De Nieuwe Gids. Jaargang 26
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
I.Het merkwaardigste jaar in de geschiedenis van Engeland is begonnen. Het jaar, waarin George V zal worden gekroond, en waarin de macht van den Engelschen adel zal worden vernietigd. Het jaar waarin het Huis der Lords de waarheid zal ondervinden van het woord, eens door Victor Hugo gesproken: ‘L'aristocratie, ce vautour, a couvé cet oeuf d'aigle, la liberté, ‘Aujourd'hui l'oeuf est cassé, l'aigle plane, le vautour meurt. ‘L'aristocratie agonise, l'Angleterre grandit’. In menig opzicht is de verandering, die dit jaar in het Engelsche staatsleven zal brengen een vervolg op de groote hervormingen, die in 1832 werden ingevoerd. Onder George IV was in Engeland de klove tusschen Zuidoost en Noordwest dieper en breeder geworden; het Noordwesten was door de opkomende industrie uit zijn zoete sluimering opgeschrikt. De nieuwe, zich baanbrekende nijverheid eischte een wijziging van de politieke opvattingen, die tot nog toe slechts door agrarische belangen werden geleid. Mijnen en fabrieken ontwikkelden zich, het landvolk stroomde naar de steden, de landbouw werd verlaten. Ook het parlement en de regeering moesten met de gewijzigde omstandigheden rekening houden. Het mocht niet langer voorkomen, dat zetels in het Lagerhuis verkocht, door den Koning | |
[pagina 270]
| |
weggegeven, door machtige adellijke heeren aan gunstelingen geschonken werden, en dat alle wetten uitsluitend rekening hielden met de belangen van de groot-grondbezitters. Chatham, Wilkes en Pitt zagen echter hun hervormingsplannen afstuiten op den onwil, om van klassevoorrechten afstand te doen. De ‘nomination boroughs’, wier mandaat door gunst verkregen werd, hadden de macht; groote industriesteden, als Manchester, Birmingham en Leeds hadden geen vertegenwoordigers. Maar de meerderheid was niet te bewegen, aan eenig wijzigingsvoorstel haar goedkeuring te hechten. Toen brak in Frankrijk de Julirevolutie uit. Karel X en zijn reactionaire regeering werden verjaagd, de burgerkoning in Frankrijk aan de regeering geroepen. Overal, in geheel Europa, was de indruk en de invloed van die omwenteling merkbaar, ook in Engeland. De democratische gedachte, door de Benthamisten en de Whigs voorgestaan, won veld. In vlammende toespraken geeselde William Cobbett de corrupte adelsheerschappij. In de arbeidersclubs werd de dagende vrijheid toegejuicht. Willem IV moest wel inzien, dat de tijden veranderden, en dat de menschen niet konden achterblijven. De verkiezingen brachten de Whigs in de meerderheid. De oude Lord Wellington moest plaats maken voor Lord Grey, en John Russell kon zijn ‘reformbill’, bij het Lagerhuis indienen. Maar de zelfzucht won het van de vrees voor de teekenen der tijden. De ‘reformbill’ werd verworpen. Onmiddellijk werd besloten het Huis te ontbinden; in een huurrijtuig ging Koning Willem IV met Lord Grey naar Westminster, om de ontbinding mede te deelen. Nieuwe verkiezingen brachten nieuwe mannen in het Huis, volgzamer dan de afgetredenen. Russell's kieswet werd aangenomen, en de tegenstand van het Hoogerhuis - dat ook toen geen oog bleek te hebben voor de behoeften van het land,- werd gebroken door den Koning, die ondubbelzinnig verklaarde, dat hij, bij verwerping der wet, zooveel peers zou benoemen, dat het aanzien van het Huis der Lords volkomen zou zijn vernietigd. Waaruit blijkt, dat reeds de bedreiging met een groote peers-benoeming wonderen kan bewerken. Zij wisten, de geestelijke en wereldlijke heeren, dat de zonderlinge matrozenkoning woord | |
[pagina 271]
| |
zou houden; en zij gaven hun tegenstand op, zoodat op 7 Juni 1832 het ontwerp-kieswet aangenomen werd. De ‘rotten boroughs,’ zestig verouderde kiesdistricten, werden opgeheven; aan de steden werden vertegenwoordigers toegekend naar hunne bevolking, het aantal kiesgerechtigden werd verdubbeld, en het Lagerhuis, waarin tot dien tijd de Koning, de ministers en de groot-grondbezitters drie vierden van de zetels hadden kunnen weggeven, werd een volksvertegenwoordiging. Zoo heeft in den zomer van 1832 de democratie op Engelsch grondgebied de eerste beslissende overwinning behaald, en de macht van den erfelijken adel tot in de grondvesten geschokt. In de tachtig jaren, die sedert voorbijgingen is er nog meer veranderd. De democratische beginselen hebben zich uitgebreid. Het Lagerhuis is, door de kiesrechtwijzigingen van Disraeli en Gladstone, nog meer gemaakt tot de vertegenwoordiging van het Engelsche volk. Maar onveranderlijk was en bleef het Hoogerhuis, de erfelijke vertegenwoordiging van den adel. Zooals de eerste koninklijke writs de ‘Prelates and the Peers of the Realm’ bijeenriepen om in het Huis der Lords te vergaderen, ter vertegenwoordiging hunner leenmannen, zoo is het nu nog. Een senaat, met alle goede en slechte eigenschappen van zulk een, met onaantastbare hoogheid en onbeperkte macht bekleede vergadering. Wel heeft de Engelsche adel zich in. menig opzicht met de tijden veranderd: maar als wetgever is hij ‘im grossen Ganzen’ gebleven wat hij steeds geweest is: een steunpilaar van het conservatisme. Een gevolg van onveranderde leefwijze, onveranderde levens- en wereldbeschouwing, onveranderd inzicht. Terwijl de geheele wereld om hen zich wijzigde, de levensopvatting van geheele geslachten werd herzien, nieuwe toestanden ontstonden in Europa, werelddeelen werden gewonnen en ontgonnen, bleef de Engelsche adel wat hij was; er is slechts een uiterlijk verschil tusschen den Lord uit de dagen van Eduard I en Eduard VII, van George I en George V. Voor een deel moet deze onveranderlijkheid worden toegeschreven aan het Engelsche erfrecht, dat alleen den oudsten zoon bevoordeelt, en daardoor verdeeling van den grond onder de overige erfgerechtigden onnoodig maakt. De edelman is | |
[pagina 272]
| |
hierdoor gebleven de groot-grondbezitter, de Landlord, de eigenaar van uitgestrekt gebied. Op zijn country-seat is de Lord thuis, gevoelt hij zich de gelijke van den Koning. Het zesde deel van den grond van het Vereenigd Koninkrijk is in bezit van zes-en-dertig geslachten; de helft van allen grond is het eigendom van vijfduizend eigenaars. Lord Northampton bezit 104, de hertog van Westminster 160 H.A. van den grond, waarop Londen is gebouwd: het bezit van den grond aan het Londensche Strand brengt den hertog van Norfolk jaarlijks meer dan een millioen pond sterling op. Het gevolg van deze merkwaardige verdeeling van den grond is, dat een groot gedeelte er van onbebouwd blijft, wijl het voor parken, bosschen of jachtvelden van de adellijke bezitters moet dienen. Een kleine boerenstand, als in andere landen bestaat, kon in Engeland niet tot ontwikkeling komen. Wat bebouwd wordt is meerendeels het eigendom van Lords of Squires, die het verpachten. Daardoor is de landbouw verminderd, het platteland ontvolkt, en drie kwart van de bevolking is saamgepakt in de steden, waar de bewoners ongehoorde prijzen moeten betalen voor de kleine ruimte, waarin zij leven en sterven. De belastingen zijn bovendien zeer ongelijk verdeeld, door het gemis aan juiste waardeering van grondbezit buiten de steden; de grond, die in 1692 een derde betaalde van de totale lasten, betaalt nu slechts een tweehonderdste deel. En elke poging om hierin verandering te brengen, - ‘l'histoire se répète’ - bleek af te stuiten op den tegenstand van het uit de grootgrondbezitters samengestelde Hoogerhuis. De liberale partij wil daarom - geheel in aansluiting aan de voortdurende ontwikkeling van de Engelsche constitutie,- de macht van het Hoogerhuis beperken, om daardoor te komen tot rechtvaardiger verdeeling van de lasten, en tot bevrijding van het geheele openbare leven in Engeland van den druk der ‘Prelates and peers’, van de kerk en den adel. Hervorming van het Hoogerhuis, beperking van de macht der Lords, is noodig geworden, sinds dezen voor zich het recht in beslag namen, ten allen tijde het land te regeeren, en, hoe ook de samenstelling van het gekozen Lagerhuis was, hun conservatieve denkbeelden te doen zegevieren. De crisis, die sinds lang chronisch was, werd acuut toen de | |
[pagina 273]
| |
Lords weigerden de begrooting goed te keuren, die hun landbezit en hun inkomen rechtvaardig wilde belasten, die een deel van den last van het volk wilde overbrengen op de bezitters. Onder het motto, dat de radicale regeering socialistische nieuwigheden wilde invoeren werd de begrooting verworpen, of liever aan de uitspraak van het volk onderworpen. Toch bevatte die begrooting niets nieuws. Voor elk der bepalingen en lasten, door Lloyd George als kanselier van de schatkist daarin opgenomen, was een precedent te vinden. De zoo vinnig veroordeelde grondbelasting bestond reeds lang. Slechts bracht Lloyd George wat regel en orde in de wijze van heffing en in de taxatie. In dit opzicht was de begrooting van Lloyd George een nieuwe stap op den weg, die, sedert Pitt de income-tax invoerde, steeds is gevolgd. En ook de beschuldiging van socialisme, door de conservatieven tegen Asquith en zijn ambtgenooten ingebracht, is onhoudbaar. In een geestige redevoering zette de minister-president te Salisbury uiteen, dat diezelfde beschuldiging steeds werd geuit, als de regeering meende, de grondbezitters en rijke Lords wat meer te moeten laten betalen in de steeds toenemende lasten. Op elke heffing, die ooit in Engeland werd ingevoerd, werd door de Tories altoos het verwijt van socialisme toegepast. In 1846 toen de graanrechten werden afgeschaft, in 1853 toen Gladstone voor het eerst de successierechten voorstelde, werd even hard over socialistische methoden geroepen als thans. En toch wenschte de regeering niets anders, dan wat alle verstandige menschen willen, die weten dat de uitgaven toenemen, en dat de inkomsten daarmede gelijken tred moeten houden; zij volgen dan gaarne het eerbiedwaardige ideaal der liberale partij, dat van rechtvaardigheid en eerlijkheid spreekt. Tweemalen in een jaar tijds heeft de stem van het volk uitspraak gedaan, en tweemalen is de regeering, met een bijna even groote meerderheid teruggekeerd naar Westminster. Die uitslag van den stembusstrijd kon niet anders dan de regeering sterken in haar plannen. Er is een meerderheid voor de regeering van 126 stemmen in het nieuwe parlement, er was een meerderheid in het land - als men Ierland niet mederekent - van 264.703 stemmen voor de regeering. De conservatieven hadden zoo gehoopt de onderhandelingen | |
[pagina 274]
| |
te kunnen rekken tot Paschen; de koning zou dan geweigerd hebben vijfhonderd nieuwe Peers te benoemen, zonder ontbinding. Dan zou Balfour, naar hij meende, aan de regeering zijn gekomen en verkiezingen hebben uitgeschreven onder de leus: De nieuwe koning en de oude constitutie. Van die leuze verwachtte hij wonderen. Maar Asquith was hem voor, door het besluit, om in December de verkiezingen te houden. Balfour, in zijn verlegenheid en hulpelooze onmacht deed wat hij kon, om de conservatieve overwinning te verkrijgen. Hij liet zich zelfs door Garvin bepraten, om een referendum te beloven, voordat tariefhervorming zou worden ingevoerd. Het mocht niet baten. Redeneeren, om te pogen het resultaat weg te praten, is onmogelijk geworden. In het nieuwe jaar zal thans moeten worden beslist, of de lords de Veto-resoluties, die hun macht moeten beperken, goedschiks zullen aannemen, of niet. In het laatste geval staat - evenals in de dagen van Willem IV - de creatie van 500 nieuwe peers voor de deur. En zoo de Lords zelf niet opzien tegen deze vernedering van hun positie, de regeering zal zich het genoegen van dien maatregel niet ontzeggen. Feitelijk, betoogt Stead, zal de toestand er beter op worden. Want zoo de Lords de Veto-resoluties aanvaarden, zullen zij in een Hoogerhuis, waar de verhouding van conservatieven tot liberalen vijf tot een is, steeds de macht hebben om elken wetgevenden maatregel van liberale strekking gedurende twee jaren of drie zittingen te kunnen ophouden. Doch weigeren de Lords, en moet de regeering tot een groote creatie van peers overgaan, dan verandert de toestand onmiddellijk ten voordeele der liberalen. De Veto-resoluties zullen gewijzigd kunnen worden in den geest van John Bright, zoodat het Hoogerhuis in plaats van een nederlaag, twee nederlagen tegelijkertijd zal lijden. En wat van nog meer belang is, de liberalen zullen in staat zijn, reeds dadelijk een Home-Rule-ontwerp in te dienen en in beide Huizen te doen aannemen, zonder dat er eerst twee jaren of drie zittingen moeten voorbijgaan, voordat de Ieren hun langgewenscht zelfbestuur zullen krijgen. | |
II.En al is er in de beide verkiezingscampagnes weinig over | |
[pagina 275]
| |
gesproken, toch was Home-Rule, zelfbestuur, een der groote inzetten bij dezen strijd. Dat is de andere zijde van de nieuwe aera, die thans voor Engeland zal aanbreken: de invoering van zelfbestuur, door de groote kolonies reeds lang verkregen, ook voor de landen van Groot-Brittannië: voor Schotland, Ierland en Wales. De groote leider van de geheele beweging was niet de Londensche advocaat Asquith, maar de Welshman David Lloyd George, die van den eersten dag, dat hij in Westminster als afgevaardigde van Carnarvon optrad dit doel voor oogen hield: vrijheid voor de onderdrukten, voor de eigen stammen een eigen bestuur. Dat denkbeeld heeft hij, met ruimer opvatting dan Gladstone, en met niet minder vuur verdedigd. En met een slagvaardigheid en een goed humeur, die altoos bewondering opwekten. Eens, dat hij weder zelfbestuur voor Engeland en Ierland, Schotland en Wales predikte werd hij door een politiek tegenstander in de rede gevallen met den honenden uitroep: - ‘Waarom ook niet voor de hel?’ - ‘Heel juist’, antwoordde Lloyd George, zonder een spier te vertrekken; ‘ik zie altijd graag, dat iemand opkomt voor de belangen van zijn enger vaderland’. Hij had de lachers op zijn hand, en maakte met zijn kwinkslag meer indruk, dan met een lang betoog. Want wat Boileau, zeide van een ‘Sonnet sans défaut’ en een ‘long poëme’, is zeker eveneens waar van een geestig woord en een lang betoog. En waarom zou ook niet wat de Engelschen, en zonder morren, hebben geschonken aan Canada en Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika, evengoed kunnen worden toegepast in de nauwer met den metropolis samenhangende deelen van het Rijk? Home Rule all round is dan ook nader bij de verwezenlijking dan vele Engelschen meenen. De tijd is rijp voor de invoering er van. En bovendien is, door de merkwaardige samenstelling van de regeeringsmeerderheid, Home Rule voor Ierland de proefsteen der liberale regeering en de hoeksteen der meerderheid. Is het kabinet niet in staat, of niet bij machte, Home Rule voor de Ieren in te voeren, en zou het daardoor den steun der | |
[pagina 276]
| |
Iersche parlementsleden (76 in getal) verliezen; dan zou de kans omslaan en moesten de conservatieven de regeering overnemen. Die Home Rule, door Redmond onlangs breedvoerig en omstandig beschreven, beteekent zelfbestuur in alle locale quaesties, uitgeoefend door een Ierschen Landdag, met een uitvoerende macht; aan deze Iersche regeering zouden onderworpen zijn landbouw, onderwijs, handel, arbeid, nijverheid. Zij zou te beslissen hebben over plaatselijke belastingen, politie, wetgeving op plaatselijk gebied. Daarentegen zouden alle het Rijk (the Empire) rakende vragen, leger en vloot, buitenlandsche betrekkingen, koloniale zaken en staatsbelastingen onderworpen zijn aan het Rijksparlement. Dat is een inrichting, die in andere landen, in Duitschland en Oostenrijk, reeds lang bestaat. En de invoering ervan in Engeland zou zeker niet in staat geweest zijn den homerischen strijd te doen ontstaan, die daarover sedert jaren wordt gevoerd, ware het niet, dat de vrees voor gevolgen, uit de historische ontwikkeling voortkomende en samenhangend met vraagstukken van ras en godsdienst, zich had vereenigd met den hartstochtelijken wensch de Rijkseenheid te behouden waardoor de tegenstand was aangewakkerd en gesteund. Engeland heeft zwaar aan het groene Erin gezondigd, en die zonde moet het thans goedmaken, niet alleen om daardoor de Ieren voor goed en onder alle omstandigheden aan zich te binden, maar ook om de betrekkingen tot de, met gevluchte en verjaagde Ieren gevulde Noord-Amerikaansche Unie op nieuwe en betere wegen te leiden. Tegenstand zal de regeering natuurlijk ontmoeten, in Engeland en in Ierland; maar het zal moeten blijken, of die tegenstand sterk genoeg zal zijn en vast genoeg zal zitten, om de toekenning van Home Rule onmogelijk te maken. En dat gelooft wel niemand. Tweemaal is door Gladstone een Home Rule-ontwerp aan Engeland voorgelegd, eens in 1886, eens in 1893. Beide malen is het verworpen, den eersten keer door het Lagerhuis, den tweeden door het Hoogerhuis. De verwerping in 1886 werd veroorzaakt door den wensch van het Lagerhuis, zichzelf niet te verzwakken. Gladstone toch | |
[pagina 277]
| |
wilde den Ieren een eigen Landdag geven, maar dan moesten zij het Rijksparlement verlaten. De tweede maal nam het Lagerhuis ‘ohne viel Federlesen’ de Home Rule-voorstellen aan. Maar de Lords weigerden, omdat de Engelsche Landlords, die in Ierland reusachtig grondbezit hadden, vreesden voor een zelfstandige Iersche wet, die hen zeker niet zachter zou behandelen dan zij de Iersche boeren en pachters hadden behandeld; leest men de geschiedenis dier Iersche boeren en pachters, die voor elke verbetering aan woning of bedrijf, voor elke hervorming van de cultuur, voor elke moeite aan den grond besteed, door de Engelsche Landlords werden beloond met verhooging van de pachtsom, en zoo zij deze niet konden betalen eenvoudig van hun hoeven werden gezet - dan komt weder de geheele romantisch-gruwelijke tijd van Fenians en Moonlighters en hun aanhang ons voor den geest. Dat was de gruwelijke tijd voor Ierland, de tijd waarin de haat en de wrok werden opgezameld tegen de Engelsche uitzuigers en ‘absenters’, die de uit Ierland verkregen gelden in Engeland verteerden, waardoor de armoede en ellende op het groene eiland steeds tastbaarder, steeds grievender werden. Bestonden die toestanden thans nog, dan zou het wellicht vermetel zijn Ierland, en den Ieren, zelfbestuur te geven. Maar de Engelsche wetgever is, dank zij de voortdurende pogingen der liberale regeeringen om verbetering in die toestanden aan te brengen, er in geslaagd de economische positie der Iersche boeren en pachters aanmerkelijk te verbeteren. Voornamelijk door de wet op den landaankoop is een groote stap voorwaarts gedaan. De Engelsche groot-grondbezitters worden geleidelijk uit Ierland verdrongen, hun land wordt verdeeld en in kleine perceelen aan de Ieren verkocht. Slechts kleine bezittingen worden den Landlords gelaten, opdat zij hun stemrecht kunnen behouden. Maar zoo geleidelijk is een groot deel van hun grondbezit in handen der Ieren overgegaan, en tot den laatsten cent afbetaald. Van de Landlords is om die reden dus geen verzet tegen de Home Rule-voorstellen te verwachten. Aan beide zijden, in Ierland en in Engeland, is men door deze gewijzigde toestanden kalmer, verstandiger geworden. De legendaire haat der Ieren tegen Engeland neemt geleidelijk | |
[pagina 278]
| |
af. En de Clan-na-Gael, de Pankelten, de alleen-Ieren, kunnen voor hun eisch tot geheele afscheiding van Engeland geenszins meer op den steun der overgroote meerderheid van het Iersche volk rekenen; zij zijn integendeel tot een geringe minderheid geslonken. Veel gewicht wordt in Regeeringskringen en onder Home Rule-vrienden evenmin gehecht aan de pogingen van de conservatieven, om in Ierland zelf scheuring onder de Ieren te doen ontstaan, en daardoor Home Rule onmogelijk te maken. Die pogingen strekken, om bij de protestanten van Ulster, de handels- en industrieele provincie in Noordoost-Ierland, die grootendeels bewoond wordt door afstammelingen van de voor eeuwen daarheen getrokken Engelsche protestanten, propaganda te maken voor een burgeroorlog, wanneer Home Rule wordt ingevoerd. Men wil het doen voorkomen, dat de protestanten van Ulster niet wenschen geregeerd te worden door een nationalistisch (dat wil zeggen Katholiek) parlement; zij zouden niet gehoorzamen aan de wetten door dat parlement uitgevaardigd, zij zouden de belastingen niet betalen, die het oplegde. En dan wordt verteld, dat zij instaat zouden zijn 150.000 tot 200.000 gewapende mannen in het veld te brengen, om zich met de wapens tegen de invoering van Home Rule te verzetten. Waarschijnlijk moet dat ook wel tot de in Engeland zoo zeer geliefde ‘bluff’-spelen worden gerekend. Want er zijn in Ulster zeker evenveel nationalisten als er Unionisten zijn, en de meerderheid der Orangisten (zooals men ze noemt) zijn flinke, gezonde, en ordelijke lieden, die er niet aan denken ‘uit Duitschland wapens te smokkelen om 's Konings soldaten dood te schieten’. Zij behoeven waarlijk niet te vreezen in het Iersche parlement de rol van Asschepoester te moeten spelen; want zij behooren tot de rijkste en welvarendste ingezetenen van Ierland, en zijn derhalve best in staat zich te doen gelden. Temeer, daar in het enge vaderland de beide groote partijen, de Redmondisten en Obrienisten, scherp tegenover elkander staan, en de Orangisten dus vaak gelegenheid zullen hebben de beslissing in handen te houden. Wat Lord Randolph Churchill, de vader van den tegenwoordigen minister van binnenlandsche zaken in 1886 zeide: ‘Ulster will fight and Ulster | |
[pagina 279]
| |
will be right’ - gaat thans niet meer op. Dat blijkt wel het best uit het manifest van Lord Pirrie en vele andere protestanten van Ulster, waarin zij opkomen voor zelfbestuur in Ierland, mits de godsdienstvrijheid daardoor niet wordt aangerand Engeland staat voor de keus en kan wel niet anders doen, dan Home Rule geven. Temeer, daar geheel Ierland in vrede met Engeland wil leven en een geleidelijke en voortgaande ontwikkeling wenscht, die eeuwenlang door invloeden van buiten werd tegengehouden. In het streven om die nieuwe regeling voor Ierland in te voeren zijn de liberalen en de Iersche nationalisten eenstemmig. Dat is de overeenkomst die hen samenbindt. En zij zullen, nu zij opnieuw de meerderheid hebben in het Parlement, de macht van het Hoogerhuis moeten beperken, niet alleen om de liberale gedachten in de wetgeving te kunnen doorvoeren, maar ook omdat zij inzien en beseffen, dat Home Rule, niet alleen voor Ierland, maar Home Rule all round de eenige oplossing is, voor de goede samenwerking tusschen de vier deelen, waaruit het Vereenigd Koninkrijk bestaat. |
|