De Nieuwe Gids. Jaargang 26
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
I.Erinn'ring aan één schoonsten dag, - ontmoeting,
Waarvan al laatre lichte stonden waren
Verre afschijn en weerkaatsing - bij de inboeting
Van alle heul en kracht, daar we afgevaren
Des levens stroom met ach! verlangen staren
Naar wat van de oevren wonk - wat aêr verzoeting
Van alle leed, ja heil'ging? Wat nieuw-mare,
Die haalt bij 't oud heil van die eene groeting?
Heil om dien dag, dien groet! Nu groeten u -
O al wat hart heeft van hollandsch-geborenen,
Dat het als eensgezind heir nu me omstuw'
Om u, die zijt wèl ‘liefde's uitverkorene’,
Te groeten in den zoeten naam dier Macht,
Die leeft en zingt in u met de oude kracht.Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 242]
| |
II.Gij die in 't donker als een vogel fluit -
O neen als mensch! O las ik niet van zielen
Die in den hof en gouden lichtvloed krielen,
Waar die der eeuw'ge bron van 't licht ontspruit?
Zij zingen, daar hun blik op 't einde stuit
Van al hun hoop, daar hun de schellen vielen,
De laatste, die hen nog geblinddoekt hielden,
Wat wonder zoo hun dank in zang verluidt?
Maar gij, waar mocht uw ziel haar vreugden halen?
Een kinderhand, herdacht, die de uwe drukt,
Verlichting van het lot allengs gelukt
Der lieven - èn de zang der nachtegalen
Weleer ‘in luwen, slaapvergeten nacht’
Den jongling 't heil vertolkend, dat hij wacht.
|
|