmiddelen. Voor die alle is ‘het op de gedachte komen’ - het werk der verbeeldingskracht - een vereischte. En wellicht is dit, naar hij opmerkt, nog in meerdere mate noodig bij het trekken van besluiten uit de waarneming en bij het opsporen van overeenkomst of verschil met vroeger - vaak op ander gebied en door anderen - opgemerkte verschijnselen. Stellig is zij een vereischte bij het opstellen eener hypothese of bij het uitwerken eener theorie, waarvan men wenscht, dat zij zooveel mogelijk alle waarnemingen zal omvatten. Van 't Hoff wist uit eigen ervaring, wat de verbeeldingskracht waard is. De door hem een viertal jaren te voren opgestelde theorie van het asymmetrisch koolstofatoom - een kind zijner verbeelding - stond hem dan ook voor den geest bij het schrijven zijner rede. Eerst vele jaren later heeft hij medegedeeld, hoe het denkbeeld tot hem was gekomen, waarvan de kiem wel reeds bij zijn verblijf in de laboratoria van Kekulé te Bonn en Wurtz te Parijs was ontstaan. Hij had de lezing van een verhandeling van Wislicenus over de melkzuren - waarin deze er op wees, dat men het verschil tusschen bepaalde (daar nader aangeduide) stoffen | |
[pagina 693]
| |
slechts kon verklaren door een verschillende ligging der atomen ten opzichte van elkaar in de ruimte - halverwege gestaakt om wat te gaan wandelen. Een bibliotheek toch oefende steeds een geestdoodenden invloed op hem uit. En het was nu op die wandeling ‘onder den invloed van de frissche lucht’, dat hij op de gedachte kwam van zijn sedert beroemd geworden theorie, die aan de chemie onschatbare diensten heeft bewezen en nog steeds bewijst.
Niet alleen dit heeft Van 't Hoff aan zijn verbeeldingskracht te danken. Zij komt telkens tot uiting in zijn te Amsterdam uitgevoerde onderzoekingen: bij het naspeuren van de snelheid van verschillende chemische reacties, bij het besluiten tot het aantal der moleculen dat voor het plaats vinden dier reacties noodig is, bij het zoeken van analogieën tusschen physische en chemische verschijnselen in zijn studie over ‘overgangspunten’ en het ‘principe van het beweeglijk evenwicht’, bij het toepassen van de wetten van Boyle en Gay Lussac op verdunde oplossingen.......
‘Van 't Hoff is de eerste chemicus, die beroemd werd zonder experimentator te zijn’ heet het in een onlangs verschenen necrologie. Van 't Hoff geen experimentator! Misschien wilde de schrijver zeggen, dat Van 't Hoff ook beroemd zou zijn geworden, indien hij niet geëxperimenteerd had. Zijn theorie toch van het asymmetrisch koolstofatoom steunde bij de opstelling uitsluitend op waarnemingen van anderen. Het begrip ‘overgangspunt’ ontleende hij oorspronkelijk aan waarnemingen van Lehmann bij ammoniumnitraat. Het principe van het beweeglijk evenwicht stelde hij op zonder dat daarvoor proefnemingen van zijn hand noodig waren. Evenmin gebruikte hij die bij zijn beschouwingen over de ‘affiniteit’. En wien is 't niet bekend, hoe hij bij de experimenteele staving van zijn ‘wet’ zich slechts op de proeven van Pfeffer, de Vries, Soret en Hamburger beriep? Maar Van 't Hoff geen experimentator! Zijn leerlingen en medewerkers weten wel beter. Ja, hij moge dan niet het geduld hebben gehad om bijvoorbeeld talrijke stoffen te bereiden en te analyseeren of om tallooze oplosbaarheidsbepalingen te verrichten, | |
[pagina 694]
| |
maar wie hem heeft mogen gadeslaan bij zijn proefondervindelijk werk heeft hem bewonderd om de vernuftige inrichting van zijn toestellen en de juiste keuze van de weinige doch beslissende experimenten. Ja, bij talrijke onderzoekingen waren het de leerling of de medewerker, die de proeven verrichtten, maar bijna altijd was het een vernuftig denkbeeld van Van 't Hoff, dat de wijze van experimenteeren beheerschte of er een gelukkige wending aan gaf.
Zijn leerlingen te Amsterdam hebben een merkwaardigen tijd medegemaakt. De eersten van hen hebben zijn beroemde ‘Etudes de dynamique chimique’ zien geboren worden. Het zijn vooral Schwab en Reicher geweest, die aan het proefondervindelijk gedeelte hebben medegewerkt, dat echter tal van proeven omvat, die door Van 't Hoff zelf zijn verricht en getuigenis afleggen van zijn groote experimenteele vaardigheid. Daarna worden, onder medewerking van Reicher en van Deventer de nieuwe wegen, die hij de chemie door dit werk deed inslaan, nader ontgonnen, terwijl onder de hand zijn aan de Zweedsche Akademie aangeboden verhandelingen verschijnen, die den grondslag legden tot een nieuwe theorie der oplossingen. De medewerkers uit het buitenland dagen nu op: Arrhenius en Meyerhoffer in het oude laboratorium, Bancroft, Bredig, Goldschmidt, de Hemptinne, Jones, Löwenherz, Rothmund, Verschaffelt in het nieuwe laboratorium, einde 1891 geopend. En zoo ontstaat een bedrijvigheid en een uitwisseling van gedachten, die ongemeen aansporend op zijn leerlingen werkte en die hun dien tijd onvergetelijk doet zijn. De periode in het nieuwe laboratorium heeft slechts kort geduurd, maar is - vooral door het onder zijn leiding uitgevoerde werk - zeer productief geweest. In den voorzomer van 1895 vertrekt Van 't Hoff naar Stühlingen. Nog komt hij 14 Maart 1896 afscheid nemen van zijn oudleerlingen, dan is het Berlijn dat een groot man te meer aan zijn Akademie en Universiteit verbonden ziet.
Het is Van 't Hoff door velen euvel geduid, dat hij - nadat te Amsterdam een nieuw chemisch laboratorium op zijn ver- | |
[pagina 695]
| |
langen was gebouwd - toch naar het buitenland vertrok. Maar men vergeet, dat dit laboratorium hem in Juni 1887 - in verband met een verleidelijk aanbod uit Leipzig - werd toegezegd. Men behield dus Van 't Hoff nog acht jaren. En bovendien: het laboratorium (dat tevens voor zijn ambtgenoot Gunning was bestemd) heeft onder het beheer van Bakhuis Roozeboom en Lobry de BruynGa naar voetnoot1) en hun opvolgers zijn goeden naam gehandhaafd.
Van 't Hoff ging niet naar Berlijn ter wille van een finantieel voordeelGa naar voetnoot2). Hem lokten slechts de vrije beschikking over zijn tijd, waardoor hij zich geheel aan zijn onderzoekingen kon wijden. Eén uur per week college was zijn werk als hoogleeraar... tenzij hij verhinderd mocht zijn. Geen tentamens en examens, geen tijdroovende administratie van een groot laboratorium, geen leerlingen, slechts zooveel medewerkers als hijzelf mocht wenschen en een voldoende toelage voor inrichting en onderhoud van een klein laboratorium. Een paar maanden vóór zijn vertrek had Van 't Hoff bij de opening van het Natuur- en Geneeskundig Congres te Amsterdam (19 April 1895) de vraag gesteld: ‘Moesten niet naast onze mannen, wier plicht het is te onderwijzen en die, als zij daarvoor lust en tijd hebben, ook wat mogen onderzoeken, anderen staan, wier plicht het is te onderzoeken en die, als zij daarvoor lust en tijd hebben, ook wat mogen onderwijzen?’ In Nederland kwam het antwoord niet op een hem bevredigende wijze. Men meene nu niet, dat Van 't Hoff er afkeerig van was te onderwijzen. Zij, die het voorrecht hadden zijn belangwekkende colleges te volgen, weten, dat hij deze met opgewektheid gaf. Ook in het laboratorium verleende hij zijn hulp gaarne, hoewel hij bovenal zelfstandigheid op prijs stelde. Bovendien had Van 't Hoff - zooals hij eens mededeelde - een gevoel van dankbaarheid ten opzichte van zijn leerlingen. | |
[pagina 696]
| |
Het onderwijs toch, dat hij hun gaf, had hem op de gedachte van menig onderwerp gebracht, had hem tot menig onderzoek gevoerd.
Het werk te Berlijn opgevat sloot zich aan bij een deel der Amsterdamsche onderzoekingen, maar werd nu in het bizonder gericht op een ingewikkeld aan Duitschen bodem ontleend probleem (het ontstaan der zoutbeddingen te Stassfurt en elders). Hoe hier Van 't Hoff zijn vernuft, handigheid en geduld te stade kwamen, blijkt eerst duidelijk, indien men de talrijke verhandelingen, waarin de uitkomsten van het onderzoek werden neergelegd, nader leert kennen. Iets van de ‘histoire intime’ heeft hijzelf medegedeeld in een van zijn laatste opstellen, een schets in het ‘Gedenkboek-van Bemmelen’. Daarin uit hij ook zijn vreugde, na een zooveeljarigen arbeid aan eenzelfde onderwerp, een nieuw onderzoek van geheel anderen aard te kunnen aanvatten. Dit ten einde te brengen is hem echter niet vergund geweest....
Van 't Hoff heeft in gesprekken wel eens een vluchtigen blik doen slaan in zijn gedachtensfeer buiten de chemie. Zoo verklaarde hij eens agnost te zijn op godsdienstig gebied. Vele jaren later heeft hij zijn gewijzigde opvatting op de volgende wijze geuit: ‘Meiner Ansicht nach haben sich die religiösen Grundgedanken schon dadurch für den Menschen als ausgezeichnete Leitfaden gezeigt, dass sie sich durch Jahrhunderte hindurch aufrecht erhielten und also im Kampf ums Dasein stützten. Ob der bildliche Inhalt sich mit der Wahrheit deckt, kommt für mich in zweiter Linie. Ich stelle mich dazu wie auf meinem Gebiet zu dem Bild, das die Atomlehre bringt, und ziehe nur den praktischen Schluss, dass die religiösén Grundgedanken für das Leben, die atomistische Auffassung für die Chemie im grossen ganzen das Richtige zeigen. So neige ich, wiewohl als Naturforscher den religiösen Ueberlegungen etwas fernstehend, in schweren Lebenslagen dennoch dazu, darauf zurück zu greifen....’
Van 't Hoff was niet demonstratief, maar zijn leerlingen wisten, dat zij op hem konden rekenen, indien zij zijn hulp - ook | |
[pagina 697]
| |
buiten hun studie - mochten noodig hebben. Hij zag in ‘de laboratorium-medewerkers gaarne levenslotgenooten’ en bleef belangstellen in hun verderen levensloop. Van 't Hoff prees zelden, doch zijn tevredenheid bleek, indien zich een ongezochte gelegenheid voordeed, ondubbelzinnig.
Sedert Van 't Hoff ons land verliet, waren bij zijn overlijden bijna 16 jaren verloopen. De herinnering aan eenige eigenaardigheden, aan kleine moeilijkheden, die zich wel eens voordeden in den omgang met sommige leerlingen, is in dien tijd verflauwd. Maar het beeld van zijn groote persoonlijkheid staat allen, die hem goed leerden kennen, nog levendig voor den geest. Voor hen is een gedenkteeken, aan zijn nagedachtenis gewijd, niet noodig.
Onder de vele huldeblijken, die Van 't Hoff ten deel vielen, deed hem - zooals hij eens schreef - het verbinden van zijn naam aan het laboratorium van zijn leerling Ernst Cohen te Utrecht veel genoegen. Dat daarin nu zijn beeltenis in blijvenden vorm zal worden geplaatst, ligt voor de hand. Ook elders zullen gedenkteekenen niet achterwege blijven. Maar indien men Van 't Hoff gevraagd zou hebben, op welke wijze volgens zijn meening de nagedachtenis van een groot onderzoeker op chemisch gebied in hoofdzaak geëerd dient te worden, zou zijn antwoord zonder twijfel dit zijn geweest: ‘Brengt een groot fonds bijeen, waaruit chemisch onderzoek in elke richting krachtig kan worden gesteund’.
Leiden, April 1911. |
|