De Nieuwe Gids. Jaargang 26
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 436]
| |
I.Binnen enkele weken worden te Rome de internationale tentoonstellingen van kunst en historie geopend, als inleiding tot de feestelijke herdenking van het tot stand komen der Italiaansche eenheid; officieël telt deze van 17 Maart 1861, den dag waarop de wet werd afgekondigd, welke aan Victor Emmanuel den titel van Koning van Italië verleende. Italië herdenkt dus een der meest belangrijke gebeurtenissen uit de vorige eeuw, die een der vurigste wenschen van geheel het volk verwezenlijkte, en na eindelooze tijden van verdeeldheid en verbrokkeling van Italië weder een politieke eenheid, van het volk een natie maakte. Meer nog dan de totstandkoming der Duitsche eenheid, waartoe de Fransch-Duitsche oorlog van 1870-'71 den laatsten stoot gaf, is die der eenheid van Italië merkwaardig. Wijl in Italië kon geschieden, wat in Duitschland onmogelijk bleek: de samensmelting der verschillende staatjes tot een administratief en politiek geheel, niet alleen naar buiten, maar ook naar binnen. Italië werd een eenheid, Duitschland een statenbond. De Duitsche keizer is de president van een bondgenootschap, als primus inter pares; de Koning van Italië is de souvereine heerscher in het Italiaansche Rijk. De Duitschers zijn ook nog Pruisen of Wurtembergers, Saksers of Beieren, of wat anders, de Italianen zijn Italianen - ‘et rien de plus’. Wat Bismarck niet kon, of wilde, | |
[pagina 437]
| |
of durfde: ook de binnenlandsche eenheid tot stand brengen, is onder Victor Emmanuel door Cavour in Italië geschied, zoodat de Italiaansche eenheid een hoogere eenheid is dan de Duitsche. En toch waren de omstandigheden, waarin Italië bij het begin der negentiende eeuw verkeerde, niet minder merkwaardig dan in Duitschland. De restauratie had in Italië de politieke verdeeling van vóór de Fransche overheersching hersteld. De vroegere vorstengeslachten, die door de Franschen waren verdreven, hadden hunne bezittingen herkregen; Italië was gesplitst in vorstendommetjes, wier potentaatjes als absolute heerschers optraden, en het ‘ancien régime’ ten spoedigste herstelden, met alle gevolgen, die dit voor de onderdrukte bevolking had. En boven dit verbrokkelde en verdeelde Italië - dat als eenheid, krachtig georganiseerd, zulk een groote rol in de wereldgeschiedenis had gespeeld, en onder Rome's leiding eens naar de wereldheerschappij had gestreefd - stond dreigend de macht van Oostenrijk, en van den ‘auctor intellectualis’ der Heilige Alliantie, Clemens Metternich, die deze verdeeldheid noodig achtte om beter te kunnen heerschen. Metternich was te conservatief, om van een tijdgenoot een goeden raad aan te nemen; anders had hij, de klassieker, van Goethe kunnen leeren, dat er iets is wat boven het oude adagium ‘divide et impera’ gaat, namelijk de les vol levenswijsheid die de ‘Altmeister’ van Weimar in deze woorden gaf: ‘Entzwei und gebiete! Tüchtig Wort.
Verein' und leite! Bessr er Hort!’
Een woord dat hier dubbele beteekenis heeft. Want evenals in Duitschland zijn ook in Italië de pogingen in de dagen der revolutie door het volk aangewend om de eenheid tot stand te brengen, mislukt; en evenals in Duitschland bleek ook hier een man noodig te zijn, die door groote bekwaamheid en vaste leiding wist te volbrengen, wat vóór hem moeilijk, bijna onuitvoerbaar scheen. Die man, de Bismarck van Italië, was Cavour. | |
II.Zeven in getal waren de Staten, die het Weener Congres noodig oordeelde om de verschillende Oostenrijksche, Fransche | |
[pagina 438]
| |
of Spaansche dynastiën en de Pauselijke heerschappij in Italië te bevestigen. In het koninkrijk der beide Siciliën en in het vorstendom Lucca heerschten de Bourbons, in Parma de Oostenrijksche aartshertogin Maria Louise, de gemalin van Napoleon I, in Toscane een Oostenrijksche aartshertog, in Modena het huis Oostenrijk-Este, in den kerkelijken staat paus Gregorius XVI; en in het Lombardisch-Venetiaansch koninkrijk werd het bestuur, namens den keizer te Weenen uitgeoefend, door een Oostenrijkschen prins. Slechts in Sardinië, waartoe Genua, Savoye en Nizza behoorden, regeerde een Italiaansch vorstengeslacht, als eenling tusschen alle vreemdelingen en dit geslacht zou, door het lot aangewezen, in de toekomst de leiding in het vereenigde Italië in handen krijgen. De regeling, door het Congres te Weenen gemaakt, moest de nationale gevoelens in Italië kwetsen. En Metternich verscherpte dat nog een beetje, door zijn weigering, een commissie voor de Italiaansche staten in te stellen, zooals voor de Duitsche staten was geschied. Want, zeide hij: ‘Duitschland vormt een staatslichaam, Italië daarentegen is niets dan een vereeniging van onafhankelijke staten, die uitsluitend samenhangen als geografisch begrip’. Spoedig zou het duidelijk worden, dat de verbrokkeling noodig werd geacht, om Oostenrijk de gelegenheid te geven, evenals in Duitschland, ook in Italië de hegemonie, de voorheerschappij, uit te oefenen. Niet alleen in de staten, waar Oostenrijksche vorsten regeerden, ook over de Bourbons matigde Oostenrijk zich grooten invloed aan; zoo liet het den koning van Napels beloven, in zijn staten geen politieke instellingen in te voeren, die niet overeen kwamen met die van Lombardije en Venetië. En had Metternich zijn zin gekregen, dan zouden alle Italiaansche vorsten zich vereenigd hebben in een confederatie, onder leiding van Oostenrijk. De tegenstand van den koning van Sardinië, die gesteund werd door Tsaar Alexander van Rusland, deed dit plan echter mislukken. De toestand, die na 1815 in Italië was onstaan, is het best te kenmerken door deze drie woorden: verbrokkeling, absolutisme, en overheersching van Oostenrijk. | |
[pagina 439]
| |
Daartegenover stonden de drie wenschen van de liberale en vaderlandslievende Italianen: de nationale eenheid, de invoering van een constitutioneele regeering, en de verdrijving der vreemde overheerschers. Er moest nog heel wat gebeuren, voordat die wenschen vervuld konden worden. De eerste pogingen er toe konden zeker niet tot het doel leiden. Zij bestonden uit plaatselijke revoluties, die gemakkelijk te onderdrukken waren. En toch hadden zij nut, wijl zij de beweging gaande hielden en de geesten wakker. Zij bereidden het gemeenschappelijk werk voor, dat in de tweede periode moest worden verricht. Geheime genootschappen als de ‘Carbonari’ en de ‘Bond voor Jong Italië’ van Mazzini poogden een omvangrijker revolutionaire beweging voor te bereiden. Het waren voornamelijk de jongeren, studenten en officieren, die zich hierbij aansloten. Vredelievender en omvangrijker was de poging, die bekend is onder den naam de ‘Risorgimento’, en die ontstond in de kringen van letterkundigen en geleerden. Aanvankelijk het gevolg van nationale congressen, in navolging van de Duitsche, die ieder jaar in een andere stad werden gehouden (Pisa, Turijn, Florence, Padua) en die propaganda maakten voor vrijheid van denken en spreken, en voor vrijzinniger instellingen, ging de ‘Risorgimento’ spoedig over tot het uitgeven van politieke geschriften, die door geheel Italie werden verspreid en gelezen. De meest bekende zijn wel die van den priester Gioberti: ‘Primato morale e civile degli Italiani’, die de eenheid verkondigde onder leiding van den Paus, en die bestreden werd door d'Azeglio in zijn brochure ‘Degli ultimi casi di Romagna’, waarin de vervolgingen beschreven werden, welke de liberalen in de Romagna, in den Kerkelijken Staat moesten verduren, en waarin de koning van Sardinië als de gewenschte leider der Italianen in hun streven naar vrijheid en eenheid werd aangewezen. Zoo werd de ‘Risorgimento’ ingeleid, meer als een stemming dan als een partij, maar zich snel uitbreidend onder de beschaafde klassen van Italië. Er was geen bepaalde organisatie, noch een duidelijk omschreven doel. Men wenschte hervormingen, | |
[pagina 440]
| |
een liberaal bestuur, en de vereeniging van alle Italiaansche Staten. Van een revolutionair optreden, om de vorsten die de eenheid beletten, te verdrijven, was geen sprake; een federatie waarbij alle Italiaansche staten zich moesten aansluiten, was het hoogste wat men wenschte. Hoe deze federatie moest tot stand komen, bleef voorloopig een raadsel. Op welke wijze de verhouding zou worden geregeld, wie de leiding zou hebben, welke plaats de Paus in den bond zou innemen, dat waren vragen, waarmede men zich voorloopig het hoofd niet brak. Op slechts enkele punten bestond eenstemmigheid: Italië moest bevrijd worden van de vreemde overheerschers, en dan zou het sterk genoeg zijn, om zijn eigen eenheid tot stand te brengen. De formule daarvoor werd aangegeven door Koning Carlo-Alberto van Sardinië, die op de vraag van een zijner ministers hoe Italië zou moeten handelen om tot eenheid en vrijheid te komen, het historische antwoord gaf, ‘Italia fara da se’. Italië zal zelf weten, wat het doen moet. | |
III.Zoo was de toestand in 1845, toen bij den dood van Gregorius XVI het Conclave onverwacht, en tegen den zin van Oostenrijk, dat de candidatuur van kardinaal Lambruschini voorstond, den kardinaal Mastaï Feretti, aartsbisschop van Imola, die als zoodanig den bijnaam ‘El Bono’ droeg, tot Paus verkoos. De nieuwe Paus nam den naam aan van Pius IX. Dat was een harde slag voor Oostenrijk; en de briefwisseling van Metternich met den gezant von Lützow (Mémoires de Clement Metternich dl. VII, pag. 246 vgl.) geeft al niet minder dan de ‘Conseils pour Pie IX’, (t.a. pl. pag. 251 vlg.) blijk van de teleurslelling, die de conservatieve leider der Europeesche politiek ondervond over de benoeming van een Paus, die als ‘liberaal’ bekend stond, en van wien verwacht werd, dat hij de denkbeelden van Gioberti in toepassing zou brengen. Aanvankelijk was de hoop van alle liberalen en vrijheidsmannen in Italië op den nieuwen Paus gevestigd, en het liedje ‘Evviva Pio Nono!’ werd als 't ware het volkslied van de voorstanders van eenheid en vooruitgang. Hoe dit liedje de nachtmerrie werd | |
[pagina 441]
| |
van Metternich blijkt uit hetgeen prinses Mélanie in haar dagboek (Mémoires, dl. VIII pag. 20) mededeelt: Toen Metternich in 1848 naar Engeland gevlucht was hoorde de familie in het huis naast het hare tot haar schrik het liedje van Pio Nono zingen. ‘Nous avons découvert que nous logions porte à porte près du radical lord Minto’ zegt de prinses. Het bleek echter spoedig, dat Metternich zich voor Pius IX niet bezorgd behoefde te maken. Wel stond de Paus aanvankelijk eenige hervormingen toe, maar van een liberaal bewind was geen sprake. ‘Het absolute gezag zou onverminderd worden gehandhaafd,’ zeide de Paus bij de ontvangst van de Consulta di Stato. En toen hij, onder den druk der volksbeweging, na de Februari-omwenteling van 1848 te Parijs, een grondwet voor den Kerkelijken Staat invoerde bleef het Heilig College met de opperste macht bekleed, zoodat in het staatsbestuur twee onvereenigbare elementen, theocratie en constitutionalisme, werden saamgevoegd. Met het gevolg, dat de ontevredenheid in den Kerkelijken Staat niet werd weggenomen, integendeel verergerde, zoodat in hetzelfde jaar, dat Metternich uit Weenen moest vluchten, de Paus de stad der zeven heuvelen moest verlaten en in Gaëta, in het Koninkrijk Napels, een toevlucht moest zoeken, terwijl in Rome de Republiek werd uitgeroepen, en Mazzini, met Armelini en Saffi, aan het hoofd van het bewind werd geplaatst. De revolutie in den Kerkelijken Staat was slechts een episode in de beweging, die zich over geheel Italië uitbreidde. De groothertog van Toscane moest vluchten; in zijn staten werd de Republiek uitgeroepen. In Napels en Sicilië wist koning Ferdinand, die na het bombardement van Messina den bijnaam van ‘el Re Bomba’ ontving, in enkele jaren viermaal een grondwet af te kondigen en die viermaal, na ze plechtig bezworen te hebben, weder in te trekken. In de Oostenrijksche landen, Lombardije en Venetië, was de beweging reeds in de eerste dagen van Januari ontstaan; in de ‘Mémoires’ van Metternich wordt daarover aangeteekend: ‘A Milan grande agitation et émeute à propos de cigares’. Maar wat er eigenlijk gebeurd was, blijkt uit die ‘herinneringen’ niet. Om de Oostenrijksche regeering in haar financieele belangen te treffen, besloten Italiaansche patriotten in Milaan, Padua en | |
[pagina 442]
| |
Venetië geen cigaren meer te rooken; elkeen die op straat rookende werd aangetroffen werd aangehouden, wat aanleiding gaf tot relletjes, vooral toen Radetzky toeliet, dat de soldaten van het Oostenrijksche garnizoen op ostentatieve wijze in het openbaar rookten. En toen kort daarop ook in Weenen de revolutie uitbrak, en de Oostenrijksche regeering, gedesorganiseerd, van alle zijden door de oproerige nationaliteiten bedreigd, de Italiaansche provincies in den steek moest laten en Radetzky, vreezend van zijn verbindingen te worden afgesneden Milaan ontruimde en zijn troepen in den vestingvierhoek terugtrok, werd in geheel Noord-Italië de Republiek afgekondigd. De hertogen van Parma en Modena vluchtten uit hunne staten naar het Oostenrijksche leger. Kortom, geheel Italië was in beweging. Maar het zaad was nog niet rijp, de velden waren nog niet wit om te oogsten. Er waren in deze revolutie twee oorzaken, waarom zij niet slagen kon: De Italiaansche militaire macht was niet voldoende, om de vreemdelingen uit Italië te verdrijven; alleen het leger van den Koning van Sardinië was gereed voor den strijd en telde toch niet meer dan 60.000 soldaten, waarvan nog ⅔ reservetroepen. En er was geen eenstemmigheid voor het doel. De liberalen waren verdeeld in constitutioneele monarchisten en republikeinen. De monarchisten wenschten een federatie der vorsten, de republikeinen een parlement, door algemeen stemrecht gekozen, om over het lot van Italië te beslissen. En door deze oneenigheid tusschen de linkergroepen zag de reactie zich den weg geopend om het verloren terrein te herwinnen. Het leger van Karel Albert, dat in Lombardije was gevallen, om de Oostenrijkers uit het Italiaansche gebied te verdrijven, werd door Radetzky bij Custozza verslagen; en de nederlaag bij Novarra, in Maart 1849, noodzaakte Karel Albert zelfs de regeering neer te leggen. En achtereenvolgens werd alles wat weerstand bood onderworpen. Generaal Haynau, de hyena van Brescià, voerde in Lombardije het standrecht in; Modena en Parma werden door de Oostenrijksche troepen hernomen, en met de hertogen werd het absolute stelsel er hersteld. Toscane bleef tot 1859 door | |
[pagina 443]
| |
Oostenrijksche troepen bezet, en had minder vrijheden dan voor de revolutie. Fransche troepen hernamen Rome, en brachten den Paus weder in het Quirinaal. Met behulp van buitenlandsche troepen werd Italië weder overgeleverd aan de reactie. Van de revolutionaire beweging bleef voor de volken niets over dan de herinnering aan ellende en teleurstellingen, voor de regeeringen een hernieuwd wantrouwen, dat zich uitte in krasse maatregelen tegen de pers, de liberale denkbeelden en de eenheidswenschen. In geheel Italië waren vreemde troepen, de Oostenrijkers in het noorden, de hertogdommen, en de Romagna, de Franschen in Rome. De nationale driekleur, een oogenblik aangenomen als symbool der eenheid, was verlaten. En meer nog dan voor 1848 was Italië verbrokkeld, afhankelijk van Oostenrijk, en in de macht van het absolutisme. | |
IV.Slechts één staat was, hoewel vernederd op het slagveld, aan de algemeene reactie ontkomen. Het koninkrijk Sardinië behield de liberale constitutie, die Karel Albert in 1848 had afgekondigd en de nationale driekleur; het werd thans het centrum, dat de nationale eenheid zou tot stand brengen. Het was in die dagen een rijk, dat onder de kleine staten moest worden gerangschikt; het telde nauwelijks vijf millioen inwoners, en bestond uit vier van elkaar gescheiden gedeelten: de Genueesche kust, centrum eener republikeinsche partij; Savoie, een fransch gebied, beheerscht door adel en geestelijkheid; Piemont, met een landelijke bevolking en slechts één belangrijke stad, de residentie Turijn; en Sardinië, een arm visscherseiland, zonder eenig politiek leven. Waarlijk geen kern om er het middenpunt van een Italiaansch koninkrijk van te maken. Maar het had één groot voordeel: een nationale dynastie, die onafhankelijk was van het buitenland, en een leger, dat met eenige zorg en oefening in staat zou blijken, te strijden voor vrijheid en eenheid. Karel Albert had, onder den druk van Cavour, in 1848 een | |
[pagina 444]
| |
Grondwet afgekondigd, die niet naar buitenlandsche modellen was gecopiëerd, maar zoo nationaal was, dat zij thans nog als Grondwet voor het Koninkrijk Italië dienst doet. Het was eveneens onder den invloed van Cavour, dat Karel Albert den oorlog was begonnen, om de Oostenrijkers uit Italië te verdrijven, en na het noodlottig einde van dien strijd was Karel Albert heengegaan, om zijn zoon Victor Emmanuel en Cavour de gelegenheid te geven, van Piemont het middenpunt van de nationale beweging te maken. Trouw aan het liberale beginsel was daarvoor het eerste vereischte. Standvastig weigerde Victor Emmanuel te voldoen aan het verzoek van Oostenrijk, om de Grondwet van 1848 in te trekken. Van zijn land maakte hij een vrijplaats voor de politieke vluchtelingen uit de andere Italiaansche staten. Piemont zou het bolwerk zijn van de nationale en liberale strooming. Dat het dit zijn en blijven kon was voornamelijk het werk van Graaf Benzo de Cavour. Blond en blank, nauwelijks Italiaan in voorkomen en taal, behalve het Fransch slechts het patois der Piemonteezen sprekend, was Cavour in zijn uiterlijk en zijn optreden volstrekt niet het evenbeeld van den held der Duitsche eenheid, Bismarck. Maar hij was veel meer dan deze de diplomaat, handig, weinig scrupuleus in de keuze zijner middelen, en bezield met een innig en vurig verlangen Italië te verheffen, en het de vrijheid en de eenheid te schenken. Wat Richelieu had gedaan voor Frankrijk, wat Bismarck ondernam voor Duitschland, zou Cavour met zijn geheele hart en zijn geheele verstand doen voor Italië. Daaraan wijdde hij zijn groote diplomatieke gaven en zijn zuidelijke welsprekendheid, die op hem van toepassing maakte de woorden van den Romeinschen dichter Ovidius Naso, uit zijn Tristia: ‘Ille ad eloquium viridi tendebat ab aevo
fortia verbosi natus ad arma fori.’
Maar terecht begrijpend, dat overijling slechts tot mislukken van zijn plannen zou leiden, was zijn eerste werk de innerlijke kracht van zijn land te verhoogen. In Frankrijk had hij kennis gemaakt met de liberale beginselen op politiek gebied, in Duitschland op economisch terrein. Beide | |
[pagina 445]
| |
wetenschappen maakte hij zich nu ten nutte. Hij verbeterde de handelsbetrekkingen, en voerde een billijker stelsel van belastingen in, waardoor hij de financieele toestanden in het koninkrijk, die door den oorlog en de schatting aan Oostenrijk zeer verward waren, regelde. Door het aanleggen van spoorwegen bevorderde hij de welvaart en het onderlinge verkeer. Het leger, waarvoor hij de zorg opdroeg aan Generaal La Marmora, werd geheel op Pruisische leest geschoeid. Van Alessandria maakte hij een der eerste wapenplaatsen van de wereld. Door het opheffen van de tienden, het beperken van het aantal kloosters, het verzekeren van de bescherming der staatswetten ook aan niet-katholieken, besnoeide hij de macht der geestelijkheid; door het bevestigen van de vrijheid der drukpers en het eerbiedigen van de rechten der volksvertegenwoordiging vestigde hij in Sardinië een vrij constitutioneel staatsleven, wat er zeker wel toe bijdroeg om de scherpe tegenstelling tusschen dit land en de andere Italiaansche staten te doen uitkomen. Om den invloed naar buiten te verzekeren stelde Cavour zich in verbinding met de aanhangers der eenheid in verschillende staten. In Piemont waren groote hoeveelheden Italiaansche vluchtelingen, voornamelijk Lombardiërs; zij wanhoopten er aan, de eenheid door de republiek tot stand te brengen, en sloten zich nauwer aan bij het huis van Savoye en bij den minister Cavour. Zelfs de Republikein Manin, die in 1844 in Venetië als Triumvir was opgetreden, schreef openlijk aan koning Victor Emmanuel: ‘Maak Italië een, en alle republikeinsche patriotten, ik het eerst, zullen u volgen.’ Hij en zijn vrienden stichtten in 1857 de ‘Nationale Unie’ openlijk in Piemont, in 't geheim in de andere staten. De secretaris van dien Bond, La Farina, stelde zich ter beschikking van Cavour, die tot hem zeide: ‘Doe wat gij kunt. Voor de wereld zal ik u verloochenen, zooals Petrus den Heiland verloochende.’ Cavour was niet, als Carlo Alberto, overtuigd dat Italië zich zelf wel alleen kon helpen; hij zocht ook buitenlandschen steun, en wendde zich daarvoor tot Napoleon III. Om hem te behagen sloot Cavour zich in den Krimoorlog aan bij Frankrijk en Engeland, en zond hij een Sardinisch leger naar de Krim. Dit gaf Piemont aanleiding deel te nemen aan het congres van 1856. En op dat congres wist hij gelegen- | |
[pagina 446]
| |
heid te vinden den toestand in Italië ter sprake te brengen, en de meening te verkondigen: dat geen duurzame vrede in Europa zou kunnen tot stand komen, zoolang niet aan den dreigenden politieken toestand in Italië en aan het politieke en militaire overwicht door Oostenrijk daarin uitgeoefend, een einde werd gemaakt. Op Napoleon's houding wist Cavour een grooten invloed te oefenen. De keizer der Franschen was in zijn jeugd opgenomen in een Italiaansch geheim genootschap, dat zich de bevrijding van Italië ten doel stelde. De aanslag van Orsini, waaraan hij slechts als door een wonder ontsnapte, en de brief waarin Orsini hem bezwoer aan Italië de vrijheid en de eenheid te geven, droegen er toe bij, Napoleons geest in die richting te bewegen. De samenkomst met Cavour te Plombières en het huwelijk van prins Jerôme Napoleon met de dochter van Koning Victor Emmanuel toonden, dat Napoléons sympathie voor Italië weder was opgewekt. Te Plombières werd de overeenkomst aangegaan, waarbij Napoleon beloofde de Oostenrijkers uit Italië te verdrijven, en Cavour in ruil daarvoor Savoie en Nizza aan Frankrijk toezegde. Zoo kon de laatste phase in het Italiaansche eenheidsproces aanbreken; een ontwikkeling waartoe alle aanhangers der eenheid, monarchisten en republikeinen samenwerkten met de Piemonteesche regeering onder Cavour's leiding, van buiten gesteund door twee groote mogendheden. Frankrijk in 1859, Pruisen in 1866. Deze laatste periode duurde elf jaren en omvatte vijf vergrootingen: in 1859 met Lombardije; in 1860 met Toscane, Modena, Parma en de Romagna, in 1861 met Napels, de Marken en Umbrië; in 1866 met Venetië, en in 1870 met Rome. De drie eersten vormden de serie, die leidde tot de stichting van het koninkrijk Italië, op 17 Maart 1861, die thans wordt herdacht. De oorlog van 1859 was door Napoleon gezocht, niet als een strijd tusschen de staten, maar tusschen de partijen. Oostenrijk vertegenwoordigde het absolutistisch bewind, met de heerschappij van den clerus en de wereldlijke macht van den Paus. Alle conservatieven, in geheel Europa, waren op de hand van Oostenrijk tegen de ‘revolutie’ - zooals in navolging van Metter- | |
[pagina 447]
| |
nich het streven der constitutioneelen en nationalisten werd genoemd. Sardinië - door Frankrijk gesteund - vertegenwoordigde het nationale eenheids-ideaal en het liberale, constitutioneele systeem. Het had voor zich alle Italiaansche patriotten, zelfs de Republikeinen - en alle liberalen, democraten, anti-clericalen in Europa. De slagen bij Magenta en Solferino maakten een einde aan de Oostenrijksche heerschappij in Lombardije; maar de ‘vestingvierhoek’ dekte Venetië. Napoleon, die wist, dat zijn overwinnende troepen zeer veel te lijden hadden, en die vreesde voor Pruisen's interventie, besloot over den vrede te onderhandelen, zonder dat hij het doel had bereikt, dat hij zich had voorgesteld: Italië vrij te maken tot aan de Adriatische zee. Zoo werd de vrede te Villafranca gesloten, waarbij Lombardije aan Victor Emmanuel werd afgestaan; en waarbij verder bepaald werd, dat de Italiaansche staten een statenbond zouden vormen, onder voorzitterschap van den Paus. Maar dit tweede gedeelte van de vredesvoorwaarden werd nooit uitgevoerd. Want tijdens den oorlog hadden Toscane, Modena en Parma de vorsten verdreven en zich bij plebisciet voor aansluiting bij Piemont verklaard. In de Romagna werd een volksvergadering gekozen, die eenstemmig besloot, ‘uit naam van het volk, niet meer te willen behooren tot den Kerkelijken Staat, maar de aansluiting van het Koninkrijk Sardinië te wenschen.’ Het was moeilijker deze revolutionaire uitingen door de mogendheden van Europa te doen aannemen, dan de vredesvoorwaarden van Villafranca. Gedurende acht maanden werd er beraadslaagd; Italië leefde in onzekerheid, steeds beducht voor diplomatieke intriges. Maar het stoorde zich daaraan niet. Modena, Parma, de Romagna namen de Grondwet van Sardinië aan, schaften de tusschenstaatsche douanebureaux af, gaven de postkantoren aan de Sardinische administratie over en noemden zich ‘koninklijke provinciën van Emilia.’ Zoo werd Europa voor een ‘fait accompli’ geplaatst; slechts de formeele goedkeuring was nog noodig voor de annexatie. En die wist Cavour, na langdurige onderhandelingen, van Napoleon te verkrijgen, tegen den prijs, te Plom- | |
[pagina 448]
| |
bières overeengekomen, de afstand van Savoie en Nizza. Alle annexaties werden aan een plebisciet onderworpen en bijna eenstemmig goedgekeurd. De Republikeinen namen nu op zich voor de toetreding van Zuid-Italië te zorgen. Garibaldi, in het geheim gesteund door de Sardinische regeering, trok met de ‘duizend van Marsala’, naar Sicilië, en veroverde dit eiland binnen veertien dagen. Toen hij naar Napels wilde oversteken riep Ferdinand eerst de hulp in van Napoleon, en toen dit niet baatte wilde hij voor de vijfde maal de grondwet invoeren. Maar zijn onderdanen hadden alle vertrouwen in de eerlijkheid, de genegenheid en de liberaliteit van ‘El Re Bomba’ verloren, en toen het legertje van Garibaldi naderde, vluchtte Ferdinand naar Gaëta. Geheel Napels was in enkele dagen in handen van Garibaldi. Slechts Capua en Gaëta bleven nog korten tijd in de macht des konings. Garibaldi trok toen den Kerkelijken Staat binnen, die verdedigd werd door een legertje van ‘Pauselijke Zouaven’ onder generaal Lamoricière. Cavour sommeerde den Paus dit internationale legertje te ontbinden, ‘wijl het een beleediging was van het nationale gevoel en het volk belette zijn wenschen uit te spreken.’ De Sardinische troepen rukten de Marken en Umbrië binnen; het Zouavenlegertje trok terug naar Ancona, doch werd bij Castelfidardo uiteengeslagen. De Sardinische regeering liet door plebisciet de annexatie goedkeuren, en in November 1860 werden ook deze provincies bij het rijk van Victor Emmanuel gevoegd. In Napels en Sicilië was een stille strijd ontstaan tusschen de republikeinen en de voorstanders der annexatie. Garibaldi, ‘dictator der beide Siciliën’ volgde de raadgevingen van de republikeinsche partij, die onder leiding van den Siciliaan Crispi stond. Hij weigerde de annexatie bij Italië. Doch de royalistische partij, onder leiding van Depretis op Sicilië, van Pallavicino in Napels wenschte haar. En toen begon in Napels de betooging der ‘si’. Alle bewoners hadden voor den hoed, voor de ramen, op de deuren papieren met het woord: ‘si’, een manifest voor de annexatie. En toen Garibaldi eindelijk de volksstemming uitschreef werd in Napels voor de annexatie gestemd door | |
[pagina 449]
| |
1.302.074 stemmen, tegen 10.132, op Sicilië door 432.053, tegen 667 stemmen. Garibaldi begaf zich, na zijn dictatoriaal gezag aan Koning Victor Emmanuel te hebben overgedragen, naar Caprera. Te Turijn was inmiddels het eerste Italiaansche parlement bijeengekomen, bestaande uit een kamer van 413 leden, een senaat van 214 leden; en dit parlement nam de wet aan, welke op 17 Maart 1861 werd afgekondigd en waarbij Victor Emmanuel tot koning van Italië bij de gratie Gods en de wil des volks werd uitgeroepen. Aan de Italiaansche eenheid ontbraken nu nog slechts Venetië en Rome. De oorlog van 1866 tusschen Pruisen en Oostenrijk zou Venetië bij het Koninkrijk Italië voegen, die van 1870-71, tusschen Pruisen en Frankrijk, zou den Italianen de gelegenheid geven Rome te nemen, en daardoor aan de wereldlijke macht van den Paus een eind te maken.
Dit kort verhaal van den jarenlangen strijd, - bijna een halve eeuw heeft hij geduurd, - die Italië voeren moest, om van de verbrokkeling, het absolutisme, en de overheersching van Oostenrijk te komen tot eenheid, parlementaire constitutie en nationale zelfbestemming, geeft voldoende aan, dat er voor het vereenigde Italië reden is, het jaar 1911, als gouden jubeljaar, feestelijk te herdenken. Geheel Europa, voor zoover het zich niet blind staart op de ‘wereldlijke macht’ van den Paus, kan zich verheugen met het feestvierende land, kan gevoelen welk een groote verandering en verbetering, door geheel een volk gewenscht, de gebeurtenissen van 1859 en 1860 hebben doen ontstaan. Slechts de Paus heeft zich nog altoos niet geschikt in den toestand, die voor de kerk en het Pausdom een voordeel is geweest. Door de scheiding van de geestelijke en de wereldlijke macht, door de concentratie van de geheele kerkelijke autoriteit in de persoon van den Paus, die op geloofsgebied absoluut souverein is, door de schepping in alle landen van katholieke parlementaire partijen, onderworpen aan een centraal gezag, door de uitbreiding van het geestelijke toezicht, de stichting van kloosters en scholen, en de organisatie van het katho- | |
[pagina 450]
| |
lieke onderwijs, heeft de kerk een sociale en politieke macht gekregen, die zeker grooter is dan de officieele ‘wereldlijke macht’, die voor Rome teloor ging, - en onherroepelijk teloor ging, - toen de bersaglieri op den 20 September 1871 door de bres bij de Porta Pia de stad binnenrukten. En toch blijft de Paus van Rome mokkend klagen en jammeren over het verlies dat hij eens leed. Is dat niet de gelegenheid om eens te herinneren aan het woord vol levenswijsheid, dat Shakespeare in King Henry VI, III, V: 4, Koningin Margaret laat zeggen: ‘Great Lords, Wise men ne'er sit and wail their loss
But cheerly seek how to redress their harms.’
|
|