| |
| |
| |
[De Nieuwe Gids. Jaargang 26. Nummer 3]
Beschuit met muisjes.
(Vervolg.)
Tweede bedrijf.
(Dezelfde tooneelschikking van het eerste Bedrijf. Zwakke zonschijn tegen neergelaten gordijnen. Een licht van de gaskroon brandt.)
Eerste Tooneel.
Charles, Hendrika, Charlotte.
(met een presenteerblad met glazen sherry, glazen port, en koppen bouillon - tot Charlotte, die een presenteerblad met koppen koffie draagt - beiden komend uit rechter-achterdeur) Nou, Charlotje, zou je de deur willen openschuiven?
Da's makkelijker gezeid as gedaan. 'k Heb óók m'n handen plentie-vol. En as 'k stort, krijg 'k òf 'n replement van meneer Arrestiede, òf meneer zelf kijkt me met z'n oogen me graf in... Toe, jongeheer, as je dan niet mee wil eten, maak je dan is verdienstelijk....
Toe, Sjarles! Leg je boek nou is neer... Jij ben ook liever lui as moe... (Charles, die in 'n stoel bij den haard gebogen, heeft zitten lezen, strompelt op, schuift de glasdeuren open. De achterkamer met een lange gedekte tafel, waaraan de familie met verschillende heeren gezeten is, wordt zichtbaar. Zij zwijgen allen, doen ernstig) ... 'n Glas sherry of 'n glas port, meneer Spoor? Of 'n kop bouillon? (de heer Spoor antwoordt: ‘Nou, as 't u 't zelfde is, liever 'n glas port... 't Was buiten koud, en dan heeft je maag...’ Terwijl hij spreekt, komt Mevrouw in voorkamer, en schuift de deuren achter zich dicht.)
| |
| |
| |
Tweede Tooneel.
Mevrouw, Charles.
(zoekt ongerust.) Wat is dat nou, Charles, wat is dat nou, kind? Waarom kom je niet binnen?
(voor zich uit starend, en nerveus zijn boek open en dicht klappend.) Omdat 'k geen lust heb, met al die vreemde menschen samen te zitten!
Zal 'k je hiér een boterhammetje brengen?
Je heb gister ook niet gegeten, en vanmorgen ook niet. Dat hou je niet uit, kind.
Dan zal 'k 't niet uithouen! (met harden glimlach.) Dan zal 'k ‘met bekwamen spoed’, ‘met bekwamen spoed’, en net zoo plechtig als oom Gerrit...
(achter hem buigend en de handen op z'n mond leggend.) Foei! Schaam je!
(wrevelig haar handen wegduwend.) Ja, 'k schaam me, dat 'k zóó op de wereld ben gekomen, dat 'k nog niet eens geschikt ben om mee uit begraven te gaan, hahaha! (hij smijt het boek op den grond.)
Toe, jongetje, jongetje... Hoe kan jij, jij, die anders zoo verstandig ben, hoe kan jij... Foei, wat 'n woorden! (half naar de achterkamer terug - aarzelend.) Heeft papa je wéér iets onaangenaams..?
(het hoofd in de handen, stug.) Nee.
(bij den stoel terug, zacht.) We hebben zulke heerlijke bouillon... Wil je?...
(met moeite sprekend.) Nee, nee, moeder...
(zijn hand in de hare nemend, en die angstig streelend.) Zit nou niet zoo, kind! Zeg dan, wat 'r is.
(zijn hand terugtrekkend, snikkend.) Niemendal, niemendal! 'k Wou dat ik in zijn plaats 't huis uit was gedragen! (een kruk omver smijtend.) Dan waren m'n krukken niet meer noodig geweest! Dan hadden jullie die als souvenir kunnen bewaren!
| |
| |
Heb je je over - mij te beklagen?
Over hem! Over hem! Heb 'k 'm gevraagd me op de wereld te schoppen?
| |
Derde Tooneel.
De vorigen, Prosper, 2 heeren, Charlotte.
Nee, hierheen (de handen drukkend.) En nog eens welbedankt voor de eer aan den overledene bewezen! 't Was verbazend hartelijk, hoor! En wel de groeten thuis! Adieu! Adieu! Laat je de heeren uit, Charlotte? Jammer, dat je zoo weinig tijd heb, Karelsen! Adieu! Adieu! (tot Charlotte fluisterend.) En smeer nog wat broodjes! Ze eten, of ze 'n week gevast hebben! (met de hand aan de schuifdeur, tot Mevrouw, ongeduldig in de handen klappend.) Wat voer je nou uit! Laat mij nou niet alleen de honneurs waarnemen! Dat's toch bespottelijk, dat je de kamer uitloopt!
| |
Vierde Tooneel.
Mevrouw, Charles.
Ga nou maar. Anders geeft 't weer kwestie!
(de kruk en het boek oprapend.) Wil je - wil je 'n broodje met tong... (hij schudt 't hoofd) ... 'n Pain-deluxje met rookvleesch?... (hij schudt 't hoofd) Nee?... De bouillon is zóó heerlijk, zóó délicieus...
(slaat een arm om haar hals, terwijl-ie zich aan den stoel vasthoudt) .... Neem 't me maar niet kwalijk, moedertje! (kust haar.) Jij ben - jij ben zelf 'n stumper - jij ben 'n engel! Van jóú en - en van Feetje, hou 'k...
Foei, hoe dorst je zoo uitvallen!
(in stoel terug, moeilijk.) Ik heb - ik heb - maar dat zeg je hèm niet! - ik heb 't me schrikkelijk, schrikkelijk angetrokken, dat ik - oom met z'n gesloten oogen -
| |
| |
en met z'n witte handen - en met - en met geen beweging op z'n gezicht - eerst op 't bed - en toen in die - in die ellendige kist - heb zien liggen... Dat zie 'k nog telkens, telkens... Dat raak 'k niet kwijt... Dat heb 'k vannacht gezien - en vanmorgen - dat zie 'k op 't oogenblik...
Iedereen móét sterven, jongetje. Ik heb m'n vader, drie broers en zusters - en twee kinderen zoo gezien...
(in z'n stoel terug, starend.) Ja, ja... Dat zal wel... Dat zal wel... Dat iedereen sterven moet, weet 'k - heb 'k tien, twintig maal gelezen - gelezen... Maar iemand zoo van dichtebij gezien, had 'k nog niet. En, en - jullie jullie, jij en Feetje, en de anderen, jullie hebben tenminste gelééfd. Ik niet. Ik niet. (bij gebaar van interruptie - afwerend.) Nee, moedertje! (het boek opnieuw doorbladerend.) En dan... En dan...
En dan... Nee. Dat zeg 'k, kàn 'k niet zeggen! Ga nou naar binnen. Anders wordt hij weer...
Als je 't niet zegt, als je niet zooveel vertrouwen in me heb, blijf 'k zoo lang tot...
... Toen - toen 'k gistermorgen alleen bij 'm was - alleen in de kamer - alleen bij de kist en de bloemen - toen - toen dacht 'k, wàt 'k zou denken, als daar - als daar - nee, ik kàn 't niet zeggen, moeder!
(ingehouden-smartelijk.) Jongen, jongen, hoe kun je zoo tobben! Hoe durf je zoo tobben! We zijn toch nog bij mekaar!
Dat zijn we. Ja, dat zijn we nog... Maar misschien komt de dag, dat 'k met die dingen (de krukken bedoelend) die latten - alleen blijf... (met ingehouden wanhoop.) En dan? En dan?... 'k Wou liever eerst. Vóór jou. (hoofd in handen) .
(hartstochtelijk.) Toe, toe, Charltje, m'n kind! Je ben nog te jong...
| |
Vijfde Tooneel.
De vorigen, Prosper.
(geprikkeld) . Waar blijft die vervloekte meid met de broodjes! En waar blijf jij! (tot Charles.) Ben jij weer de egoist, die je moeder in beslag neemt! Moet 'k de broodjes
| |
| |
zelf gaan halen? 't Is hier weer tip-top gesoigneerd! Of jij daar niet voor had kunnen zorgen, terwijl wij aan 't graf waren! Of je niet had kunnen uitrekenen, dat 'r tekort zouen komen! (Mevrouw, die al in de gang is, naroepend.) En nog wat koffie! En vlug! (af in achterkamer, waaruit 't gepraat en 't gelach even opleven.)
| |
Zesde Tooneel.
Charles, Pollie.
(staat op, legt het boek op de middentafel, gaat op het voorste raam toe, zet zich in leunstoel, kijkt naar de zonnespeling op het gordijn. Pollie, met oud valies in de hand, komt door linkerdeur binnen.) Ga u weg? Zonder iemand wat te zeggen?
(zonder naar hem te kijken) . Ja, wat mot ik nou nog hier, hè? En u wil ze wel de groeten van mijn overbrengen - en ze zeggen, da'k ze voor alles dankbaar blijf, hè? As u zoo beleefd wil wezen, meneer?
Meneer? Charles! En zoo 't huis uitloopen, nee hoor!... (tot Mevrouw, die met Charlotte, met 'n schaal broodjes en met koffie, binnentreedt) . Ma! Mama!
(gehaast.) Strakjes, strakjes, jongen! Je weet toch... Voorzichtig an, Charlotte! (af in achterkamer, waar Prosper juist zegt: ‘Ja, die was onbetaalbaar! En als je dan nog daarbij bedenkt, dat-ie voor 'n jaar candidaat voor de Provinciale Staten, voor de Provinciale Staten, voor niets minder dan de Provinciale Staten was, hahaha!’ De deur wordt toegeschoven.)
(naar Pollie toestrompelend) ... Wees u zoo vriendelijk, asjeblief, asjeblief, tante, om nog 'n oogenblik op mama te wachten... Mag ik uw tasch...?
As u denkt, dat 't noodig is, zal 'k nog effetjes...
('t valies op de schrijftafel zettend.) Natuurlijk is 't noodig! En zeg nou geen u meer! Ik heet Charles - ik ben uw neef.
(afwezig.) Ja, ziet u, 'k heb met zoo'n vracht
| |
| |
menschen tegelijk kennis gemaakt... Dat ken 'k niet allemaal stouwen... Is u neef van vader's of van moer's kant? Of... Of...
Ga zitten. (den stoel bij den haard bedoelend) . Daar. Waar ik altijd zit, omdat 'k zoo'n last van kouwe voeten heb...
Ik ook. IJskouwe, ijskouwe. Hè, dàt doet goed. 'k Zou me schoenen wel uit willen trekken... Hè, wat lekkertjes... (Charlotte uit achterkamer naar deur. Geluid van druk lachende, druk pratende menschen) ... Wat was dat? Waar hebben ze zoo'n, zoo'n schik over? Is 'r iemand angeteekend, of, of, of...? (met de hand over 't voorhoofd strijkend.) God, God, wat ben 'k simpel, wat leit 'r 'n band om me harsens...
Hebben jullie véél van mekaar gehouen?
Ik en oom: (wezenloos.) Ik en oom? Wie, wie bedoel je?
Of u veel van oom Gerrit, oom Gerrit, die hier is gestorven, gehouen heb?
(de handen warmend.) Of 'k veel van Gerrit, Gerrit... Ja, hoe is 't gosmogelijk, dat iemand zoo ineene, zoo ineene van je weg gaat... Hoe is 't gos- gosmogelijk!... En zonder da-je mekaar gedag zeit... En kort as 't geduurd het... En, en, wat-ie nog de laaste dagen 'n plezier in z'n leven had... Hoe-ie de kamer vol rook dampte van plezier!.... Hoe-ie liep te fluiten van plezier!... Hoe-ie over de matten keukenstoel sprong van plezier!... Hoe-ie nog Zondag z'n bord met boerekool en kluifies maar half leeg at van plezier! Ja, ja - en huilen d'r over doe 'k niemeer. Ik ben uitgehuild. Al zou je me soebatten: huilen ken 'k niemeer. Of 't me boven me hoofd hing! Of 't weer zoo wezen most! Of die daar-boven 'r lol in het me telkes weer alles af te nemen! En nou mot 'k maar gaan. Ik mot niemand tot last wezen.
Zeg mama dan eerst goeiendag.
Ja, dat ken 'k óók. 't Komt 'r op 'n kwartier niet op an. Op me wachten doet nog geen beest. Ja, ja, 't is 'n rijkeluis-begraffenis, as-ie niet had kennen droomen, geweest...
| |
| |
'k Heb al de blommen zien uitdragen... Ach, ach, wat 'n geld an blommen!... 'k Heb op me bloote voeten bij 't raam gestaan, en eerst toe alles met me begon rond te dansen, ben 'k weer in bed gekropen. Meneer...
Sjiearle dan, as 'k zoo vrijpostig mag wezen... Sjiearle, wat knap 'k van die warmte op... Wat 'n kou, hè?, zoo kort na Nieuwjaar. Dat hebben me nog is gehad, in negentien-drie, in negentien-drie... Toe rejen ze - toe rejen ze - toe rejen ze, kort na Nieuwjaar... (blaast voor zich uit)
... Hoe kom 'k zoo zonder harsens...
U heeft misschien te veel van 't drankje geslikt.
Van 'n drankie? Daar weet 'k niemedal van. Heb ik drankies?
De dokter is toch bij u geweest! Herinnert u zich dat niet meer? (zij schudt 't hoofd.) Heusch hoor! Ma heeft u minstens driemaal 'n lepel gegeven.
O! O, jawel. Ja, dan zal 't dat wezen... Is dat verroest-gek! Anders ben 'k toch nooit zoo. (Stilte. Zij warmt zich de handen, Oplevend gelach uit de achterkamer.) Is - is u - gevallen?
Da's jammer. Da's heel erreg jammer. Ik vroeg 't, omdat (moeilijk haar gedachten formuleerend) - omdat - omdat, zie je, me eerste man, onder 'n machine is geraakt, met opzet, met opzet... - enne, enne...
(knikt.)
Ja, ja, tweemaal. Ik wor in Maart acht en dertig, maarè 'k heb voor honderd jaar ondervonden. Meer as 'k me vijanden toewensch! Na boven en na benejen en weer na boven en weer na benejen - precies as op 'n wip. Ja, ja en nou bennen me weer onder an, nog erger as vroeger. Korte vreugde geweest... Slim. Erreg slim! (stilte.) Wat 'n boeken, wat 'n boeken! Enne wie leest die allemaal?
Nee. Ik kom de deur niemeer uit. Ik zit enkel nog bij heel warm weer op de verandah.
| |
| |
Ken u dan niet is 'n loopie...?
(glimlachend.) Nee. Ik ga langzamer as 'n slak - en 'n slak wordt niet zoo gauw moe as ik. Dan lees 'k maar. Alles wat u daar ziet, heb 'k uìtgelezen... Heb u 't nog zoo koud, tante?
Vreeselijk, vreeselijk. En, enne, wat mot hij 't nou koud hebben....
Hij. De grond zal wel as ijs zijn geweest. Ik heb 't is gezien, dat-ie zoo hard as 'n bikkel was en da-ze 'm met vuur mosten ontdooien, om 'r 'n gat voor de kist in te graven... Ja, dat heb ik is gezien... (bedwingt haar snikken.)
Je zou niet meer huilen, tante.
| |
Zevende Tooneel.
De vorigen, Prosper, drie heeren.
(drie heeren uit de achterkamer naar de achterdeur begeleidend, terwijl Félicité de deuren toeschuift.) Adieu, Spoor! Adieu, Willem! Adieu, Van Balen! Nee, deze deur! Merkwaardig, hoe iedereen altijd rechts wil! Ik ga mee, ik ga mee. Pardon, na jullie! Charlotte! Charlotte! (af. Félicité, naar de deur links doorloopend, zingt: ‘Aaaaaaaaaaa! Aaaaaaaaaaa! Avéééééé! Avéééééé! - af.)
Dat was m'n zusje. Die heeft u natuurlijk niet zien zitten, anders zou ze zoo niet... Ze leert zingen, begrijpt u? En oefent zich af en toe...
Zijn die allemaal mee wezen begraven?
Het Gerrit ze dan gekend?
(luidruchtig in de deuropening tot de onzichtbare meid.) Ja, ja, dat 's in orde! En dan zal 'k telefoneeren, dat ze 't beddegoed weg halen, om 't uit te stoomen! Dan is de heele
| |
| |
herrie achter den rug! En goddank! Goddank! (opent zonder zich om te keeren 't sigarenkastje tusschen achterdeur en venster, steekt vroolijk-neuriend 'n sigaar op) .
(met gebaar naar Pollie.) Papa!
(eerst nu Pollie oplettend.)
Zit u hier? Ben u zoo ineens opgestaan? Zit u hier al dien tijd? (tot Charles) . Had jij dat niet kunnen zeggen, ezel!
Jij wou! Jij wou! Hou je mond maar! Mag 'k m'n sigaar verder rooken, schoonzuster?
Dat hoef u voor mijn niet te laten.
Ja, ja, zoo'n sigaar, zie je, is, is... Ik rook anders zelden zoo vroeg op den dag... En, en, ik heb nooit zoo zwaar gerookt als, als, als Gerrit... Ja, we hebben 'm alle eer bewezen, alle, alle, hoor! 'r Waren - en dat zeg 'k niet, als zou 't uiterlijk vertoon de hoofdzaak zijn! - 'r Waren vijf volgkoetsen met palfreniers - natuurlijk met palfreniers - 'r waren acht, nee negen bloemstukken - trop de fleurs, trop de fleurs! - en buiten was 'n enorme, 'n enorme belangstelling... En aan 't graf heb 'k - heb ik - 'n woordje gesproken. Je kan tevreden zijn. 't Is treurig, maar 't is in orde geweest! En, en, 't doet me genoegen, 't doet me meer dan genoegen, dat je nou ook op ben gestaan: Je had 't, na je flauwte, leelijk, heel leelijk te pakken. Je... je... En, en, en 'k hoop, dat 't je in die twee dagen in ons huis aan niets heeft ontbroken! Heb je al wat gedronken? Wil je 'n sandwich? 'n Glas port, 'n kop bouillon? Schud nou niet je hoofd! We hebben ons allemaal moeten versterken. Je begrijpt, dat we vroeg uit de veeren zijn geweest, dat zoo'n rit voetstaps - volle vijf kwartier - op m'n horloge gecontroleerd! - in die gemeene kou - en dan buiten - en weer 'n half uur terug - dat dat je niet alleen van streek maakt, maar je ook - daarvoor zijn we menschen - behoefte geeft 'n kleinigheidje... (tot Charles) Zeg jij 'ns aan je moeder, dat ze je tante sandwiches brengt...
Nee, as 'k dan eten mot, dan 'n boterhammetje.
Dat presenteer 'k je toch! 'n Sandwich met ham, met rookvleesch, met kaas...?
| |
| |
| |
Achtste Tooneel.
De vorigen, Mevrouw.
(met glas port en broodje door linker zijdeur.) Charltje, m'n kind, nu zul je toch heusch...
(op haar toeschietend, en 't uit haar handen nemend.) Pyramidaal! Vlugger kan 't wel niet! (tot Pollie.) En nu ga je hier aan de tafel zitten. (tot Charles.) Neem dat boek weg, neem dat boek weg! Overal slingeren je boeken! (Charles zet zich met het boek in den door Pollie verlaten stoel bij den haard.) En, 'n vork en 'n mes! En, 'n vingerdoekje! Wat 'n bediening! Of je dat niet uit je zelf...
Ja, ja, ja! Haast je nou maar! Ze heeft nog niet eens ontbeten! Ik kan toch niet op alles alleen letten! (Mevrouw af.) Ga zitten, ga zitten! Zoo. (de kaartjesschaal bedoelend.) Die schaal hindert je niet, wel? Ja, daar moet je maar 'ns in snuffelen, als je strakjes of vanmiddag of vanavond of wanneer je wil - we laten je de eerste weken niet gaan, geen denken an! - lust heb, om met zooveel hartelijke bewijzen van belangstelling, kennis te maken! Ja, dat zijn enkel telegrammen - en die stapel, over de honderd - Felicité heeft ze gisteravond geteld! - zijn de kaartjes van anderhalven dag! Nou? Fleurt je dat niet 'n tikje op?... (tot Mevrouw, die met vork, mes en servet binnenkomt, terwijl in de achterkamer luidruchtig gelachen wordt.) Merci, merci! En zeg aan oom Aristide, aan Baptiste en Riek, dat ze 'n beetje de vormen in acht nemen, dat 't ongehoord is, zoo ongemanierd tekeer te gaan, dat, dat... Laat maar! Als 'k 't niet zelf zeg... (in de opening der schuifdeuren roepend.) Baptiste, oom Aristide! Asjeblief! Asjeblief! 'n Beetje égards! Ik geneer me voor Pollie! (schuift nijdig de deuren toe) . Dat's pyramidaal! 'n Kind heeft meer respect voor... (tot Mevrouw.) Zou je je schoonzuster nou niet uit je zelf vragen, of ze niet liever 'n kop koffie in plaats van 'n glas port wil gebruiken? (Aristide schuift de deuren op 'n kier, kijkt nieuwsgierig.) Toe, toe, oom, je ziet dat we... (wenkt hem de deuren te sluiten) .
| |
| |
As 't niet te veel bereddering geeft.....
Te veel bereddering! Te veel bereddering! Al wou je op slag 'n compleet diner bestellen! (Mevrouw af) . Asjeblief! (zet zich over haar, schuift beminnelijk vork en mes naar haar bord) .
Dank u. (scheurt het cadetje met haar handen in tweeën) . Ja, nou 'k de lucht onder me neus krijg, merk 'k da 'k wat lang heb gevast, meneer Bjenijmee.....
(verbeterend) Prosper, schoonzuster! Prosper..... (tot Baptiste, die door den deurkier kijkt) . Toe, toe, wat bezielt jullie vandaag? (wenkt, Baptiste trekt zich terug) . Smaakt 't? Doet me plezier! Jammer, dat 't buiten zoo druilt. (naar de neergelaten, nu geheel zonlooze gordijnen kijkend) . Haast nacht, hè? Sneeuw of regen. De barometer liep vanmorgen al achteruit. (nog een licht van de gaskroon ontstekend) . Zoo. Nu zie je tenminste wat je eet, en zien we mekander! Nog 'n broodje? Ja natuurlijk! (tot Mevrouw, die een kop koffie op tafel zet, en Charles het broodje wil geven) . Nee, nee! Hier. Moet Charles apart bediend worden? (tot Charles) . Weet jij niet waar de eetkamer is? En zou je zoo beleefd willen zijn, zoo beleefd en zoo taktvol, me met je tante, met wie 'k wat te bepraten heb, alleen te laten? Vooruit, vooruit, vooruit!
(tot Charles) . Zal ik je boek.....?
Nee, moeder. (met Mevrouw door linkerdeur af)
.
| |
Negende Tooneel.
Prosper, Pollie.
Ja, die kinderen, hè! Nieuwsgierig, nieuwsgierig! 'n Beste jongen, 'n uitstekende jongen, maar door z'n moeder verwend (slaat de helft van het glas port naar binnen) - en daar was, na den dood van z'n twee oudste broers, twee kerngezonde rakkers, natuurlijk reden voor - maar als vader, niewaar?, moet je 'r, hoe dan ook, de hand an houen! (zij slobbert, na haar kop leeg te hebben gedronken, de op 't schoteltje gestorte koffie) . Eet je je tweede sandwich niet op?
Nee, 'k ben rijkelijk zat.
| |
| |
Kom, kom, na twee dagen vasten!
Nee, ik lust niemeer. (een stilte, waarin hij op en neer begint te loopen) .
Ja, ja, dat zijn van die gebeurtenissen, waarbij 'n mensch z'n eetlust kan verliezen.... 't Is het beste je 'r met geweld over heen te zetten, zooals wij het probeeren! Je mag 'r den hemel haast dankbaar voor zijn, dat je 'r op oom Aristide's verjaardag niet bij ben geweest! Die schrik, die met geen woorden te beschrijven schrik, toen-ie daar, ja daar, met z'n pijp in z'n mond en met harten-negen in z'n hand, dood bleef! (voor de tafel staand, en de rest der port drinkend) . 'k Zal Jeanne 'r naaister nog vanmiddag voor je bestellen.
(de kruimels uit haar schoot met de kom van haar hand opvegend) Voor mijn?
Je ben toch niet van plan zoo te blijven? Je ziet hoe we allemaal rouwen! En 'k zei je toch al, dat we je de eerste weken niet los laten....
Da's vrindelijk, da's heel erg vrindelijk, maar daar zallen me geen gebruik van maken. 'k Mot voor zooveel akkevietjes zorgen, dat, dat.... En 'n naaister voor mijn laten kommen, is met z'n tweeën van één lepel eten. 'k Naai zelf.
Jawel, jawel, dat doet mijn vrouw ook, maar voor zoo'n gelegenheid, niewaar.... 'k Zal 'r voor je bestellen.
Nee, dankie wel. An mijn lijf geen onkosten. 'k Heb an andere dingen as an 'n rouwjurk te denken. Afgeloopen is afgeloopen. 'k Zal maar niemeer piekeren, en m'n handen uit me mouwen steken. 't Is of 'k ze vloek anbreng, of 'k geteekend sta.... Affijn, vooruit maar weer! Jammer alleen, da 'k zoo stom ben geweest de heele santepetie te verkoopen..... (heeft het valies weer opgenomen) .
Zet dat nou neer, en begin geen nonsens! We hebben toch nog met mekaar te praten!
Te praten? Over wat? Te praten, te praten.... Ik mot niemeer praten.... (keert zich bij de denr om) .... Of 't mot over de paar centen wezen, die je misschien bij 'm gevonden het, over z'n horlozie enne z'n kleeren....
(aarzelend) . Ja juist - ook daarover... We vonden, en dat natuurlijk zonder te groote indiscretie van onzen
| |
| |
kant - of liever m'n oom Aristide - ik niet! - vond toevallig 'n portefeuille met driehonderd gulden...
Goddank, da's teminste wat!
En die hebben we - zooals je zal kunnen begrijpen - in de herrie - in de zenuwdrukte - en omdat we je niet konden raadplegen - en omdat 'k geen coulant geld bij de hand had - moeten aanbreken voor de begrafenis en voor de onkosten waarop niemand gerekend had en voor... en voor... Niewaar, dat zou je toch zelf ook hebben moeten doen...
Ja. Ja. Jammer. Erreg jammer. Maar affijn d'r zal toch nog wel wat van over wezen?
Wat? Wat! Natuurlijk... Ofschoon... (haar het valies afnemend) . Zoo blijf 'k niet met je praten! Je staat 'r bij of we je kwijt willen wezen! Wat drommel, ben je m'n schoonzuster, ja of nee? Zitten, zitten, zitten! En in de zorg! (drukt haar in stoel bij venster) . En nu 'n paar vragen op den man af, 'n paar van die lastige, bemoeizieke vragen, waartoe je bij ieder sterfgeval verplicht ben, niewaar, niewaar? Ik heb in opdracht van... Maar dat doet 'r niet toe... Dus, om met de deur in huis te vallen - ik hou niet van lang om de dingen heen te draaien - is 'r, is 'r - is 'r 'n testament?
'n Testament? 'n Testament?
Nee, niet goed. Dat komt, ik voel me zoo suf - door de heele historie - en door dat drankie, dat jullie me ingegeven hebben... 'n Testament?
Zoo. Zoo. Ben je - da's m'n tweede vraag - ben je... (tot Hendrika, die met presenteerblad met port en sherry uit achterkamer komt) . Wat scharrel je nou, Riek! De afspraak is toch, dat ik met 'r... Kan dat niet wachten!
| |
Tiende Tooneel.
Prosper, Pollie, Hendrika.
Jessus, jessus, wat 'n kouwe drukte! As je dan zulke geheimen het, oom, mot je niet hier in de doorloop blijven zitten!
| |
| |
Vooruit nu maar! Vooruit nu maar! Mot 'k Baptiste en oom Arrestide, die al meer hebben gesjikkerd as goed voor ze is, alles laten leegdrinken? (hem presenteerend.) Wil je d'r nog een, schat van 'n oom, engel van 'n mensch, voor 't in de flesschen teruggaat? Je mot vliegen niet bij 'n open suikerpot en mannen niet bij volle glazen laten! En 'k zou me is voorstellen. Of ben 'k 'n dienstbooi?
(ongeduldig) . Je heb mekaar toch al gezien! Riek, de vrouw van je neef Baptiste - Pollie, tante Pollie!
('t blad op tafel zettend) . Wel gecondoleerd, hoor, tante, en je mot je d'r maar niet te veel van antrekken, want we motten allemaal, en wie 't leven het uitgevonden, is nooit recht snik geweest...
Nou, nou, vind jij dat 'n manier om iemand te troosten?
'k Zeg 't precies zooas 'k 't meen! ('t presenteerblad weer opnemend) . Wat hei-je an je bestaan? Ommers niemedal! Je hoef de dooien niet 't méést te beklagen! (tot Prosper) . Schud maar je hoofd, schat van 'n oom! Ik lieg d'r niet om! Tot vandaag hè-'k enkel zorg an me kop gehad, en as 'k is 'n paar seconden zonder zorg was, hè-'k me kennen vervelen...
(gedwongen) . Dat heeft 'n man...
As je nou niks beter verzinnen ken, om me op te monteren! Me man! Me man! As je getrouwd ben, begin je je pas te vervelen...
Jessus, oom, schei uit met je flauwe kul! De heele dag ben 'k kindermeid, en as 'k 's avonds eindelijk rust heb, zit 'k me bij kousen en sokken te verkankeren... Me kinderen! Laten die me nou al niet links leggen voor d'r vrinden en kammeraden! Je most 't van te voren kennen ruiken! Nee, hoor, 'k zou de lammenadigheid niet nòg is motten! Glaasie Port?
Zet 'r maar een neer. Vindt z'n weg wel!
| |
| |
Asjeblief. (tot Pollie) . En laat je kop maar niet hangen. Morgen is nog 'n dag en overmorgen weer. We gane allemaal. En as we niet gingen zou 't nòg sjegrijniger wezen!
| |
Elfde Tooneel.
Prosper, Pollie.
Dat 's tip-top. De takt van zoo'n menschje, de takt, om 'r alles uit te flappen wat 'r voor 'r mond komt! 'n Ander zou zoo verstandig, zoo kiesch zijn wat minder zuur te doen, nietwaar?... Maar zoo is ze nou eenmaal, zoo humeurig, zoo ontevrejen! Voetenbankje?
Ja, waar ben 'k blijven steken? Wat wou 'k ook weer vragen?.. We hadden 't over...?.. O, ja juist!... Zijn jullie verlejen week - in, in gemeenschap van goederen getrouwd - of met, met huwelijksche voorwaarden - bij 'n notaris?
Zit 'k nou nog in zoo 'n doezel, of, of - wat is 'r an 't handje?
Ik vraag eenvoudig - als zwager, als belangstellende, als, als - enfin, zooals je zoo iets vraagt, bij zoo 'n catastrophe - of jullie vóór je trouwen...?
Me bennen bij 'n notaris geweest.
(schrikkend) Voor 'n testament?
Voor de kerels, die centen van me mosten hebben...
Dat capeer 'k niet! Wat praat je nou, met permissie, voor gruwelijke nonsens! Bij 'n notaris voor, voor...?
Nou! Nou! Ik schijn te veel port gedronken te hebben!
Om de schulden bennen me na 'n notaris gegaan.
| |
| |
En daar is 'n akte opgemaakt...?
Dat ze 't hém niet lastig konden maken.,.
Hem? Hem! Zou je nou asjeblief, asjeblief wat duidelijker wilen zijn!
Ik ben voor twee jaar faljiet verklaard.
En toe zee 'k 'm: Gerrit laten me voor alle zekerheid...
(uitgelaten) ... Met huwelijksche voorwaarden trouwen! Bravo! Bravo! Natuurlijk! De eenige fatsoenlijke weg! (slokt driftig het glas leeg) Anders kon je ook niet! Nee, anders kon je niet...
Nee, anders kon 'k niet. 't Most zoo. Alles mot. Of je wil of niet. Je heb niks in te brengen. 'n Ander doet met je wat-ie wil. Zelf spartel je enkel. Zelf ben je as 'n visch in 't gras. Zelf ben je niemendal. Die daar-boven het 'r lol in, telkes weer lol in, je te negeren, met je te sollen, met je te spelen...
(zonder te luisteren) Me bruigom is bij 't bajen verdronken, heb 'k vloek an gebracht. Da-was een. Me eerste man het zich, toe z'n zaak scheef ging, van kant willen maken - is 'm nie-eens daalijk gelukt - is nog 'n poos rondgestrompeld - en mis, mis, mis. Ik ben 'n zwarte vlieg, hèhèhè! Toe hè-'k 't alleen willen bolwerken - en mis, heelemaal mis. Toe, toe wou Gerrit. 'k Zee 'm nog zoo: ik breng ongeluk an: laten me niet na 't stadhuis gaan - as ik vrij blijf - en-ne jij vrij blijft - doene me net zoo goed wat me willen! Hij wou toch. Hij hieuw niet van klessen. Hij lachte maar en zee: zorg in je leven hoef-ie niet te hebben, alles komt op z'n pootjes terecht! Dat zee-ie, dat ze-ee de stakker, de stumper.... Toe hè-'k me laaste ongelukkige meubels verkocht. Me zouen na Brussel trekken.... Jullie wou die voor 't laast zien. Maar nee. Maar ho. Mocht niet. Hij wier nommero drie. En nou bennen me wéér waar me waren. Nop kennen me 't nog is beginnen. Je zit an draaien vast. Die daarboven doet, doet, doet. Verzet je 'r tegen! Vecht 'r tegen! Worstel 'r tegen, geeft je geen asem.... (staart voor zich heen) .
(die nauwelijks geluisterd heeft en glimlachend met
| |
| |
de kaartjes in de schaal heeft gespeeld) Dus, dus, als 'k je verhaal goed heb begrepen, heb je geen rechten, hoegenaamd geen rechten op, op, op - 'n nalatenschap?
(suffig opkijkend) Ik nee.
Nee. Nee. (dan wantrouwig) . Is 'r dan wat? Is 'r dan meer as die drie honderd gulden?
(onzeker-glimlachend) Of 'r meer is....? Dat zul jij, als zijn vrouw, niewaar, toch zeker wel zelf weten. Wij, niewaar, niewaar, hebben 'm vooreergister - voor 't eerst sinds zeven en dertig jaar 'n paar uurtjes bij ons gehad. En dan hoor je niet een-twee-drie uit, niewaar? Maar wat drommel, op wat zijn jullie getrouwd!
Hij zee dat-ie 'n pensioentje had.
(door deurkier pratend) . Nou, oom en tante, moeten we nog langer opgesloten blijven? 'k Wor verwacht! En 'k moet je noodzakelijk spreken, oom!
Ja, dat 's goed. Ga 'n oogenblik bij.... (in de linkerdeuropening roepend) Jeanne! Jeanne! Toe, zou je zoo vrindelijk willen zijn? 'k Moet even met Baptiste.... Excuseer me, excuseer me! 'k Ben dadelijk weer tot je beschikking! (Pollie af. Baptiste en Aristide uit de achterkamer op) .
| |
Twaalfde Tooneel.
Prosper, Baptiste, Aristide.
(na een stilte, waarin zij allen met de oogen de beweging van de deur volgen, plotseling levendig) Huwelijksche voorwaarden! Huwelijksche voorwaarden!
Huwelijksche voorwaarden? Wat voor?
Ze krijgt geen cent, niet dat, niet dat! God zij geprezen, de fatsoenlijke, de door en door fatsoenlijke, de patente kerel, heeft tenminste an z'n familie gedacht, heeft met 'n verstand om
| |
| |
te zoenen, met 'n pracht van 'n helderheid van geest, z'n maatregelen, vóór-ie met 'r trouwde, genomen!
Heb 'k 't niet voorspeld?
Nee, je heb niks voorspeld, je heb niemendal voorspeld, dat was door geen sterveling te voorspellen, dat balanceerde op de punt van 'n naald, maar Goddank, Goddank, Goddank, de Bien-Aimé 's hebben heldere koppen, en 'k zal 'm tot 't uur van m'n dood nageven, dat-ie 'n voortreffelijke, 'n nobele, 'n fameuze kerel was! Ja, kijk me maar an: 'k transpireer, 'k zweet, om 't platweg te zeggen, over m'n heele lichaam! Was dat 'n marteling, 'n pijnbank, 'n helsche historie, eer 'k 't 'r uit had, eer 'k 't, zonder me bloot te geven, en zonder haar van dingen, die 'r niet angingen, op de hoogte te stellen, wist! (tot Hendrika, die met twee karaffen met port en sherry naar de achterkamer wil gaan) . Schenk mij nog maar 'ns in, Riek, ja, ja, ja! 'k Zal 'r niet door onder de tafel raken, hahaha - en als we 'r wel, met z'n allien, met de heele familie onder raken, dan mag 't haast na de spanning van de laatste dagen!
| |
Dertiende Tooneel.
De vorigen, Hendrika.
Nou, mijn port is 't niet! (tot Baptiste) . Maar jij geen druppel meer hoor! (schenkt in) .
Mensch 'k ben al dronken, al stomdronken! 'n Halve ton voor onze portie! 'k Heb de laatste nachten geen oog toe gedaan! 'k Heb 't gewoon morgen zien worden! En nog pas, den weg terug van 't kerkhof, dacht 'k dat-ie dat mensch, die falliete juffrouw....
Nee, nee, nee, niet schimpen, Baptiste! Daar mag je den hemel voor danken, al klinkt 't nog zoo vreemd, dat ze failliet is geweest. Ja, ja, ja! Want an 'r failliessement heb je de huwelijksche voorwaarden te danken, en an de huwelijksche voorwaarden de halve ton, de halve ton, die ik je niet misgun maar die, maar die... enfin, enfin.... Dat is nou eenmaal zoo in de wet, en de wetgever - proost, jongen:
| |
| |
jij, je vrouw en je vijf kinderen! - en de wetgever baseert de dingen op 'n verstandig overleg, waarvoor we ons moeten buigen, niewaar?
't Is keurig, voortreffelijk, en 't doet me zoo'n genoegen, dat ik 'r al de reuk van had, toen 'k m'n kaartje bij Hamel van de Credietbank af gaf!
(klapt met nadruk in de handen) . Bravo! Hahaha! (klapt weer in de handen) . Bravo! Als jullie 't nou nog niet wisten: zoo, precies zoo, heeft oom Aristide me an 'n handje mee naar de Credietbank genomen!
Nee. Nooit van gehoord. Nooit gezien. Die kon u alleen. Die zat in 'n kast, waarvan u speciaal de sleutel had. Die was de verborgen schat in 't bosch, en u, en u, hahaha! en u was de verlossende prins, de prins met 't groote slagersmes, hahaha!
(vinnig) . 'k Zal maar denken, dat je in 't verdriet over 't verlies van je broer 'n tikje te veel heb gedronken!
Ik? Ik? Heeft Riek voor mij voorzorgsmaatregelen moeten nemen? Riek, heb jij voor mij.... (ziet dat zij bezig is in Pollie's valies te snuffelen) . Nou, nou, nou, niet doen, niet doen!
Jessus, oom, wat hang je de brave Hendrik uit! Zoodje, hoor! Vies zoodje! Mo'k eerst m'n handschoenen voor antrekken....
(het valies uit haar handen trekkend en het op de middentafel zettend) Of je me nou nijdig ankijkt, Riek: dat doet men niet! 't Briefgeheim en 'n aan je toevertrouwd valies moet je respecteeren! Ze is in ieder geval, al was 't dan maar 'n week, z'n vrouw, z'n wettige vrouw geweest. En ze staat op 't zelfde standpunt als mijn vrouw, als je tante Jeanne!
(die van de slordige tafel in de achterkamer 'n glas heeft gehaald, en zich uit de karaf bijgeschonken) . Natuurlijk! Volkomen mee eens. Ze is je tante, ze is de gast van de familie, en tegenover 'n gast....
Wel jessus, wat worden we dierbaar! 'k Zou d'r 'n psalm bij zingen! En 'k zou wat minder sjikkeren, hè? Da's minstens je zesde glas!
| |
| |
Ja, 't hindert mijn! Je laat 't hoor! Als jij zulke oogies het, weet 'k hoe laat of 't is! (Prosper schudt van 't lachen) . Jessus, oom, blijf d'r niet in! God, God, wat 'n plezier!
Nou vraag 'k jullie, hoe men 'r onder zulke gezegende omstandigheden, als de gebrajen duifies bij dozijnen in je mond vliegen, nog met 'n zuur gezicht bij kan loopen! Vertel jij nou 'ns wat 'r voor jóú dan wèl moet gebeuren, om je schik in je leven te geven? Ik zou waarachtig 'n can-can kunnen slaan!
Ik huil niet voor 'k geslagen wor en 'k tel de centen eerst as 'k ze zie! En as 'k ze wel zie, zie 'k ze misschien ja 'n blauwen Maandag!
O, zeg ik dat? Denkie da 'k essetee in me oogen heb? Vertel jij nou is - al doe je nou nog zoo stedentekoos met je glaasies port! - vertel jij nou is, as je durft, an oom Prospeer en an oom Arrestiede hoeveel de Bank van je mot hebben, en wa-je van me broer het geleend, en wat Harmsen en Boot en De Boer en God weet wie al niet, van je krijgen! Schik in me leven, plezier in me leven! Vraag wat 'r over blijft!
Ik zeg niemendal. Ik zeg enkel: proost!
Heel verstandig! Wees jij de wijste, Baptiste!
Jessus, wat geven we mekaar vandaag 'n goeien raad! Jessus, wat hebben we mekander lief! Jessus, wat zijn we dierbaar! Zoolang as dàt anhoudt, zal me armoedje duren! (af naar achterkamer, waar zij, terwijl de deuren open blijven staan, begint te ruimen) .
Hoe is 't mogelijk! Hoe is 't denkbaar! Hoe kan 't bestaan! Daar voel je je - met alle respect voor den dooie, die voor ons haast 'n vreemde was geworden, niewaar? - na zeven en dertig, zeven en dertig jaar, niewaar? - daar voel je je bijna in 'n feeststemming, en daar zeurt en zanikt en klaagt zoo'n vrouw, of 't leven 'n bezoeking is...
(uit de achterkamer roepend) . Kles maar hoor! We kennen mekaar langer as gister!
Ja, Goddank! Zeven lange vette en zeven èrg lange magere jaren! Proost! En nou, opgewekte levensgezellin, beginnen de vette jaren voor de tweede maal!
| |
| |
Dat je vet begint te worden, hè-'k al lang in 't snotje!
(die zich ook 'n glas vol heeft geschonken) . Proost, Riekje, op de vroolijkheid, hahaha!
Dat gezicht van 'r is tip-top, hahaha!
| |
Veertiende Tooneel.
De vorigen, Mevrouw, Charles.
(bij 't luide gelach snel de deur sluitend en den vinger op den mond leggend) . Suscht! Suscht! Toe, jullie vergeten heelemaal, dat de weduwe hier zit!
God, tante, we doen toch niks onbehoorlijks! We, we lachten even...
Doen jullie dat dan hiernaast, want 't is hier zoo gehoorig!
(met moeilijk bedwongen vroolijkheid) . Dan had je toch wel zooveel takt kunnen hebben, om ons wat vroeger te waarschuwen? Je kan toch niet van ons verlangen, dat we in zak en asch zitten! (haar wenkend) . Pischt! Pischt!
(achter z'n hand pratend) . 't Is in orde!
(vroolijk) . Dat mocht ik weer niet! De soufleur! De soufleur!
Erven wij heusch alles? En zij?
Geen cent? Goddank geen cent!
Nou, is 't prachtig, ja of nee?
(luidruchtig)
. Kan jij daar bij kniezen, zooals Riek, hahaha!
Nee, dat kan 'k natuurlijk niet. Dan zou 'k moeten liegen. Dan zou 'k komedie moeten spelen. Maar je kan hiernaast haast elk woord... Als je in de achterkamer gaat, is 't niet...?
Vooruit dan maar! Groote volksverhuizing! (loopt op z'n teenen met 't glas in de hand) .
| |
| |
(het gebaar met Aristide nabootsend) . Zachtjes. Zachtjes.
Jessus, komen jullie nou weer allemaal hier? Motten we weer opgesloten worden? Dankie wel hoor! Dat ken je wel zonder mijn af! (sluit de rechterdeuren en gaat met eenig vaatwerk door achterdeur af.)
| |
Vijftiende Tooneel.
Mevrouw, Charles, later Pollie.
(staat even in gedachten) . Dat 's - dat 's voor ons 'n buitengewoon geluk - dat 's zoo'n uitkomst, dat 'k 'r niet an gelooven mag.
(in den stoel bij den haard) . Mama.
(dringender) . Mama.
Als ze zich niet vergissen, nee jongen.
Dat zal wel. Als 'r geen kinderen zijn en 'n man en 'n vrouw niet in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, erft natuurlijk de familie van den man. Zooveel gas op, en buiten weer 't zonnetje, dat 's zonde. (klimt op stoel, draait het licht uit) .
En dat vind jij natuurlijk ook.
(het eetgerei van tafel nemend) . Wat dan?
Hij heeft 'r natuurlijk niet voor 'n week getrouwd, om 'r vandaag weer op straat te zetten... Da's gemeen!
Nee, nee, mama! Als 'k 'r an denk, hoe-ie boven in 't bed lag....
Daar denken we niet meer an.....
| |
| |
.... Hoe-ie in 't bed lag met z'n gevouwen witte handen - dan, dan - dan zijn wij dieven....
Dan zijn wij dieven! En gemeene dieven! En dan moeten we, dan moet je....
(uit de linkerdeur met hoed en mantel) As 'k niet stoor.... (neemt het valies) . En as me mekaar niemeer zien....
Maar Pollie! Daar is geen sprake van, hoor! Dat wordt haast een beleediging! Foei! Hebben we je wat in de weg gelegd?
Ik hou niet van klaploopen.
Foei, wat ben je onaardig. (wil haar het valies afnemen) . 'k Zou m'n oogen uit m'n hoofd schamen, als we je zoo lieten gaan.
(afwerend) . Nee mevrouw, nee nicht - ik mot heusch....
Dat begrijp 'k niet. Je ben toch bij den broer van je overleden man.
Ik mot, en as 'k mot, mot 'k.
Je kan toch zoo lang als je wil blijven logeeren. Je doet 'r ons - 'n genoegen mee.
Nee. Laat 'k 't niet anhalen. Nou me kop niemeer suf is, weet 'k wa'k doen mot.
Toe, toon nou niet zoo'n hoofd. Zoo, op slag na 'n begrafenis uit 'n sterfhuis wegloopen, mag je alleen, als je 'r reden voor heb....
Hij had an jullie 't land, en omdat hij an jullie 't land had, blijf ik niet langer as noodig is. Dat zou jij - dat zou u - in mijn geval ook zoo doen.
Dat 's niewaar. Dat 's heelemaal niet waar. Anders zou-ie ons niet na zeven en dertig jaar....
Daar geef 'k liever geen antwoord op. Maar as 'k lieg, as 'k 'r één woord van lieg, dat-ie jullie geen van allen zetten kon, zal m'n kind niet levend geboren worden!
| |
| |
Je kind? Ben je - ben je dan (kijkt angstig naar Charles, die op z'n krukken geleund tegen 't zonbeplast venstergordijn, met den rug naar haar toe, leunt) - in omstandigheden? (Pollie knikt stug) En waarom - waarom zeg je dat nu pas?
Omdat dat enkel mijn angaat - en niemand anders. (een stilte) . Nou, iedereen handjes geven, zal wel niet motten. (een stilte, waarin gelach uit de achterkamer)
. Ik dankie nog is wel, nicht, en 'k hoop maar da-me zoon of me dochter vrindelijker over jullie zal denken as Gerrit 't gedaan en - as ik 't doe.... (naar deur) .
Mama!.... Mama, zeg je niks?
(houdingloos-angstig) Je hoort toch, jongetje, dat ze niet blijven wil!
(opgewonden) . Maar je zegt 'r niks! (beslist) Tante Pollie, mama wil je wat.... Nou dan, mama!
Jongetje, ik weet niet of wij 'r goed an doen, of wij angewezen zijn....
Mama wou je zeggen, tante, dat 'r bij de Credietbank meer dan 'n ton is....
Meer as 'n ton? Van Gerrit? Staat-ie me voor de gek te houen?....
We - Prosper heeft 't je zeker niet gezegd - omdat - omdat - omdat-ie gemeend zal hebben - dat je - dat jij geen rechten had, niewaar, niewaar? Dan zou 't dubbel hard voor je geweest zijn, niewaar?
(verslagen neerzittend) . Wisten we dat? Wist hij dat?
Maar dan weet je 't nou! Dan, dan, dan.... Hebben ze daarom zoo'n plezier? Kennen ze daarom d'r beetje fassoen niet houen? Most 'k daarom uitgehoord worden? Most-ie daarom allemaal smoesies over 'n testament, over huwelijksche voorwaarden en God-weet-wat-meer haarlemmerdijkies verkoopen? Is 't dat? Is 't datte! Begin ik 't eindelijk door te krijgen? Dan snap 'k eindelijk, eindelijk, waarom Gerrit zoo lachte, waarom
| |
| |
'k geen zorg in me leven most hebben, wáárom alles op z'n pootjes terecht zou komen... Dan krijgen me kind en ik, goddank, goddank, goddank houvast! Dan leggen me niet in de goot! Dan, dan, dan... (nerveus) Waar is dat geld? Wie heit dat geld? Wat is 'r met dat geld!
(bij achterdeuren) Laat Prosper je dat liever zeggen... (af in de achterkamer) ,
(zich met de hand voor 't voorhoofd slaand) Daar, zou 'k met me suffen, half-garen, bezeten kop 't huis uit geloopen zijn! En ze zouen me hebben laten loopen! Nee, nee, nee, dat zit ze niet glad! Om de dooie dood niet! As 'r dan centen zijn, zooveel centen.... Hoeveel?
Daar heeft-ie dan niks van willen weten, omdat-ie, omdat-ie - ja, dat mot wel! - omdat-ie bang voor me schulden was - of omdat-ie, me niet vertrouwde - of omdat-ie me d'r buiten wou houen... Nee, nee, nee, dat zit ze niet glad! Nee, nee, nee, me laten ons geen loer draaien! Al mot 'k 'r met handen en voeten om vechten! (opend gejaagd 't valies, doorzoekt 't) Daar zallen me is gauw 'n stokkie voor steken! Waar is 't? Waar zijn ze? Ik heb ze toch hier... Heb 'k ze dan met me suffen kop... Ja, ja, natuurlijk... Nee, daar kennen ze dan nog is plezier an beleven! Daar laat 'k geen gras over groeien! (gejaagd af door linker deur) .
| |
Zestiende Tooneel.
Prosper, Aristide, Baptiste, Mevrouw, Charles.
(smijt verwoed de achterdeuren open, stuift de voorkamer binnen, gevolgd door Baptiste en Aristide) . Wel christenezielen, waar is ze dan?
(angstig in deuropening) . Ze was toch nog pas...
Ze is naar boven gegaan...
Naar boven! Naar boven! Denkt die oplichtster, die flesschentrekster, die indringster, dat opraapsel, dat 'k 'r nog 'n seconde in m'n huis duld! Dat 's pyramidaal! Dat loopt de spuigaten uit! ('t valies van de tafel grijpend en 't in 'n hoek slingerend, zoo dat de inhoud er uit valt) Weg met 'r armeluis-
| |
| |
rommel! Weg met 'r zoodje! En als ze 't in onze tegenwoordigheid nog een keer durft te beweren - die leugens, die listige, perverse onwaarheden! - dien 'k 'n plainte tegen 'r in, dien 'k subiet 'n plainte in! 'n Kind! 'n Kind! We laten daar zoo maar een-twee-drie 'n kind uit de lucht vallen!
Raakt me niet wat ze zei!
Ze kan wel zoo 'n boel zeggen, maar daar blieven wij toch niet de dupe van te worden, tante!
Gelijk! Groot gelijk! Dat's keurig! Dat 's voortreffelijk! Straks kan ze wel komen vertellen, dat ze 'n tweeling verwacht!
Nee, begin nou weer niet met nonsens! Nee, geen nonsens, oom! Tweeling, drieling, vierling, dat's een pot nat! 'n Kind! Zwanger! Zoo maar ineens zwanger! Zwanger! Zwanger! Van wie? Van wie!
Maar àls ze, àls ze nou heusch..
Wat heusch? Wie heusch! Wat sta je tegen beter weten in te wauwelen! Ze is toch pas 'n week getrouwd! Sinds wanneer is 't gebruikelijk, dat zoo'n schepsel na 'n slappe week, na 'n week.... (tot Charlotte, die 'n bezending kaartjes aan 'm geeft) . Dank je, dank je! (smijt ze tegen den grond) . Vooruit, vooruit, vooruit! (Meid glimlacherig af) ... De infamie, de meer dan schandalige brutaliteit! (Charles strompelt naar de achterkamer) . Dat trouwt, dat faljiete schepsel, dat in de schulden stikt, trouwt 'n senielen. voor z'n familie 'n allergemeenste komedie spelenden onoprechten, iedereen bedottenden ouwen man - dat is, tegen alle recht en billijkheid en fatsoen in, 'n week getrouwd, en dat wil hokus-pokus, hokus-pokus 'n nieuwen Bien-Aimé op de wereld schoppen! Jawel! De zwarte vlieg! Probeert hier ook ongeluk an te brengen.
| |
Zeventiende Tooneel.
De vorigen, Hendrika.
(die 't laatste gehoord heeft) . Jessus, wat is 'r nou weer an 't handje?
't Mensch zegt dat ze zwanger is!
Ja, beschuit met muisjes....
(verwoed) . Beschuit met muisjes, beschuit met muisjes - voor wie speel je de clown, oom!
| |
| |
Als je dan niet de clown speelt, gedraag je je imbeciel!
(geprikkeld) . Nou zou 'k je den raad geven wat meer op m'n woorden te letten!
En wat anders? En wat anders? Ik zal je de waarheid zeggen, zoo dikwijls als me dat konvenieert! (bij interruptie der anderen) . Houen jullie je 'r buiten! Men maakt geen grapjes van beschuit met muisjes, als 'n indringster (met den voet tegen wat uit 't valies is gevallen trappend) - kijk 't zoodje maar an! - met 'n oplichtersstreek, met hokus-pokus 'n kind, 'n heele familie ongelukkig wil maken! De waarheid...
Jessus, oom, schei uit! Wat schieten we met je waarheid op! As ze in omstandigheden is...
In gezegende omstandigheden...
... As ze in omstandigheden is, kennen we d'r na fluiten... kennen we minstes zeven maanden wachten, of d'r 'n kind van komt...
(woest)
. D'r komt geen kind van! 'r Is geen kind! Zwendel, allemaal zwendel! Als jullie daarop invliegen, zijn jullie gek, zijn jullie stapel! Ik heb toch met 'r gesproken! Heeft ze 'n 'n woord gekikt? En dan - en dan - denk je, dat de wetgever zoo volslagen krankzinnig is, om 'n kind, dat 'r niet is, dat 'r niet zijn kan, dat 'r niet wezen màg, dat met den officieelen datum niet klopt - is 'n week, 'n week of is 'n week geen week! - denk je, dat de wetgever an zoo'n wurm hokuspokus 'n ton toestopt? Dat zou te pyramidaal zijn! Dan, dan, dan - word ik socialist! Dan, dan, dan... (tot Mevrouw) . Had jij 'r dat te vertellen? Moest jij 'r dat an 'r neus hangen? Ze wist toch van geen geld?
Ik heb 't 'r gezegd, omdat, omdat...
(in de achterkamer)
Ik heb 't 'r gezegd...
(driftig) Wat heb jij haar gezegd, kwajongen?
Dat 'r bij de Credietbank.....
(naar de achterkamer toestuivend) Jij had niks te zeggen, kwajongen, vervloekte kwajongen, beroerde kwajongen! (de hand opheffend) 'k Moest je links en rechts....
| |
| |
'k Waarschuw je, vader, sla me niet!
(tusschen hen in, schreiend) .... Toe nou, Prosper, je ben zoo opgewonden! Je ziet jezelf niet! 'r Heeft toch niemand schuld - 't is toch voor allemaal 'n tegenslag....
Als jij die vervloekte kwajongen niet zoo telkens in bescherming nam, en 'm niet zoo in den grond had bedorven....
(de deuren toeschuivend) Zoo. Nou hoeven we d'r niet met z'n allen van te proffeteeren. Komt van jullie gesjikker!
(tot Baptiste).
Wees jij zoo verstandig, Baptiste, en ga jij 'r effen bij! Anders duurt 't tot vanavond.
Wat had-ie 't dan ook te vertellen! Waar bemoeit zoo'n aap zich mee! (ruzie-stemmen uit de achterkamer) . Heeft oom geen gelijk?
Als jij dan niet wil, zal ik, zal ik 't probeeren... (af in achterkamer, waarin Prosper luidruchtig beweert) .
(tot Baptiste) . Nou, hè-'k gelijk gehad? Was 't 'n dooie mosch? Mot je nou nog stedentekoos doen? Ga jij nou na de Bank en na me broer en na Harmsen en na Boot en na de Boer en zeg ze, dat de soep zuur is geworden! Daar mot-ie zich kleine oogies voor drinken! Daar mot ik blij om wezen! Daar mot ik 'n vroolijk gezicht bij trekken! (uit de achterkamer ruzie-stemmen van Prosper en Aristide) .
Nou, als 'k dan tusschen twee vuren te kiezen heb, ga 'k liever 'n gezellig oogenblikje achter...
(de deuren openschuivend).
Zouen we nou niet liever...
(in de achterkamer) Bemoei je 'r niet mee! De waarheid, de waarheid die jullie niet hooren willen... (Baptiste schuift de deuren achter zich dicht) .
| |
Achttiende Tooneel.
De vorigen, Adèle, Felicité.
(door linker deur) Wat gebeurt 'r, Riek? Wat voeren ze uit? Wie zit 'r achter te huilen?
Jessus, tante, kan mijn 't schelen! 'k Heb an mezelf meer as genoeg!
| |
| |
(de deuren openschuivend) Kinderen, kinderen, wat is 'r?
(tot Baptiste) Dat is 'n formeele leugen! En als 't jou en je vrouw hier niet bevalt, dan weet je 't gat van de deur, dan heb je eenvoudig ons huis te mijden! (tante Adèle schuift de deuren dicht.)
Jessus, jessus, dat laat zoo 'n man zich anleunen! Dat heeft nou niet genoeg karakter, om z'n hoed en z'n jas an te trekken! (schuift de deuren open) As je mijn wat te zeggen het, oom, doe 't dan waar 'k bij ben...
Wel ja, wel ja, nou zijn we weer kompleet! Laten jullie me maar met m'n meening alleen staan! Als je van mekaar geen hartig woordje kan verdragen...
(Hendrika schuift de deuren dicht. Het tooneel blijft eenige oogenblikken bij verward praten en schreeuwerig beweren in de achterkamer, leeg.)
(op door linkerdeur. Zij beluistert even 't rumoer, opent de piano, begint haar zangoefening) Aaaaaaaa! Aaaaaaaa! Avééééé! Avééééé! (haalt met volle stem uit) Ave Mariaaaaa! Ave Maria!....
Einde van het Tweede Tooneel.
| |
| |
| |
Derde bedrijf.
(Dezelfde tooneelschikking van het eerste Bedrijf. De raamgordijnen zijn opgetrokken. Zonnige dag).
Eerste Tooneel.
Mevrouw, Félicité, Charlotte.
(tot Charlotte, die bezig is de vensters te zeemen, terwijl 't bordje ‘Gemeubileerde kamers te huur’ zichtbaar op 't schrijfbureau rust) Klaar, Lotte?
'r Moet nog zoo'n boel gedaan worden.
(stug) . 'k Heb maar twee handen. Beurs werken ken 'k me niet! (smakt spons in emmer) .
(goedig-angstig) . Doe dan de rest strakjes, asjeblief. Meneer heeft zoo dadelijk 'n conferentie - en 't is hier koud. (in een bovenkamer begint iemand op een piano gamma's te studeeren) .
('t raam nijdig sluitend) . Ik vind alles goed! (emmer in hand) . Maar d'r nog is an beginnen, daar dank 'k ie voor!
Nou, nou, nou! Laat me gaan! 'k Heb je toch al driemaal de dienst opgezeid! (nijdig naar rechterdeur, keert zich om) . De melkboer is met z'n briefie geweest. (stilte) . De kolen zijn op. (stilte) . 'k Zeg dat de kolen op zijn, en dat hè-'k gister ook al gezeid. 't Laaste gruis hè-'k vanmorgen van de steenen geschrapt! (stilte) . Ja, of u nou stommetje speelt: ìk sta d'r voor, ìk krijg de replementen! En 'r mot zeep wezen en soda en closetpapier voor meneer boven....
(gejaagd door linkerdeur) . Nou zit dat akelige dier weer in mijn tijd op z'n piano te timmeren! As-ie niet uitscheidt, begin ik ook!
| |
| |
't Is hier 'n keet, nou! (af) .
(tot Félicité, die de piano ontsluit) . Fé! Feetje! Feetje! We kunnen 't 'm toch niet verbiejen! We hebben 'm toch bij 't verhuren van de kamer gezegd, dat-ie de vrijheid had...
Vrijheid! Vrijheid! Dus om zoo'n draak, zoo'n akelig dier, moet ìk m'n mond houen!
Je weet toch, Feetje, dat-ie over 'n half uur de deur uit gaat, en dat jij dan zoolang kan studeeren, als je zelf wil. Laten we blij zijn, dat we tenminste weer één heer op kamers hebben!
Blij, blij! Als Pa weer benejen is, zal-ie 'r wel 'n end an maken! Dat spook! Eerst niemendal uitvoeren, door die lamme begrafenis, dan door 'n huis vol zieken, die niks mankeeren, dan door dat akelige dier! Dat's niet an te hooren! 't Is mijn tijd, en 'k zie niet in, waarom als 't mijn tijd is...
'k Dacht dat je verstandiger was. We zijn nu eenmaal niet onafhankelijk.
Alsof je geen ander had kunnen krijgen!
Feetje, wees niet zoo onredelijk. Ik dank God, dat-ie 'n maand vooruit heeft betaald. En zoo'n netten, rustigen student krijgen we niet alle dagen.
Rustig! Gompie, rustig! Mooie dominee zal dat worden! 'n Dominee, die alle-eendjes-in-'t-water zit te spelen, in plaats van den bijbel te lezen! Dat gesar! Dat getreiter! 't Is toch mijn tijd!
'k Zal je maar geen verder antwoord geven. Je praat tegen beter weten in. Vreeselijk, vreeselijk kinderachtig doe je nog voor 'n meisje van jouw leeftijd! (af door linkerdeur) .
(na geprikkeld bij 't raam te hebben gestaan, begint in een luiden roffel de piano te behameren).
| |
Tweede Tooneel.
Félicité, Baptiste, Mr. van der Wielen.
(met Mr. van der Wielen door rechterdeur) . Hohohoho! Fé! Fé! Fé!
| |
| |
Schei uit met je spektakel! En ga je papa even zeggen dat wij 'r zijn - Mr. van der Wielen en ik!
(z'n horloge bekijkend) . En wees u zoo vriendelijk 'r bij te zeggen, dat ik bijzonder, bijzonder weinig tijd heb, dat ik om een uur aan de Rechtbank moet zijn.
Pa is nog niet bij de hand.
Gompie, Baps, strij niet, nog geen half uur gelejen ben 'k in z'n kamer geweest.
(weer op z'n horloge kijkend) . Ja, ja, als dat zoo is, dan spijt 't me buitengewoon, dan spijt 't me in hooge mate, meneer Bien Aimé, maar 'k heb waarachtig geen tijd te verzuimen, en daarenboven u heeft 't boek onder uw arm, en de potloodstreepjes zijn zoo duidelijk, dat elke vergissing buitengesloten is!
Jawel, jawel, dat 's allemaal waar, maar 'n conferentie zonder uw voorlichting... (tot Felicité) . Toe, ga je of ga je niet?
| |
Derde Tooneel.
De vorigen, Prosper.
(in chamberloak, met doek om hals geknoopt) Goeienmorgen! Dag meneer Van der Wielen. Hartelijk dank, dat u zoo vriendelijk is hier te komen! (bij zijn eenigszins mank loopen op z'n been wijzend) . Ja, invalide! De ouwe dag, of rhumatiek. of zenuwen! Ben in geen drie dagen op de been geweest. Vandaag voor 't eerst benejen. Anders zouen m'n neef Baptiste en ik natuurlijk bij ù zijn gekomen! Ga zitten. Ga zitten. Ligt 't an mij, of is 't hier zoo koud?
Frischjes. Frischjes. Om dan met de deur in huis te vallen, meneer Bien Aimé - 'k heb nog net tien minuten - ik adviseer in die zaak van uw schoonzuster, zooals 'k dat al telephonisch dee...
... Een moment, asjeblief. (wenkt Félicité met z'n duim de kamer uit te gaan) .
Bonjour! Bonjour! 't Is schandalig, hoor, da'k nog geen oogenblikkie kan studeeren! (af) .
| |
| |
| |
Vierde Tooneel.
Prosper, van der Wielen, Baptiste.
Hahaha, dat's geen katje om zonder handschoenen aan te pakken! Daar zit temperament in. Daar zit ras in. Ja, en 'r bij blijven kan ze niet. We hebben pas met m'n zoon leergeld betaald. (zet zich over de anderen) Oejoejoei, zijn die spieren stijf! Gewoon 'n débacle!
(tot Baptiste, die hem sigaren presenteert) Dank u. Ben geen rooker. En nu kort en bondig....
| |
Vijfde Tooneel.
De vorigen, Groomoe.
(door rechterdeur, terwijl de piano zwijgt) Goeienmorgen. O, als je weer bij de hand ben, is 't niet zoo ernstig geweest! Ik stoor toch niet?
Ja, storen en storen (voorstellend) - m'n schoonmama, Mr. van der Wielen! - storen en storen is twee: we hebben juist 'n kleine bespreking. Als u zoo beleefd wil wezen even in de achterkamer te gaan?
Natuurlijk. Wel zeker. Dat wou 'k juist. Gaat Adèle wat vooruit?
Uitstekend, uitstekend, dank u wel.
Uitstekend, uitstekend, dank u wel.
Uitstekend, uitstekend, dank u wel.
En heeft Aristide nog geklaagd?
(met stemverheffing) Nee, schoonmama, schoonmama, schoonmama!
Hemel, dat hoef je geen driemaal op zoo'n bijzondere manier te roepen! Ik heb niet de gewoonte me op te dringen. Pardon, meneer Van der Wielen, meneer Van der Wielen, dat 'k zoo onbehoorlijk dee, even naar m'n familie te informeeren. 'k Wist niet, dat dat bij welopgevoede lieden, 'n misdaad was. Pardon. (af in achterkamer) .
Zie zoo. Dat was niet mijn schuld. En dus...
| |
| |
En dus, en dus: ik blijf bij 't advies, om u in 't onvermijdelijke te schikken.
Jawel, dat's heel gemakkelijk gezegd, maar daarvoor - met uw permissie - hebben we, heb ik geen juridischen raad noodig! Twee dagen en drie nachten, heb 'k 'r in m'n bed over gedacht, 't voor en tegen overwogen...
Al blijft u 'r in uw bed over nadenken tot de negen maanden om zijn, tenzij 't 'n zevenmaandsch kindje wordt: de eenige praktische raad is...
Dank u wel! Daar had nou niemand op gekomen! Dus wij hebben geen recht, heelemaal geen recht, absoluut geen recht, om te vragen: bewijs dat 't zijn kind is, dat 't zijn zoon of zijn dochter...
Maar 'r staat toch duidelijk (het boek openklappend) - asjeblief, asjeblief, paragraaf 883: teneinde, teneinde, teneinde - wat duivel, waar staat 't? - ten einde als erfgenaam te kunnen optreden, moet men bestaan, bestaan, bestaan, op het oogenblik, dat de erfenis is opengevallen...
(heftig opstaand) Dat klopt dan toch niet! 'r Bestaat toch nog niets!
Spijt me zeer, spijt me buitengewoon! (neemt het boek uit Baptiste's handen) Nu meende 'k 't u (Baptiste bedoelend) volkomen duidelijk gemaakt te hebben! Wil u even luisteren? (kijkt op z'n horloge) Artikel, artikel, artikel 3 - en dat is een internationaal artikel, 'n artikel voor alle beschaafde volkeren -: ‘Het kind van hetwelk eene vrouw zwanger is, wordt als reeds geboren aangemerkt...’
Als reeds geboren! Als reeds geboren! Maar dat is dan toch je meest infame, je meest liederlijke, je meest gedrochtelijke internationale nonsens!
Reeds geboren! 'n Foetus van nog geen veertien dagen...
... Wordt als reeds geboren aangemerkt - ja, 't staat 'r, 't staat 'r! - wòrdt als reeds geboren aangemerkt, zoo dikwijls deszelfs belang...
... Deszelfs belang zulks vordert! (Prosper gaat
| |
| |
kreunend zitten) . En dadelijk daarop volgt: ‘Dood ter wereld komende, wordt het geacht nooit te hebben bestaan...’ Overtuig u, overtuig u, als u me niet gelooft!
(leest gretig) ,.. Geboren aangemerkt... Deszelfs belang... Dat's tegenover 'n respectabele familie flesschentrekkerij! Dat 's boerenbedrog! Dat 's onderkruiperij! Dat 's door internationale gauwdieven geschreven! Om te erven, moet 't bestaan! En 't bestaat niet! 't Bestaat niet, en ze hebben den treurigen moed te beweren, dat 't toch, toch bestaat! Dat kan niet! Dat is 'n gaping in de wet! Dat is of 'n enormiteit of 'n - of 'n drukfout! Betaal je hondenbelasting voor jongen, die nog niet geboren zijn? Bestaan die? Eten de jongen van 'n zwangere poes - ja, of u nou lacht: ik heb goddank nog gezond verstand! - eten de jongen van 'n zwangere poes de pap uit den bek van andere katten? Heb je dertien kippen, als je kip op twaalf eieren zit? Heeft 'n ei de rechten van 'n kip? Wordt 'n kuiken in 'n ei, zonder hanetred, of met hanetred, wat doet 't 'r toe, wordt zoo'n kuiken als 'n reeds geboren kip aangemerkt, aangemerkt! Vang je, als je 'n baars, die kuit gaat schieten, aan je haak slaat, vang je dan één baars, of vang je 'r duizend? Wordt als reeds geboren, als rééds geboren aangemerkt! Bestaat! Bestaat! Bestaat om 'n ton te erven! Bestaat, om ons allemaal in 't ongeluk te storten! Bestaat, terwijl je op je vingers kan narekenen, dat 't nièt bestaat, dat 't geen kind van, van, van - 'k heb moeite z'n naam uit te spreken! - van, van, van Gerrit zijn kan!... Bij 'n hond, 'n poes. 'n kip....
(glimlachend) . Beste meneer Bien Aimé, honden, poesen, kippen erven niet, niet waar? Laten we dus voet bij stuk houden, en geen nuttelooze procédure, die van meetaf op niets, nee, op niets uitdraaien zou, beginnen.
Zoo-zoo! Jawel! En 'n schikking met, met die vrouw, raadt u dus ook niet aan?
Als ze 'n beetje rechtvaardigheidsgevoel heeft, zal ze begrijpen, dat 'r door 'n tusschentijdsche schikking 'n proces te vermijden is...
'r Kan van geen proces sprake zijn, en nog minder
| |
| |
van 'n schikking, omdat 'r over 't eigendom van 'n ongeboren of minderjarig kind niet beschikt màg worden.
(opstaand) . Als de weduwe 'n advocaat neemt, zal die in eerste instantie, en zonder zich 'n oogenblik te bezinnen, de benoeming van 'n curator ad ventrum adviseeren....
(z'n pels toeknoopend) .... 'n Curator ad ventrum.
(glimlachend).
Ventrum: ventre, 't fransche ventre.
Buik. (stilte) . Curator ad ventrum! Curator over iets, dat niet bestaat!
Dat wèl bestaat, meneer Bien Aimé. Heeft Dr. Sijpken geen positieve zwangerschap geconstateerd?
Dat's 'n publieke misdaad! Dus, als ze morgen van 'n tweeling, 'n drieling, 'n vierling bevalt...
... Worden die tweeling, drieling of vierling de rechtmatige erfgenamen.
En als, als 't nièt zijn kind is!
(heftig) . Gaat òns dat niet aan, ons, ons!
(op z'n horloge kijkend) . Nee, geen seconde, geen seconde.
Dus niets. 'k Herhaal: doen alsof 'r niets gebeurd is. Adieu. En beterschap. (geeft beiden 'n hand, gaat naar deur) . Is ze nog onder uw dak, uw schoonzuster?
Ze wou zèlf niet weg voor de boel geregeld was...
En we moeten, notabene, vandaag tot 'n schikking komen!
Dat's onmogelijk, radikaal onmogelijk. U erft niet en ù erft niet en de vrouw erft niet, 't ongeboren kind, dat als reeds geboren aangemerkt wordt, erft. Ja, ik kan 'r niets aan doen, ik ben geen wetgever! Adieu. Beterschap met de heele familie en u in 't onvermijdelijke schikken! Alleen als 't kindje dood ter wereld komt, nietwaar? wordt u beiden...
| |
| |
Maar dat geval kunnen we voorloopig uitschakelen. Adieu.
(af met Baptiste, terwijl Charlotte door dezelfde deur met 'n quitantie binnentreedt. De piano zet weer in) .
| |
Zesde Tooneel.
Prosper, Charlotte.
(tot Prosper, die verwoed op en neer loopt) Kwitantie.
(haar niet oplettend) Ik niet, Baptiste niet, zij niet... Wat niet geboren is, toch geboren.... Wat niet bestaat, bestaat, bestaat!... Curator ad ventrum, ad, ad, ad, ad, ad.... (kwaadaardig stilstaand) Wat mot je? Wat sta je? Wat wil je?
Ruk uit met je quitantie!
Ja, ìk wil d'r wel mee uitrukken, maar of hìj 't doet?.... 't Is al de derde maal....
Dat vraag ik je niet! Dat raakt je niet! Al was-ie zes en dertigmaal geweest, heb jij nog geen ongepaste antwoorden te geven!
Dan maar weer wegsturen. (zich bij de deur omdraaiend) Maar ik pak m'n boeltje, hoor! Zoo'n dienst kan me afgestolen worden! Hier 'n groote mond, as je met 'n kwitantie binnenkomt, en benejen 'n slabek, as je ze wegstuurt! Driemaal de huurkwitantie! Heb 'k nog nergens bijgewoond! (halverwege af).
Charlotte! Lotte! Is dat de huurkwitantie?
Nee, 't is niet de huurkwitantie, maar de huurkwitantie!
Is die dan - is die dan al driemaal geweest?
God, is dat zoo'n wonder? We houen toch al an de zeventiende...
Zeg 'm dan, dat wegens sterfgeval...
Kles! Hè-'k 'm toch al tweemaal gezeid! Je ken de dooien toch niet uit de grond stampen...
| |
| |
| |
Zevende Tooneel.
De vorigen, Baptiste.
Dat's 'n advocaat van niks, van niemendal! Nog nooit heb 'k met dien kerel 'n proces gewonnen...
Stil! Stil! (fluistert Baptiste iets in 't oor. Deze haalt even onwillig de schouders op, gaat op Charlotte toe, grijpt haar de quitantie uit de hand, en gaat er de deur mee uit) . M'n neef - m'n neef zal 't me even voorschieten. Wat sta je weer onbeschaamd te grinniken! Wordt hier niet alles contant betaald? Heb je niet pas, voor 'n dag of vijf, driehonderd gulden gewisseld?
Ja, dat hè-'k. Maar, daar zal nog wel 'n hartig woordje over vallen.
(terwijl Baptiste terugkeert) Wat zal? Wat zal? 'r Zal niks! 'r Zal nog zooveel, da'k jou op staanden, staanden voet... Als je mij ook denkt te brutaliseeren, heb je 't glad, glad mis!
Nee, nou breekt me klomp! Dus, ik mot op staanden voet?
Je heb je mond te houen, en me niet te brutaliseeren! Je kan gaan, je kan gaan, je kan, je kan - den eersten gaan!
'k Wil wel daalijk ook......
'k Vraag je niet wat jij wil, 'k vraag wat ik wil! En ìk wil den eersten!
Daar zallen we dan maar ja op zeggen. Dan krijg 'k de eerste (spottend)
de eerste, de eerste: drie volle maanden en f 7.83 verschot.... As je d'r dan maar op rekent! (af, terwijl op hetzelfde oogenblik Félicité binnentreedt) .
| |
Achtste Tooneel.
Prosper, Baptiste, Félicité.
En dat moet je je alles laten welgevallen! Zoo moet je je laten trappen, omdat wat niet bestaat, toch bestaat, toch bestaat!
| |
| |
Laat me met rust! M'n hersens dreunen toch al door dat vervloekte gepiengel van dien vent boven!
Dat doet-ie al 'n uur lang, dat akelige dier!
Klop dan bij 'm an, en zeg dat-ie ophoudt! Zeg...
Ma zegt dat-ie de vrijheid heeft....
Je ma zegt, je ma zegt! Ik zeg! Vrijheid! Vrijheid! We hebben geen van allen vrijheid! Ga je of ga je niet? Zeg 'm, dat ik, ik, ik 't onbehoorlijk vind, dat-ie geen consideratie gebruikt met 'n huis vol zieken! Zeg 'm, dat je broer ziek is, dat je tante ziek is, dat ik me nog nauwelijks voortsleep!
Nou, dat zàl 'k 'm zeggen, die mislukte dominee! (af door rechterdeur) .
| |
Negende Tooneel.
Prosper, Baptiste.
(in stoel ploffend, terwijl Baptiste driftig op en neer loopt) Ja, ik sleep me nog nauwelijks voort! (droogt zich het voorhoofd) 'k Heb koorts. 'k Heb minstens veertig graden. 'k Voel me dood-doodziek. Ik ben op, radikaal op!
En ik? Is 't geen middeleeuwsche marteling wat ons, juist ons, passeert! Is 't niet om bij te huilen, dat we eerst gek zijn geweest van plezier, dat we 't water aan onze monden hebben gehad, en dat zoo'n kind....
Dat niet bestaat, dat misschien enkel op 'n vergissing van Sijpken berust!.... (de piano houdt op)
.
.... Dat zoo'n satansche, tiendubbel-vervloekte, onzichtbare indringer 't weer van je lippen trekt! Nou is 't uit! Nou kan 'k met vlag en wimpel failliet verklaard worden, zooals dat schepsel zooals m'n tante, m'n tante, godbeter!
En wij dan? Hebben we 'r ooit zoo voorgezeten? Is 't ooit zoo'n misère geweest? 'n Halve ton, die je geroofd wordt door, door, door - door ontucht, door ontucht, want als-ie niet vóór z'n huwelijk met die avonturierster....
... Wel christenezielen, begin jij nou ook al te
| |
| |
soufleeren!.... Als 'r geen ontucht in 't spel was geweest, zouen we nou niet met de obsceeniteit van 'n curator ad ventrum, ad ventrum, ad ventrum - en van welk 'n ventrum! - te maken hebben! Tien, vijftien minuten heb 'k daar (met gebaar naar achterkamer) , na de begrafenis, 't beloofde land gezien, heb 'k na jaren worstelen en wroeten adem durven happen, en nou, en nou stik 'k! (hijgt moeilijk) . Dat's de genadeslag! Dat's 't doodvonnis! De huur, de termijn van afbetaling, de begrafenis...
De begrafenis? Daar had u toch ruimschoots - van die driehonderd...
Hád 'k, hád 'k... 'k Weet wel, dat 'k ze hád... Maar... Maar...
Maar? (de piano zet weer in) .
Open gat, open gat... 'k Moest Van der Wielen, dien parasiet, dien onwetenden lummel-met-z'n-paragraaf-dit-en-dat, z'n ouwe rekening betalen voor 'k 'm ons proces, ons proces, ons proces met wat niet bestaat, in z'n impotente handen kon geven! (blaast voor zich uit) . 'k Stik! 't Is hier 'n warmte om te bezwijken! En die vlegel boven...
(holt naar achterdeur, schreeuwt de gang in) : Félicité! Félicité! Heb je 't meneer Bakker gezegd, dat 'k in mijn huis, in mijn huis vandaag geen muziek kan hebben? Dat moet uit wezen, hoor! En op slag uit wezen, hoor! (smakt deur dicht. Gelijktijdig komen Groomoe uit achterkamer en Aristide uit deur links) .
| |
Tiende Tooneel.
De vorigen, Aristide, Groomoe.
Niets. Niemendal. Staan jullie achter de deuren te luisteren?
Nou, daarvoor hoef je achter geen deuren te luisteren. Je zet, met permissie, 'n keel op, of, of...
Moet ik u daarvoor verlof vragen, schoonmama?
| |
| |
Mij, nee. Mij heb je héélemaal geen verlof te vragen, ook geen verlof, om me in tegenwoordigheid van vreemden, zooals die meneer van daarstraks, om me met je ouwe ongemanierdheid en je ouwe ongepastheid, aan te blaffen!
(met stemverheffing) . Ik blaf u niet aan, schoonmama, schoonmama, schoonmama!
Nee maar, heusch, nou neem 'k jullie twee tot getuigen... En dat laat 'k me niet langer aanleunen. (Mevrouw komt door deur links op, luistert even angstig, gaat weer door rechterdeur af) . Jij behandelt je huisgenooten, je vrouw, je kinderen, je familie, of, of ze je ondergeschikten zijn, behalve, behalve - dat's om 'n hartklopping bij te krijgen! - behalve, als we je moeten bijspringen, als je je niet meer te roeren weet... Ik krijg nou al over, over...
Stuur me den deurwaarder, laat me executeeren, maak 'r misbruik van, dat m'n seniele broer niet zóóveel, niet zóóveel hart voor z'n familie, z'n eigen familie had! Hart? Hart! Jullie toonen geen van allen, geen van allen, hart! Nee, schoonmama, je weet van de enorme boevestreek, je weet van tante Adèle 'r ziekte, je weet van Charles z'n ongesteldheid, je ziet, hoe ik me met moeite op de been hou, hoe 'k half geparaliseerd ben, half kreupel door dat summum van ellende, en je maakt bruute toespelingen, op, op, op...
... Op vijf honderd drie en zeventig gulden - de kleinigheidjes niet meegeteld... 'k Moet m'n huur ook betalen!
Is u de eenige? Ben u weer martelares? Moet 'k op m'n zieke knieën om uitstel bidden? Is 't mijn schuld, mijn schuld, dat wat niet geboren is, als reeds geboren aangemerkt wordt!
Ja, ja, maar ondertusschen...
Ondertusschen, wat ondertusschen? Niemendal ondertusschen! Conspireer met z'n allen! Drijf me 't water in! De waarheid is, dat jullie alleen aan jezelf denkt! En daar hoef je niet ironisch bij te lachen, oom, oom, oom: ik sta voor niets meer! (ploft opnieuw in 'n stoel) .
Ja, ja, dat's keurig en voortreffelijk, en jij zou wel willen hebben, dat we allemaal met 'n slot voor onzen mond
| |
| |
liepen, maar ondertusschen, ondertusschen en ondertusschen! Dan kan ik m'n tienduizend gulden, waarvan 'k zeven, zeven procent rente maak! - dan kan 'k die voor goed zien vliegen... En Adèle, Adèle, zus beklaagt zich ook... Zus zegt, dat ze belt en belt, en dat 'r niemand notitie van 'r neemt... Zus zegt...
Schei uit met je ge-zus, oom! Ik kan 't woord ‘zus’ op 't oogenblik niet verdragen! Laat tante 'n ander Pension zoeken, waar ze meer op 'r wenken bediend wordt!
En ik? En ik? Denk je dat 'k 'r alleen laat?
Doe wat je hart je in zoo'n situatie, zoo'n chaos, ingeeft!
(tot Groomoe) . En dat heb 'k 'm voorspeld, zoo'n kink in den kabel, zoo'n intermezzo, heb 'k 'm voorspeld, zoo toen we met 't checque-boek naar de Credietbank...
Heb u? Heb u...? Begint de contramine weer? Heb u niet, toen u me aan Hamel van de Credietbank voorstelde, toen u uw kaartje afgaf - kende ik Hamel? Had ik Hamel ooit gezien? - heb ù toen niet met 'n zekerheid, 'n beslistheid, 'n wijsheid... (bij Aristide's ontkennend hoofdschudden) . Nee?... Nee?... (tot Mevrouw, die binnen-gekomen is, en bedrukt aan tafel gaat zitten...
Herinner jij je dat niet?
(ontkent, met moeite haar snikken bedwingend).
| |
Elfde Tooneel.
De vorigen, Mevrouw.
Weet jij dat niet meer? Of laat jij me ook in den steek?
Ik weet alleen, dat meneer Bakker, dat de meneer-van-boven, de huur, de huur opgezegd heeft... (droogt zich de oogen) ... En dat de meid 'r koffer wil pakken...
Als je ook wat minder nerveus dee...
(uit z'n stoel opvliegend) . 't Is goed! Ik verdedig me niet meer! Maar jullie zult nog allemaal léélijk opkijken! (schuift de achterdeuren open, keert zich om, roept) : Baptiste! Baptiste! Een moment! (af met Baptiste in achterkamer) .
| |
| |
| |
Twaalfde Tooneel.
Mevrouw, Groomoe, Aristide, Félicité.
Leelijk opkijken? Nog leelijker? Nee, dat's haast onmogelijk... (tot Mevrouw) . Jeanne, Jeanne, wees toch verstandiger! Wat schiet je daar mee op?
Aristide heeft gelijk. Voor zoo'n overspannen mensch, die 'n paar maanden na 'n sanatorium - als jullie daar 't geld voor zouen hebben, maar dat hebben jullie helaas niet! - toe zou moeten, voor zoo'n geexalteerden man, mag je nog geen traan laten!
... Weer zonder iemand op kamers, weer tot over de ooren in de zorg...
(door rechterdeur, zingend) Aaaaaaaa! Aaaaaaaaa! Avééééé! Avééééé! Dag groomoe! Dag oom! Aaaaaa! Aaaaaaa! (af door linkerdeuf)
Nou, die doet misschien verstandiger dan jij! Laat je hoofd maar niet hangen! Kom, wees verstandig. Ga je even mee, naar boven? Naar Adèle?
Nee. 'k Heb hier nog te doen. Als oom Aristide...
Wel zeker. Zus zal blij zijn, dat ze tenminste van iemand belangstelling ondervindt. Na jou, Net. (af met Groomoe door linkerdeur)
| |
Dertiende Tooneel.
Mevrouw, Charlotte, Prosper.
(gaat naar de boekenkast, sorteert een vijftal boeken, legt die suffig op de tafel, staart voor zich heen).
(door rechterdeur, met presenteerblad met broodje, servet, vork, mes, koffie) De eerste, de eerste, de eerste... (de piano houdt op) ... Maar ook geen uur langer! (bij de deur) En as 'r geen zeep en geen soda komt, laat 'k de vaten zoo staan. (klapt de deur dicht. Mevrouw spreidt 't servetje over de tafel, zet er alles op neer) .
(gehaast uit achterkamer, grijpt 'n papier van de
| |
| |
schrijftafel, blijft op den terugweg staan) Voor wie is dat, voor wie, voor wie?
Voor haar? Ben je...? (wijst op z'n voorhoofd) Weg 'r mee! Heeft 't niet lang genoeg geduurd?
Je kan 'r nou toch niet ineens...
Geen druppel water meer! Wel ja! Wel zeker! Met 'n vork en 'n mes! Met 'n vingerdoekje! Met 'n servet! 'k Zou 'r 'n gebrajen kippetje, 'n hors d'oeuvre varié, 'n flesch Bourgogne voor 'r galgemaal voorzetten! Baptiste! Baptiste, heb jij al ontbeten?
(in achterkamer) Nee, natuurlijk.
('t broodje en de koffie meenemend) Asjeblief! We zullen nog den barmhartigen Samaritaan uithangen! (Pollie door linkerdeur) We zullen Mevrouw de weduwe Bien Aimé, geboren Zwarte Vlieg, geboren ongeluksvogel nog langer mainteneeren! (zet brood en koffie op de tafel in de achterkamer neer, zonder Pollie gezien te hebben) Laat ze bij 'r curator ad ventrum 'n broodje gaan bedelen! We zullen 'r nog vetmesten! Geen glas water meer! (Mevrouw schuift angstig de deuren dicht) .
| |
Veertiende Tooneel.
Mevrouw, Pollie.
(na een stilte, waarin Pollie bij het raam is gaan zitten) Ik dacht - ik dacht dat je nog niet op was gestaan...
Ja, koppijn - ha-je ook wel zoo kennen zeggen.
(neemt schuw de boeken van de tafel, gaat er mee naar linkerdeur, keert er verlegen mee terug, legt ze weer neer) . Lekker weer, hè?
't Zonnetje is zoo warm, zoo warm - 'n genot, hoor...
| |
| |
'k Was vanmorgen even op straat, even aan de overzij bij den slager, en 'n lust, 'n lust... Naar den slager ga 'k altijd zelf. Stuur je de meid, nietwaar, dan laat die zich alles in 'r handen stoppen... Dat doe jij toch ook? (Pollie haalt de schouders op) . Nou zal 'k 'n kopje koffie voor je gaan halen.
Nee? Wil je soms liever wat anders? 'n Kop bouillon, of...?
Je kan toch niet met 'n nuchtere maag...?
(naar haar woorden zoekend) . Je begrijpt - je ben verstandig genoeg om te begrijpen - alle menschen zijn niet eender, nietwaar? - en, en... Neem nou 'n kop bouillon... Ik heb voor Charles wat kalfspoulet opgezet...
(geprikkeld) . Nee, nee, nee. As 'k nee zeg, is 't nee.
(verlegen) . Heb ik je wat...?
Nee. Niemand. (staat driftig op) . 'k Wou alleen weg. 'k La-me niet langer lijmen. 't Is nou welletjes, wat? 'k Hè-d'r meer as zat van. Kikken doe 'k d'r van. 'k Wor haast misselijk van mezelf, da'k me heb laten besmoezen, om jullie gastvrijheid, júllie gastvrijheid, tot de boel geregeld was, an te nemen! (nerveus met de vuist in de vlakke hand slaand) . Nou! Nou! Motten me nog praten, of motten me niet praten? 't Begint me te kroppen, hoor! 't Begint me te steken! En as me nou niet daalijk kennen praten, as me nog langer de stiekumer motten uithangen, smeer 'k 'm met 'n vaart, hoor!
(stug) . Nee. Me zallen niks liever. Me zallen mekaar niet verder in de weg loopen!
(angstig).
Goed. Dan zal 'k m'n man en m'n neef. (aarzelend naar rechterdeur) ... Geen boterhammetje?
Nog geen korrel. 'k Vertrouw jullie niet, geen van allen! 'k Vertrouw jullie niet van hier tot daar.
Ja, dan is 't maar beter...
En of dat beter is! 'k Heb niet voor niemedal me
| |
| |
kamerdeur op slot gehouen! En me eten laten staan (zenuwglimlachend) - as 'k dacht - as 'k dacht...
(verbaasd) Als je wàt dacht?
Da's mijn zaak. (zit bij tafel neer) As je onder vijanden ben, in 'n kwaad nest - ben je voor alles bang. (zenuwachtig) Voor voetangels en klemmen, voor knippen en rattekruid, voor, voor alles! Voor 'n geluid midden in de nacht, voor ieder gestommel, voor, voor alles! 'k Vertrouw jullie niet! Vannacht, gisternacht, eergisternacht, om twee en om vier uur, en weet-ik-veel hoe laat, hebben jullie, hebben jullie bij me deur gescharreld...
(verontwaardigd) Denk je, dat wij, dat wij...?
Daar sta 'k geslagen van. Bij zoo'n - bij zoo'n haast ziekelijk wantrouwen, blijf 'k je 't antwoord schuldig. Als 'r, als 'r iemand op de gang gescharreld heeft, ben ik 't geweest, ik, omdat 'r zieken in huis zijn. Tante Adèle is ziek - (moeilijk) en Charltje was ziek, omdat, omdat z'n vader 'm voor jou, enkel voor jou, 'n klap had gegeven... En zoo'n grooten jongen, die gebrekkig is, slaat men niet, is dat niet zoo, is dat niet zoo...? (droogt zich de oogen) .
(na 'n stilte, met moeite) Hè-'k dat kennen ruiken? Hè-'k dat kennen weten? Hè-'k dat in de spiezen kennen hebben? Hè-'k 'r door kennen slapen? ('r huilen bedwingend) . Tril 'k niet van vermoeidheid, van zenuwen, van opwinding, an me heele lijf? Hè-'k me haast niet die paar dagen as jullie gevangene gevoeld? Hè-'k niet 't schandaal met jullie dokter motten meemaken, an me lijf motten meemaken, om jullie te laten gelooven da'k niet lieg, da'k 't niet uit me duimen zuig...? (hortend-hijgend pratend) 'k Zal blij zijn, blij zijn, 'k zal me weelde niet kennen, as 'k, as 'k onder jullie dak, jullie dak-dak, jullie vreeselijk dak-dak, vandaan ben, vandaan ben... (bedwingt zich met zenuwtrekkingen op 't gelaat) .
(angstig) Wil je 'n glas water?
(hard) Nog niet as 'k 't besterf. Nee, dan nog niet! Wat het-ie, wat het-ie gelijk gehad! Wat het-ie jullie door gehad! Eén, net één is d'r anders, net één, en daarom, daarom zal-ie door die-daar-boven geteekend zijn, kreupele beenen hebben gekregen...
| |
| |
(opgewonden) . Als jij zelf geen door en door slecht mensch was, zou je zoo iets niet over je lippen kunnen krijgen! (heftiger) . Jij ben dan toch in ieder geval de schuld, dat, als ons, òns wat overkomt, die door God geteekende, op z'n ongelukkige, kreupele beenen aan is gewezen!
(heftig) . Wie anders dan jij? Neem, haal jij niet weg, wat ons, òns, toekomt?
Mensch, tree 'k niet op voor me kind?
Mensch, doe ik niet 't zelfde? Heb jij meelij met ons?
Met jou? Met jou? Waarom met jou? Ken 'k je langer dan 'n week?
Ben je iets anders dan 'n vreemde voor me?
En jij, en jij, en jij dan voor mijn? Denk je da'k voor jou, voor jou, voor jullie, wa'k onder me hart draag, verkoop en verraai!
En denk jij, denk jij, jij die ons be-be-be-be-steelt, die voor 'n goeie week nog niet tot de familie hoorde - denk jij dat we jou anders kunnen dan haten!
Glad me zorg. Glad me zorg! 'k Hè me kind en 'k hè de centen. 'k Hè de centen en 'k hè me kind. (een stilte) Nou, dat zallen me dan maar voor afgedaan houen. Of mot 'k nog met de anderen?
Met niemand? (Mevrouw schudt het hoofd) . Met niemand-niet? Dan gane me ons valiesie pakken. En eer me nog 'n stap hier verder vuil maken... (bij linkerdeur) Waar is me hoed?
Dacht dat jullie ze verstopt hadden, dacht... (houdt zich aan stoel vast) .
Pollie, Pollie, we hoeven toch niet zoo van mekaar te gaan... Scheelt 'r wat aan? (Pollie schudt energisch 't hoofd) k Heb me daar wat laten gaan, en dat spijt me...
| |
| |
Mag ik je boven op je kamer 'n kleinigheid brengen...? Ik wil niet...
Nee. Nee. Doe wat je man zeit: nog geen glas water! Nog geen slok van 'n glas water! En knap as me nou nog iemand langer as 'n zucht vasthoudt! (af door linkerdeur.)
| |
Vijftiende Tooneel.
Mevrouw, Hendrika, Prosper, Baptiste.
(die de laatste woorden gehoord heeft) . Jessus, sinds wanneer het die zoo'n kouwe bereddering! Knap as d'r iemand langer as 'n zucht vasthoudt! Nee, dat mot nou nog met kale complimenten beginnen! (telephoonschel) Zal ik luisteren?
(die dadelijk bij 't geluid van de schel de deuren openschuift) . Nee, nee, nee, jij niet! (tot Mevrouw) . Moet men jou letterlijk alles verzoeken?
(aan toestel).
Jawel? (aarzelend) . M'n man is 'r niet, komt eerst tegen den avond... (schrik-houding) . O, o... (legt gehoorbuis in haak) ... De huur. Zal de quitantie an z'n advocaat geven. (zit geslagen neer) .
(opstuivend).
M'n man is 'r niet! M'n man komt eerst tegen den avond! Terwijl Baptiste nog geen tien minuten gelejen aan den looper gezegd heeft, dat 'k doodziek te bed lig!
('t laatste restant van z'n broodje kauwend) . Ja, dat heb 'k 'm gezegd.
(kleintjes) . Dat kan 'k toch niet ruiken. En dan, m'n hoofd is heelemaal van streek. 'k Heb pas 'n scène, en wat voor 'n onaangename scène met Pollie gehad.
Da's waar hoor. Daar ben 'k getuige van geweest. Nog geen slok van 'n glas water wil ze hier meer drinken, nou ze de centen het, de adder!
(tot Mevrouw) . Heb jij - met dat mensch - hier, hier? (Mevrouw knikt) . En waarom, waarom heb jij mij daar niet bij geroepen? Waarom doe jij zulke dingen op je eigen houtje? Tel ik niet meer mee?
'r Was niet een reden, om jou 'r bij te roepen. En dan, en dan...
| |
| |
Jij maakt je dadelijk zoo driftig, en omdat je niet goed in orde ben...
Dat's pyramidaal! Ben ik niet goed in orde? Mankeer ik ook maar dát? (knipt met de vingers) . Dus om zoo'n ongesteldheid van niemendal, moet jij met dat mensch achter mijn, mijn rug, in mijn, mijn huis, scènes maken! Waarvoor scènes? Waarom scènes? Je weet toch, dat 't onze belangen zijn, juist onze belangen, scènes te vermijden!
Scène of geen scène, en of ik weer schuld heb of niet: ze gaat, ze gaat onmiddellijk, en nu toch alles verloren is, Prosper, is 't beter aan den onhoudbaren toestand 'n eind te maken...
(terwijl Aristide en Groomoe door linkerdeur opkomen).
Verloren! Wat is verloren? Ben jij, zoo maar ineens, zoo maar ineens, de hoogste instantie? Nou jij, Baptiste!
| |
Zestiende Tooneel.
De vorigen, Aristide, Groomoe.
Oom heeft volkomen gelijk, tante. Oom heeft iets ontdekt, dat tenminste nog wat redt. Maar dan moeten we met politiek...
Dan moeten we 'r met kalmte en overleg, en met beminnelijkheid...
Jongen, neef, 'k geloof, dat 't te laat is: ze loopt met 'n gezicht...
Ze kwam ons daar op de gang met 'r bagage tegen...
Bemoei je d'r niet mee! Jullie slaan 'n toon aan, of 'k onmondig ben! (tot Mevrouw) : Neem die boeken, die boeken van tafel weg! 't Lijkt wel, of je de heele bibliotheek naar boven sleept! En zet, en zet wat voor 'r klaar... (de piano boven begint weer te spelen) . Smeer 'n broodje voor 'r...
| |
| |
| |
Zeventiende Tooneel.
De vorigen, Pollie.
(met valies) . Voor mij? Dank je!
Dank je? Dank je? Heb je dan al ontbeten?
Wat dan, wat heb je dan ontbeten?
Nee, dat 's ook onze zaak, niewaar? (glimlachend) We laten geen vrouw in jouw omstandigheden, nietwaar? met 'n nuchtere maag... En zelf je valies dragen, dat heele end naar 't station, permiteer 't niet, permiteer 't niet! (wil haar het valies afnemen) .
(met ingehouden toorn) . Blijf af. 'k Heb geen hulp noodig.
Wat is dat nou? Wat heb je nou? Neem je 'n kleine woordenwisseling met m'n vrouw, die 't natuurlijk zoo kwaad niet bedoeld heeft, en waarvoor wij toch niet allemaal verantwoordelijk zijn, zoo tragisch op?
'k Doe niks. Ik ga d'r vandoor, en da's me laatste woord. Bejour!
(driftig naar de deur vliegend, en zich daarvoor posteerend) Bejour! Bejour! Moeten we ons door jou op zoo'n manier laten behandelen!
Wil je me asjeblief doorlaten?
Nee, om den drommel niet!
(driftig) . De afspraak was, de fatsoenlijke afspraak was - dat weet jij en jij en jij! - daar waren jullie bij! - dat we vandaag en onder mekaar en in der minne zouen, zouen spréken! Dan moet ze geen menschen, die ze de duimschroeven aanzet, tergen, dan moet ze me niet tot 't uiterste opwinden, dan moet ze 'r niet stiekum tusschenuit trekken en mij en Baptiste, als kwajongens behandelen!
Laat je me door - of laat je me niet door?
| |
| |
Pas op. Je ken me nog niet!
Of 'k je ken, hahaha! Of we je kennen? Meer dan ons lief is!
Of we 'r kennen? Dat's keurig, keurig!
We zullen jou niet kennen, als de halve wereld je kent!
Prosper! Prosper! Heb 'k 'r niet beleefd, en met de meest mogelijke égards, en met meer correctheid dan iemand anders in mijn positie, daar pas nog, daar straks nog, ontvangen en te woord gestaan? Is ze geen week onze gast geweest, en past 't 'r dan, tegen alle fatsoenlijke, fatsoenlijke afspraak in, met de noorderzon te verdwijnen?
Jessus, maak geen verdere woorden an 't uitschot vuil!
En brand je vingers niet, oom! Beslag leggen we toch! En hoe!
(de deur openwerpend) . Asjeblief! Asjeblief! Met geweld hou 'k je niet. Maar, maar - en dat waarschuw 'k je! - wij wasschen onze handen in onschuld, wij hebben geen publiek schandaal gewild, wij hebben nog geprobeerd 't te sussen, wij hebben m'n overleden broer niet in opspraak gebracht!
Nee, wij hebben 't niet aan de groote klok willen hangen, dat-ie, dat-ie...
... Dat-ie gestolen heeft!
Z'n eigen vader bestolen heeft!
Bah? Ja, bah! Bah, heeft vader geroepen, zeven en dertig jaar, zeven en dertig jaar gelejen, toen jouw man, jouw màn, die nooit heeft willen deugen, met geld dat 'm was toevertrouwd, met geld, dat aan vader, aan mijn armen vader, dat aan òns van rechtswege toekomt, als 'n infame gauwdief verdween!
(laat het valies vallen) . Da's gelogen, da's zoo smerig gelogen (zich opwindend) en zoo door en door gemeen, waar de stakker zich niet meer verdedigen kan...
Is 't niet waar, oom Aristide? Staat 't niet in de
| |
| |
ouwe kantoorboeken, die goddank nog op zolder liggen, zwart op wit geboekt? Is 't niet waar schoonmama, Jeanne, Riek? Is-ie niet voor zeven en dertig jaar met geld van de firma, van Antwerpen naar Australië gesjeesd? Met 'n kapitaal, dat in die zevenendertig jaar met rente en rente minstens verdubbeld moet zijn? Heeft de schobbejak - larie, dat je van dooien niets dan goed mag spreken! - heeft de oplichter, die mij, als jongen, leeren wou appelen en peren te moeren, en voor wie de beurs van moeder geen seconde veilig was, heeft-ie ooit de bedoeling gehad, de bedoeling van ieder rechtschapen mensch, zooals ik en jij en jij 't zouen hebben gedaan, om 't bij God weet wat voor vrouwsgespuis zoekgemaakte geld, tenminste bij termijnen af te betalen? Telegrammetjes, telegrammetjes uit Australië, op z'n moeder 'r jaardag, of je met sentimenteele telegrammetjes 'n eereschuld, de grootste eereschuld, die je je denken kan, goed kan maken! Ja, of jij me nou ankijkt en je vuisten balt, 'r is 'n grens, 'n grens! We hebben, niettegenstaande alles, respect voor 'm getoond, we hebben 'm eerste klasse, met vijf volgkoetsen en palfreniers laten begraven - 'k heb, tegen m'n gemoed in, aan z'n graf gesproken - 'k heb 'n naald, 'n zuil voor 'm besteld - 'k heb, nee wij hebben willen vergeten en vergeven - staan we niet allen in rouw over je? - maar nou jij de nagedachtenis van je man niet wil eeren, nou jij 'r niet tegen op ziet van oneerlijk verkregen geld diefjesmaat te worden, nou moet je de waarheid, de waarheid, die we voor je hadden willen verbergen, te hooren krijgen!
(zich aan de eene zij van de tafel met moeite vasthoudend, terwijl al de anderen tegenover haar groepeeren).
Wat ben jij - wat ben jij 'n ellendeling - wat ben jij 'n doortrapte, doortrapte...
... Doortrapt, doortrapt was m'n broer van over de zestig, die net zoo zonderling uit is gestapt, als-ie geleefd heeft, zonder orde op z'n zaken te stellen en zonder an 't gestolen geld te denken!
Mensch, as 'k 'n man was, en me handen 'r niet te goed voor waren, zou 'k je (met gebalde vuisten) zou 'k je, zou 'k je...
Jessus, Jessus, dat dreigt! Dat speelt de vermoorde onschuld!...
| |
| |
... Terwijl ze twee families, om van mij en zus te zwijgen, allerkeurigst aan den bedelstaf brengt!
Aan den bedelstaf! Failliet, failliet laat gaan, zooals ze 't zelf 'n paar maal minstens geweest is!
Nee maar, zoo'n toon, zoo'n onheusche, impertinente toon, waar ze voor amper 'n week nog geen recht op 'n stuiver had...
... Waar ze nòg geen recht op 'n rooien duit heeft, waar in elk gezond land met gezonde rechters, behalve in onze middeleeuwsche trekschuit!, zoo'n ergerlijk huwelijk, zoo'n clandestien, zoo'n fossiel, zoo'n hemeltergend huwelijk, van, van 'n dementen grijsaard, die in de eerste de beste lachbui blijft, die voor z'n eigen familie en, en, en zelfs voor z'n vrouw verzwijgt, verzwijgt, dat-ie gepot en gepot heeft, a tempo, a tempo vernietigd, nietig verklaard, zou worden! Dat, dat, dat heeft gezworven, dat heeft den eenzamen zwerver uitgehangen, omdat-ie zich nergens veilig voelde, omdat z'n geweten 'm niet met rust liet! Dat is in stilte, in de verdachtste stilte getrouwd, omdat-ie, omdat-ie natuurlijk bang was, dat wij, wij, met ons gezond verstand en met onze vordering tusschenbeijen zouen komen, dat we de ouwe, maar Dieu merci! nog gave kantoorboeken aan den strafrechter over zouen leggen, dat, dat, dat heeft nog in 't uur van z'n dood z'n bloedverwanten om den tuin geleid, belogen, bedrogen!
En van die daar is 't alles poppekasterij! As jullie dan zoo stapel zijn: ik la-me niet wijsmaken da-ze niet wist, dat zoo'n toetje niet wist, waarom ze net met oom Gerrit, oom Gerrit, most trouwen dat 't geen doorgestoken kaart van d'r is - da-ze niet wat van 'n ander, van 'n meneer N-N'ne, as je me ziet, zel je me kennen, mee na 't Stadhuis bracht, toe-ze d'r zooveelste boterbriefie kwam halen!
'n Week, 'n week en al over de twee maanden in, in, in omstandigheden!
Voor mijn part zes maanden - dat 's bijzaak - maar de schuld, de schuld aan de familie, waarvan je zal opfrisschen, laten we ons niet afstrijjen, al moeten we je voor den Hoogen Raad sleepen!
(uitgeput neerzittend) Die schuld - die schuld - as-ie bestaat - as jullie 't niet bijmekaar liegen, is verjaard, verjaard...
| |
| |
Verjaard, wel ja, wel zeker!
Verjaard, verjaard, dat zal de Rechtbank dan toch moeten beslissen!
(staat moeilijk op - de piano zwijgt) . Nou hè-'k nog enkel me laaste woord te zeggen, an jullie, an jullie met z'n allen. En dan krijg-ie, al worg je me, al trap je me, geen, geen asem meer uit me keel! Dat, dat van Antwerpen weet 'k, het-ie zelf om gelachen, was, was 'n jongensstreek...
Noem jij dat 'n jongensstreek...?
Ik waarschouw je: wees stil, val niet over me woorden, ken 'k niemeer hebben, kan 'k niemeer stouwen... (heftig) Hou je mond! As-ie, as-ie gestolen had, die goeie kerel, die hier, hier op deze stoel dood is gebleven - hoe durf je, hoe durf je dat (met wezenloos gebaar naar den stoel) hier, hier, te liegen! - zou je voor 'n paar dagen niet zooveel goeds over 'm gesproken hebben, zou-ie niet zoo 't land an jullie gehad hebben, omdat niemand toe z'n partij het getrokken (Charles komt door linkerdeur, blijft verwonderd staan) , zou-ie jullie niet onder de oogen hebben durven kommen, zou-ie niet enkel de reis, die ellendige reis, die lammenadige reis, die ongeluksreis gemaakt hebben, om 't graf van z'n moeder voor 't laast te zien. Dat doe je niet, as je 'n dief ben. Dat doe je niet, as je geweten steekt, dat doe je niet as je iets te verbergen het...
Ja, ja, dat's allemaal tip-top...
Hou je mond! Hou je mond! Jullie zijn 'n bende, 'n bende, 'n bende! 'k Weet van de driehonderd gulden, het de meid me verteld! 'k Heb met m'n suffen kop je gelach gehoord en je pret! 'k Hè-je me trouwboekie laten zien omda-je me niet geloofde - 'k hè-je dokter bij me gehad, omda-je me niet geloofde, en je het me, met 't kind onder me hart, met dat kind in me ingewanden, dat 'r geen schuld an het, gejaagd en gejaagd, gesard en gemolesteerd, da'k niemeer weet, da'k bij die-daarboven niemeer weet, waar 'k ben, waar 'k, waar 'k houvast heb... (zakt in mekaar) .
Tante! Tante! Help 'r dan! Ik kan 't toch niet!
| |
| |
(terwijl Mevrouw en Hendrika toeschieten, en Pollie opbeuren) Niet hier, niet hier! Breng 'r naar boven! (tot Charles) Uit den weg jij!
Ik ken niemeer, ik ken niemeer loopen...
Dat kun je wel. Kom nou, Pollie. We zijn niet allemaal je vijanden.
Breng 'r dan, breng 'r dan naar de achterkamer, op de sofa! Haast je wat, haast je wat!
Ik ken niemeer, ik ken niemeer... (af met Mevrouw, Hendrika, Groomoe in de achterkamer, terwijl Aristide door rechterdeur heengaat.)
| |
Achttiende Tooneel.
Prosper, Baptiste, Charles.
(terwijl Charles weer hulpeloos bij de linkerdeur staat) . Ja, ja, als dat mensch ook zoo onzinnig te keer gaat... (zit bij tafel neer) .
(bedrukt) . Ja, als ze, niewaar, kalm had willen onderhandelen...
(verlegen) . Ik heb 'r toch niet anders dan de waarheid, de waarheid...
... Ja, en we hebben toch niet anders gedaan, dan wat ièder voor z'n kinderen, z'n kinderen, zou doen, al beken 'k dat 'k me 'r beroerd onder voel...
| |
Negentiende Tooneel.
De vorigen, Hendrika, Aristide.
(tot oom Aristide, die tegelijk als zij de achterdeuren openschuift, met 'n glas water binnen wil gaan: heeschvan-opwinding) . Nee, oom, dat ken nou niet. Ze heeft... (ziet Charles) . Dat ken 'k voor Charles niet hardop zeggen! Ze heeft... (fluistert Baptiste iets toe) .
Waarachtig? (zij knikt, fluistert met Prosper) .
(verschrikt) . Weet je, weet je dat zeker?
| |
| |
Ja. En al mag-ie 't gemeen van me vinden (draait nog eens 't hoofd naar Charles) ... goddank, géén beschuit met muissies in de familie!
Geen beschuit met muisjes! Dat's, dat's - daar zeg 'k niets bij... (luistert met Hendrika aan de glazen deuren) .
(bedwongen van opwinding, terwijl Félicité door linkerdeur opkomt) . Daar zeg 'k, daar zeg 'k alleen zooveel bij, dat wij ons niets, niemendal, nee niemendal te verwijten hebben... Dat's - dat's 't noodlot - dat's niemand's, niemand's schuld... (luistert mede aan de glasdeuren) .
Wat is 'r, pa? Gompie, pa, wat staan jullie?
Niemendal! Niemendal! Dat wil zeggen, dat wil zeggen - wij erven, wij erven toch, je neef, je neef Baptiste en wij!...... (glimlacherig-opgewonden) De, de ooievaar bij je tante, bij je tante komt goddank niet... (tot Charles, die naar den kachel gestrompeld is, en hem dreigend aanstaart) . Wat kijk jij? Wat wil jij? (Charles schudt angstig het hoofd) . Hou dan je oogen voor je, kwajongen! Wat verbeel jij je wel! Daar moet 'k, daar moet 'k Van der Wielen dadelijk van in kennis stellen! Die zal 'n gat in de lucht slaan! Bestaat - bestaat niet - reeds als geboren aangemerkt! 't Is pyramidaal, pyramidaal! (gaat naar telephoon, wil spreekbuis opnemen, ziet het bordje ‘Gemeubileerde kamers te huur’ terwijl boven de Piano een wals inzet) . Jawel, jawel! (breekt het over z'n knie in tweëen) . Goddank, goddank - we zijn de indringers kwijt!
Einde van het Derde Bedrijf.
Berlin, 1 December 1910.
|
|