| |
| |
| |
Helene Mercier door G. Kapteijn-Muijsken.
Eene heilige van den nieuwen tijd.
‘Qu'est ce qui sépare cette priêre (la prière du Saint) de effort fait en dehors de toute religion révélée par les âmes d' élites pour découvrir le devoir? Très peu de chose en vérité, les mots sont différents, l'action est la même.’
Paul Sabatier, Vie de S. François D'Assise.
Wanneer ik mij Helene Mercier herinner, en haar streven en leven overdenk, dan komt een blijheid over mij. Een blijheid geboren uit de bevestiging van mijn geloof in de geestelijke veerkracht van onzen tijd en in de mogelijkheid om even goed als eertijds, in tijden van sterk religieus bewustzijn, den hoogsten Levens-zin te kweeken en een daarmede gepaard gaande, uitstralende bezieling tot goede werken. Want dit is voor mij het allergewichtigst moment in het bestaan eener persoonlijkheid als die van Helene Mercier: haar geestkracht, haar zieledrift aangevuurd door het nieuwe inzicht van den tijd waarin zij geboren is, dat inzicht, dat haar in staat stelt zich zelve te scholen tot een faktor van beteekenis voor de eigenaardige taak harer dagen. - Het is dit geestelijk vermogen triomfeerend over een zwak lichaam en over het scepticisme der wereldsche onverschilligheid, deze psychische superioriteit, die in mijn herinnering aan deze edele voorgangster naar het nieuwe Leven zich op den voorgrond dringt mijner aandacht en mijner waardeering. -
Dat ik in deze richting van mijn gevoel ten opzichte van de waarde harer gansche verschijning en het leven van onzen tijd, in overeenstemming ben met haar zelve, zie, dat bewijst mij
| |
| |
bijna elke bladzijde uit hare geschriften, die ik zoo juist opnieuw doorlezen heb.
Hoe sterk komt bijv. haar geestelijk zelfbewustzijn in betrekking tot de algemeene bewustwording van haren tijd uit in een harer opstellen getiteld: ‘Drie maanden fabrieks-arbeider’, te vinden in den bundel: ‘Sociale Droomen en Daden’.
Wij zien haar hier, tegenover Göhre, den christelijk-geloovigen socialist, zich onomwonden plaatsen als de ongeloovige, beter gezegd, als de volstrekt niet speciaal christelijk geloovige, maar als de draagster van een nieuw geestelijk bewustzijn, van een toekomst-geloof waarin ideeën en idealen de plaats vervangen der goden en godsdiensten van weleer. Zoo vraagt zij, ondanks hare groote waardeering voor Göhre's streven:
‘Zou Göhre niet buiten allen godsdienst om, zijn kameraden het ‘noblesse oblige’ ten aanzien van dit (zijn maatschappelijk) ideaal hebben kunnen doen gevoelen?’ en besluit zij, sterk in haar eigen, vrijzinnige opvatting: ‘Tot de bestrijding van deze nuchtere moraal (die der materialisten) gaat Göhre de wapenen van den geloovigen christen aanwenden. Met hetzelfde doel gaat de godsdienstlooze idealist zich tot de godheid in 's menschen binnenste wenden en dezen uit zijn sluimer roepen’; doch verdraagzaam als zij in hooge mate was, voegt zij er bij: ‘Moge de vrucht van beider streven dezelfde zijn! Mogen beiden door hun invloed die beste krachten der menschelijke natuur versterken, met welke alléén de grondslagen eener betere menschelijke samenleving kunnen worden gelegd’.
Deze woorden werden een twintigtal jaren geleden geschreven, in dien tijd van algemeene ontwaking, toen op allerlei gebied een nieuw streven opbloeide, toen het bewustzijn ontwaakte van de mogelijkheid eener nieuwe ethiek en nieuwe sociale verplichtingen, van een zedelijke en maatschappelijke hervorming, als resultaat der ommekeer, die door den groei der intellectueele ontwikkeling en de daaruit geboren nieuwe vlucht der techniek en der industrie had plaats gevonden.
Wat Göhre op het oog had, nl. naast de materieele belangen van den arbeider een geestelijke verheffing der menigte, een bevrijding uit de slavernij der onkunde en der menschelijke hartstochten, dat was ook voor Helene Mercier het punt van
| |
| |
belang waarop haar aandacht zich richtte; met dit groote onderscheid echter, dat waar Göhre hiertoe geen anderen weg zag dan de christelijke leer, Helene Mercier bespeurde, dat uit den natuurlijken wereldgang zelf, ons door de moderne wetenschap grootsch ontvouwd, een nieuw geestelijk inzicht aan het opgaan was, dat schooner en voller, met meer zekerheid dan ooit te voren het verlangen der menschheid naar hare bevrijding zou kunnen leiden en steunen.
Een eeredienst van het goede, een sociale hervorming ter wille van de geboden van Christus of van God, was voor Helene Mercier uitgesloten.
Zij had zich, aangespoord door haar fijnen en edelen geest, een nieuw inzicht weten te vormen, dat buiten elken bepaalden vorm van godsdienst om, het eigenlijk wezen der religie in zich droeg.
Het was haar bewust geworden hoe de idee van het goede, van het heilige, hoe het streven naar volkomenheid niet was het speciaal bezit van een bepaalde secte of kerk, maar de essence der hoogste menschelijkheid, verschijnend en wederkeerend in velerlei vorm. Om deze essence nu was het haar te doen, zij beschouwde haar als: ‘de kostbare schat, die eertijds in de hoede der godheid gesteld, nu in de eigen hoede der menschheid was overgegaan’. Zoo stond zij, buiten allen traditioneelen vorm van godsdienst om, gesteund door de ideeën van Plato, Hemsterhuis, Alfred Fouillée, George Brandes en Kropotkin, bezield door veel van het beste der 19e eeuwsche literatuur met haar voelen en denken midden in het rijke leven van haren tijd. Uit haar studie welde als van zelf een innige belangstelling voor de problemen, die zij in zich zelve en om zich heen intensief gewaar werd. De bevrijding der vrouw en van den arbeider, de verheffing harer sexe en van het volk, Helene Mercier behoorde in Nederland onder de eersten, die deze vraagstukken erkende onder de gewichtigsten van haren tijd.
Haar begrijpen van den opstand, wakker geroepen in de ziel der vrouw was uit smartelijke zelf-ervaring geboren. In haar zelve was een brandende begeerte naar vrije ontwikkeling harer gaven en persoonlijkheid de stuwkracht die haar voortdreef. In twee harer allereerste kleine geschriften: ‘Uit een kleinen kring’ en
| |
| |
‘Bergopwaarts’ zien wij hoe de worsteling om zelf-realisatie haar de verlangens der jonge vrouwen van die dagen deed begrijpen. Zij gevoelde hoe, even als in haarzelve, bij vele harer lotgenooten de behoefte was wakker geworden om zich zelf te zijn, om in staat te worden gesteld, datgene te worden, waarheen aanleg en begaafdheid drong, om zich op te maken uit haar schuilhoek aan den huiselijken haard en deel te gaan nemen aan het leven in ruimer kring. Op de angstige vragen die in veler harten woelden over het ‘waarheen’ hunner verlangens en op welke wijze is er kans deze te bereiken, werd door Helene Mercier in bovengenoemde opstellen getracht antwoord te geven. Zij wees er op hoe het hooger onderwijs moest worden opengesteld, niet alleen voor de vrouw die in eigen onderhoud moest voorzien, maar evenzeer voor haar die, de doellooze bedrijvigheid van haar luxe-leven moede, zich de kennis en de algemeene ontwikkeling wilde veroveren, noodig om zich in de kruisende strijdvragen van den dag een oordeel te kunnen vormen en volgens dit oordeel hun eigen leven en dat hunner mede-menschen op hooger plan te heffen. Geschoold vrouwelijk inzicht, geschoold vrouwelijk beleid was noodig in het gezin en in de samenleving. De geestelijke en stoffelijke bevrijding der menschheid, waarnaar het verlangen aangroeit met den voortgang der menschelijke bewustwording, is niet denkbaar, Helene Mercier besefte dit ten volle, zonder de erkenning der vrouw als een zelfstandige persoonlijkheid. Het familieleven, te lang beschouwd als de alleen natuurlijke en alleen veilige haven voor de jonge vrouw moet bescheidener eischen leeren stellen en haar toestaan de on-werkelijkheid van haar poppen-bestaan te verbreken. Uit de veelal bedriegelijke veiligheid van den gezins-kring waar men haar gemakshalve houdt opgesloten, moet zij zich opmaken naar die haven van kennis en grootere levens-praktijk om de krachten te leeren wêerstaan die met
geheimzinnigen dwang de onwetenden geketend houden. -
Het is mij, deze woorden nêerschrijvend en mij verdiepend in dien aanvang van Helene Mercier's arbeid, eigenaardig te moede. Een generatie is opgegroeid sedert dien veelbewogen en veelbelovenden tijd, waarin zij haar werk begon. Veel waarvoor zij gestreefd heeft is bereikt en is als een van zelf sprekend iets nu opgenomen in de algemeene levens-opvatting. Maar toch, hoe- | |
| |
veel van datgene waarvoor zij gestreden heeft bevindt zich wederom in gevaar. Juist hierom is op dit oogenblik een herlezing harer geschriften en een herinnering aan den weg dien zij heeft afgelegd bijzonder gewenscht. Het inzicht door haar verkregen, het pad door haar gekozen zijn bijzonder vrij van die dwalingen die het nieuwe weten en willen veelal omstrikken. Er was haar een licht opgegaan niet alleen over de materieele ellende der menschen, maar ook over het geestelijk tekort dat overal deze stoffelijke slavernij in de hand werkt. Terwijl om haar heen de klassenstrijd noodzakelijkerwijze met grof geschut de grove mis-standen door het kapitalisme te voorschijn geroepen bekampte, werd Helene Mercier door haar gansche persoonlijkheid gedreven tot het subtieler werk van een onmiddellijk lenigen van den socialen nood, zooals die zich in het wonings- en voedingsvraagstuk aan haar opdrong, tot een arbeid van voorbereiding en van opvoeding. Het was haar te doen om een onmiddellijk helpen der armen, die zij zag verkleumen, hongeren en dorsten in geestelijken zoowel als lichamelijken zin beiden.
Haar studie, het tegenovergestelde van boeken-geleerdheid, was in haar gegroeid tot een begrijpen der menschelijke behoeften en der mogelijkheden om aan die behoeften te voldoen. Zij was zich bewust geworden, dat elk menschelijk wezen een doel is in zich zelf; dat de grootste zonde die begaan wordt is: de zonde die menschen dienstbaar maakt aan de zelfzuchtige doeleinden hunner medemenschen. Deze zonde bij uitnemendheid, deze zonde tegen den heiligen geest, zag zij dat eeuwenlang bedreven was en nog steeds bedreven wordt tegenover de vrouw, zoowel als tegenover het volk. Voor beiden dus, voor de vrouw en voor het volk werd haar denken tot een zinnen op bevrijding en omhoogheffing, en voor beiden, dit leert ons elk harer geschriften en daden, plaatste zij opvoeding, in den zin van karaktervorming voorop. -
Met dit inzicht staat zij, die voor dertig jaren reeds den nadruk legde op het psychisch-ethisch element in alle opvoeding, nog midden in den strijd onzer dagen. Allen die zich met het onderwijs bezighouden zullen dit erkennen. Zij was voorgangster naar eene nieuwe geestelijkheid, die zich steeds meer beslist den weg baant, ondanks alle hindernissen, die men haar in den weg legt. Zij was een der eersten die de overtuiging uitsprak, dat de
| |
| |
mensch rekening te houden heeft met een tweevoudige wereld, een innerlijke en uiterlijke, een psychischen en physischen levenstoestand, wil hij het levens-inzicht en de levens-kracht gewinnen, die hem in staat zullen stellen zijn leven autonoom te richten, volgens de wetten die het bewustzijn zich langzamerhand heeft ontdekt. - Immers de ommekeer die sedert de wetenschappelijke vlucht der laatste eeuwen, en de daarmede gepaard gaande revolutioneering der industrie en der samenleving zich voltrekt, stelt dringender en dringender den eisch, dat er een opvoeding gegeven worde ‘in overeenstemming met hetgeen in het modern bewustzijn aan het opleven is’.
In haar opstel: ‘De Karaktervorming der Vrouw’ het derde in den bundel: ‘Verbonden Schakels,’ vestigt Helene Mercier met nadruk de aandacht op deze noodzakelijkheid eener studie der beide werelden, de innerlijke en uiterlijke, waarin de mensch leeft en uit welken hij de mogelijkheden die hem behulpzaam moeten zijn bij zijn bevrijding zelf heeft op te sporen.
Lezen wij haar verschillende opstellen oplettend over, dan is het treffend, hoezeer zij in dit opzicht nog heden ten dage van beteekenis zijn voor de moeielijkheden, die wel verre van geheel overwonnen, ons opnieuw in den weg worden gelegd door de re-aktie en door de tekortkomingen in eigen gelederen. Min of meer op den achtergrond geraakt door het snel, het al te snel gewiek der aandacht, dat noodlottig kenmerk van onzen tijd, en ook overschaduwd door het later hoofdzakelijk praktisch optreden der schrijfster, schijnt mij nu juist het oogenblik gekomen om er op te wijzen hoe juist in haar geschriften die geest te vinden is, die levens-visie, waardoor haar kunnen en willen werd aangespoord, waardoor zij in staat werd gesteld dat schoone resultaat te bereiken, dat zich heeft vastgelegd in haar sociale arbeid, en dat stralend uitging van hare persoonlijkheid op allen die zij voor hun levens-taak wist te bezielen.
Ondanks haar praktische bemoeiingen verloor zij geen oogenblik haar belangstelling in het ideeële, en was zij een der eersten om het ledig op te merken in de moderne levens-beschouwing, in zooverre deze trachtte zich te baseeren op de studie der physische natuurwetenschappen. Terecht voelde zij hoe deze in hare al te uitsluitende opvatting onvolkomen was, ja ten slotte
| |
| |
een belemmering werd voor de erkenning der menschelijke psyche, der innerlijke persoonlijkheid die wel verre van te staan buiten of tegenover de natuur, van die natuur de hoogste uiting is, het merkwaardigst deel, dat het geheel der natuur zelve, door zich zelve omhoog stuwt. De uiterlijke wereld te willen verklaren en regelen buiten verband met de innerlijke ikheid om, was een dwaling, die zij niet aarzelde als verwarring stichtend te bestrijden. ‘Niets zoo werkelijk als die werkelijkheid die wij daar binnen dragen, als dat ik, dat de kern van ons wezen uitmaakt’.
Zonder deze waardeering der psychische verschijnselen is een vaste grondslag voor het maatschappelijk leven niet mogelijk. Daarom moet de vrouw, die wil gaan werken voor de samenleving zich door de studie der geestelijke wetenschappen leeren orienteeren in den chaos waarin zij licht en orde wil helpen brengen. En Helene Mercier de daad bij het woord voegend, was een der eersten die zich zelve op deze wijze ging bekwamen voor haar taak, voor dat praktische leven, waarheen ten slotte zij, de menschheid hartstochtelijk beminnende, zich boven alles getrokken voelde. De filosofisch-literarische studie, die haar socialen arbeid voorafging en later begeleidde, was zeer zeker de solide grondslag waarop de zelf-gekozen taak van volksbijstand en opvoeding op doeltreffende wijze haar vervulling kon tegemoet gaan.
Overtuigd, dat het kerkelijk geloof in zijn gewone beteekenis voor de vrij-denkende vrouw, zoowel als voor den vrij-denkenden man, een onmogelijkheid was geworden, doorzocht zij ijverig de bronnen der geestelijke ontwikkeling om in de wijsgeerige boeken der oudheid en van haar eigen tijd den leiddraad te vinden waarlangs de nieuwe levens-visie zich ontspon. Het kritisch moment in het zielsleven der moderne menschheid: de tragiek eener bewustwording die zich vroegere steunpunten voelt ontvallen vóór nog de lateren zich duidelijk hebben geformuleerd, dit moment is Helene Mercier intensief gewaar geworden. Hare intellectueele begaafdheid stelde haar echter in staat het verloren evenwicht spoedig te herstellen.
Door haar leermeester Dr. W. Doorenbos, den uit dien tijd welbekenden raadsman van jonge vrouwen en jonge mannen die den drang vooruit en omhoog in zich voelden opwellen, door dezen scherpzinnigen wijze werd Helene Mercier naar de Grieken
| |
| |
verwezen om door den geest der klassieke oudheid haar aangetast zenuwleven tot rust te brengen. Het was vooral door Plato, dat, de aan geen wisselende geloofs-vormen onderhevige Drie-eenheid, die van het Ware, Goede en Schoone haar duidelijk en harmonisch in de ziel greep. ‘In de berglucht van Plato's ideeën-wereld’ vond zij, zooals zij herhaaldelijk in haar schrijven zegt, die verheldering van inzicht, waarbij zij duidelijker en duidelijker de voor haar geschikte levens-taak, die zij hartstochtelijk zocht, zich voelde afbakenen. Het was de idee der rechtvaardigheid, door Plato in zijn republiek haar aangrijpend tot bewustheid gebracht, en door hem als de eenige bron van 's menschen geluk aangewezen, die haar naar dat veld van maatschappelijken arbeid dreef, waar zij begreep dat haar werkkracht en daarmede geheel haar wezen, zich op de meest vruchtbare wijze zou kunnen ontplooien. En om Levens-ontplooiïng van zich zelve ten bate van anderen was het haar te doen.
Niet alleen Plato echter, ook Hemsterhuys de Vlaamsche mystiker der midden-eeuwen, en die denkers onder de modernen in wie het leven van den tijd het zuiverst opwelde, George Brandes, Kropotkin, Alfred Fouillée, schrijfsters als Elizabeth Browning, George Eliot, George Sand, om slechts enkelen te noemen van de velen die zij verstaan en vertolkt heeft, deze allen hielpen haar zich zelve vinden en den weg duiden in het labyrinth der problemen voor welken zij zich gesteld zag, en welke voor haar ten slotte zich laten terugbrengen tot twee groote vragen. ‘Welke zijn 's menschen rechten, welke zijne verplichtingen, ziedaar de twee vragen, die de maatschappij welke in wording is, zullen beheerschen. Zij zullen in de eerste plaats het nog onmondige volk, in de tweede de vrouw, wellicht reeds de jonkvrouw van heden betreffen.’
‘De onuitroeibare aandrift tot het Goede, buiten elken specialen godsdienstvorm om’ het is van deze aandrift, door welke Helene Mercier zelve zich gedreven voelt, dat zij heil verwacht voor de toekomst en die zij daarom in de karaktervorming der menschheid door een doeltreffende opvoeding de zoo noodige suggestie en stimulans wenscht gegeven te zien.
Het is van den invloed dezer vrije moraal, in overeenstemming met de menschelijke ontwikkeling, dat zij steun verwacht bij het
| |
| |
groote innerlijke en uiterlijke hervormingswerk dat zij begonnen weet. Het is alleen op deze wijze, dat zij het mogelijk oordeelt, dat de waarheid terug kan keeren in een wereld van klatergouden schijn, die door roekeloos winstbejag en een verfijnd materialisme haar hoogere kansen bezig is te verspelen.
Hoe vluchtig de schets ook, tot zoover gegeven van de geesteshouding van Helene Mercier, dit ééne is dunkt mij toch duidelijk genoeg er door bewezen: dat zij behoorde tot die: ‘heiligen’ wensch ik ze te noemen, want niet enkel de middeleeuwen of de katholieke kerk kweeken dit edel-ras onder de menschen, dat zij behoorde tot hen in wie de intensiteit van het individueele leven zich omzet in een niet minder intensief maatschappelijk leven, in een werken voor het milieu waarin zij zich onwrikbaar geworteld voelen.
En was niet deze omzetting het geheim harer kracht? van die zegepraal van den geest over het tengere lichaam, dat met zijn kwalen haar zoovele martelingen bereidde, telkens dreigend haar te vernietigen, en toch ten slotte zeventig jaren lang zich liet dwingen in dienst van dien geest, die het telkens opnieuw den Levens-adem inblies?
Een wonder niet waar? een wonder der 20ste eeuw, een troostend wonder getuigend van die macht der onzichtbare, psychische vermogens, van die ongeziene wereld, geheimzinnig besloten in elk menschenkind, die de hoop is en de trots van ons menschengeslacht.
Zoo is zij tot een voorbeeld geworden niet slechts der zelfrealisatie, maar der zelf-verlossing, der redding uit die al te snelle zelf-verbranding, die juist de meest begaafden bedreigt, waar niet het persoonlijke zich weet te verheffen boven het persoonlijke uit, waar niet het bijzondere in het algemeene zijn natuurlijke veiligheidsklep vindt.
Het is in haar bespreking van Elisabeth Browning's ‘Aurora Leigh’ dat zij zelve ons dit probleem, dat het thema uitmaakt van dit gedicht, onder de oogen brengt. In de engelsche dichteres heeft Helene Mercier een ziels-verwante gevonden, die haar opheldering geeft voor de vele levensvragen die haar bestormen, die de tegenstrijdigheid verklankt, die haar doorschokt.
In Aurora Leigh en Romney vindt zij den strijd uitgebeeld
| |
| |
die haar zelve en haar tijdgenooten als tusschen twee polen in slingering houdt.
Het individualistisch en socialistisch instinkt, anders gezegd het ego en het altro is scherp begrensd geteekend in de twee menschen wier geschiedenis ons dit gedicht verhaalt.
Aurora, de dichteres kan het tumult der wereld niet verdragen en wil in de eenzaamheid zich zelve vinden en voor haar kunst leven. Romney die haar liefheeft, maar haar neiging tot afzondering afkeurt omdat er een hervormer in hem steekt, gaat dien anderen weg midden door de menschen wier ellende hij hoopt te kunnen lenigen, wier innerlijken en uiterlijken strijd hij helpend wil mede-maken. Zoo zien wij twee die bij elkander behooren uiteengaan, en beiden, het behoeft nauwelijks gezegd te worden, zij in haar afzondering, hij in een al te sterken stroom van het maatschappelijke leven, blijven onbevredigd, ondergaan teleurstelling op teleurstelling, getroffen door de onvolkomenheid van hun eenzijdig bestaan. Zoo keert Romney door de des-illusie van den hervormer, die zich heeft gestooten aan moeielijkheden die hij niet overwinnen kan, uitgeput terug van de drukke marktplaats naar de eenzaamheid waarin Aurora kwijnt. Want is hij tot het besef gekomen, dat een tot zich zelf inkeeren in de eenzaamheid hem noodig is om de nieuwe ideeën en idealen, die in hem opstuwen tot rijpheid te brengen, zij, Aurora is gewaar geworden dat in afzondering de mensch verdort, dat een contakt van zielen en van geesten noodig is opdat het Leven ontvonke en warmte ontvangend en warmte uitstralend, zich in zijn volheid zal kunnen oprichten. Werd het hem duidelijk, hoe elk bijzonder cijfer medetelt in de groote som van het algemeene, zij heeft gevoeld hoe men zich de macht tot leven voelt ontzinken waar men zich afsluit van zijn medemenschen; en waar hij haar, die hij eertijds als droomster is ontweken, toevoegt: ‘Zonder het ideale veegt gij geen haarbreedte het stof van de werkelijkheid’, zegt zij hem als haar gewonnen overtuiging: ‘Zonder de werkelijkheid heeft het ideale geen grondslag’.
Erkenning dus door beiden van dat werkelijkheids-idealisme, van die twee-eenheid, van dat onverbrekelijk verband tusschen het bijzondere en algemeene, dat nimmer straffeloos over het hoofd kan worden gezien. Zooals Helene Mercier welsprekend
| |
| |
besluit: ‘De offerande van het eigen ik, tot de zuiverste en volledigste openbaring der eigen individualiteit te maken, een organisch deel van het sociale leven te worden, maar zich tegelijk de vrijheid te bemachtigen om den weg die daarheen leidt, zelf te banen of uit te houwen’.
Het was deze drang, die zij aan zich zelf in de worsteling om te komen tot de rechte uitdrukking harer persoonlijkheid, sterk is gewaargeworden, het was deze drang, die haar ten slotte dreef uit haar studeervertrek naar ‘den drempel van het sociale leven’, opdreef uit haar denken tot daden.
Als uitgangspunt voor haar praktisch-socialen arbeid had zij zich een theoretische overtuiging weten te vormen.
Bijtijds had zij ingezien dat alvorens weldoenster te kunnen worden, de noodige kennis moest worden verkregen om dat weldoen werkelijk vruchtbaar te doen zijn. Een leidsman was haar hier Alfred Fouillée, de fransche socioloog en wijsgeer aan wiens veelzijdig socialisme en idealistische filosofie haar aanleg zich het best kon aanpassen.
Zijn bewering, dat de nieuwe weldadigheid geen filantropie meer kon zijn, maar rechtvaardigheid moest worden, was haar uit het hart gesproken. Deze idee der rechtvaardigheid eerst door haar bij Plato met geestdrift erkend, vervolgde zij met aangroeiende belangstelling in het licht der moderne wijsbegeerte waarmede Fouillée haar omstraalt.
In een zijner werken: ‘La Science Sociale Contemporaine’ vond zij deze idee der gerechtigheid verder uitgewerkt tot de idee eener onderlinge associatie, gegrondvest op het sociale contract, op een overeenkomst tusschen vrije en mondige contractanten, een beginsel dat zij onmiddellijk erkende als van bijzondere waarde voor de maatschappelijke problemen van den dag, een beginsel waarvoor zij zich onmiddellijk gewonnen voelde.
Terwijl de klassen-strijders consequent en met eerbiedwaardige volharding het oog hielden gevestigd op het kapitalisme als oorzaak der volks-ellende en den blik richtten op de toekomst, luistert Helene Mercier naar de vraag door Père Hyacinthe in 1867 gedaan, als hij het ellendig tehuis schildert van het 19e eeuwsche arbeiders-gezin, de vraag: ‘wat zullen wij inmiddels doen?’ Haar antwoordt echter klinkt anders dan dat van den katholiek, die
| |
| |
geen ander middel zag dan de christelijke philantropie. De nieuwe sociale wetenschap, zooals zij die in de werken van Alfred Fouillée had bestudeerd wees haar een anderen weg, stelde haar in staat de kwestie der weldadigheid in een nieuw licht te zien.
Tegenover het op zijde schuiven der weldadigheid als het middel der rijken om hun geweten in slaap te sussen, plaatste zij het verantwoordelijkheidsgevoel dat althans eenigszins zijn schuld wil trachten te vereffenen tegenover toestanden, van welke niet op eenmaal de slechte gevolgen kunnen worden uitgeroeid, al tracht men ook de toestanden zelf radikaal te hervormen.
Bovendien, wèl-doen, waarom zou dit voorrecht de menschheid door een eenzijdig vooroordeel worden bedorven of ontnomen? Het was hier als in zoovele vraagstukken van den nieuwen tijd een kwestie van in evenwicht brengen, niet van een strak entweder oder, maar van een redelijk: zoowel dìt als dàt, de kwestie eener hervorming volgens de natuurlijke lijnen der algemeene, juist in onze dagen zoo snel voortgaande bewustwording.
Wat on-natuurlijk, kunstmatig is in de ongelijkheid tusschen armen en rijken uit den weg te ruimen, zie dat behoeft niet enkel op revolutionair-agitatorische wijze te geschieden, het kan en moet gebeuren ook op de rustige, humane wijze der sociale hervorming en van den maatschappelijken arbeid. Geheel logisch trekt Helene Mercier uit haar studie over dit vraagstuk de conclusie dat ‘het de wet der natuurkeus zelve is, die wetenschappelijke philantropie steunt, de noodzakelijkheid van haar optreden aanwijst.’ Indien het weldoen verbannen werd, waarlijk niet enkel de armen zouden er onder lijden, de mensch zelf zou door een averechtsche quasi-moderne opvatting zijn menschelijkheid schade aandoen, zijn edelste impulsen vernietigen. Het zich solidair voelen met het volk en daarom zich verantwoordelijk voelen voor wel en wêe van dit volk ziedaar een natuurwet van het nieuwe weten die gehoorzaamd moet worden. En is niet deze samenhang van alles en allen onderling, dit onverbrekelijk verband der menschen wereld met het universum, en van de menschen onderling het eigenlijk beginsel van Darwin's leer?
Aan ons, niet aan hem de dwaling zoo zijn princiep niet onmiddellijk werd doorgetrokken uit de sfeer der natuurlijke historie, naar dat vierde rijk der natuur waarin de geschiedenis
| |
| |
der menschheid en die harer samenleving zich afspeelt. Het wetenschappelijk socialisme, die grootsche opbouw van het modern intellekt zal in een wetenschappelijke philantropie een trouwe bondgenoot herkennen.
Het zal, waar het markt-rumoer en ultra partijgeroep het gehoor niet heeft verzwakt, den nobelen klank vernemen van een stem als die van Helene Mercier die roept om bijstand voor het volk, om een voorlichting der menigte, die haar in staat zal stellen de zware taak der eigene bevrijding uit eigen midden te steunen en te leiden. Haar wetenschappelijke philantropie is een deel der maatschappelijke moraal, die bij den dag noodiger wordt om in onze twintigste eeuw de beloften der 19e eeuw hun vervulling tegemoet te voeren. Een levenskwestie inderdaad, deze wetenschappelijke moraal voor individu en samenleving beiden. Het is een groot bewijs van intelligentie in Helene Mercier, dat dit feit dat zich nu in elk moment onzer dagelijksche lijdens-geschiedenis van re-aktionnaire maatregelen pijnlijker aan ons opdringt, dat dit feit der gelijknoodwendigheid eener geestelijke en sociale hernieuwing, door haar onmiddellijk werd geschat in zijn juiste beteekenis. Ik leg met te meer voldoening den nadruk op deze zijde van haar rijken arbeid, omdat men gewoonlijk het sterkst licht doet vallen op haar praktisch werk, geneigd, den vasten ondergrond waarop het rust, voorbij te zien. Niet alleen haar gevoel, in hoe sterke mate dit ook den spoorslag gaf aan de richting harer levenstaak, haar modern inzicht, hare nieuwe levens-visie was het die haar in staat stelde op veelzijdige wijze de moderne problemen aan te vatten en te verstaan; vandaar ook, dat zij de verschillende stroomingen van haar tijd in verband met elkander beschouwde en uit de éénheid eener zeer bepaalde levens-opvatting de veelheid der vragen en nooden, die zich aan haar en hare tijdgenooten opdrongen, helder overzag.
Van daar dat zij zich de bevrijding van den arbeider niet denken kon zonder de bevrijding der vrouw, en omgekeerd. Over beiden, over de arbeiders-beweging en de vrouwen-beweging heeft zij geschreven op een wijze, die nog op dit oogenblik haar geschriften een uitstekende inleiding doen zijn tot deze centrums van hedendaagsche strijd voor menschelijke omhoogheffing. Voor ons en voor de jongeren, die, onder den druk eener momentane
| |
| |
terugdeinzing zich opnieuw met nadruk gesteld zien voor de kwestie om te geraken tot een hooger niveau van menschelijk bestaan, blijven de woorden van Helene Mercier een opwekking en voorlichting.
Op natuurlijke wijze vloeit uit hare levensbeschouwing het besef voort van de onwaardigheid der klassenverhouding, zoowel als van de onwaardigheid der geslachts-verhouding.
Dat de bevrijding van het proletariaat door het socialisme, den strijd voor de bevrijding der vrouw overbodig zou maken, deze bewering van menig sociaal-demokraat kon zij niet deelen, en wel daarom niet, omdat zij den oorsprong der vrouwenbeweging niet zocht enkel op ekonomisch gebied maar in den zedelijken, den geestelijken ontwikkelingsgang der menschheid.
De opstand der vrouw gaat tegen de vernedering harer onmondigheid, tegen het als object behandeld worden, tegen het beschouwd worden als middel tot doel, in plaats van als een persoonlijkheid, een doel in zich zelf, een zelfstandige bijzonderheid van het groote Levensgeheel.
En gaat niet inderdaad het verzet van den arbeider tegen een soortgelijk onrecht hem aangedaan door het macht-voerend kapitaal dat hem wil-loos voortdrijft en gevangen houdt? Bevinden niet beiden, de vrouw en de arbeider zich in een toestand van afhankelijkheid, waarin hun hoogste menschelijkheid nimmer tot haar recht kan komen? Worden niet beiden, wèl-bezien, gedreven door éénzelfden drang naar recht en eerbiediging hunner menschenwaarde? door een gevoel van eigenwaarde en van dat verlangen naar de vol-ontwikkeling van hun wezen, dat niet minder dan de drang tot zelf-behoud een fundamenteele eigenschap is van al wat leeft.
Ontgroeid aan de tot drukkend wan-geloof geworden begrippen eener primitieve bewustwording, doorgedrongen tot de kern van het nieuwe voelen en denken, sloeg Helene Mercier opnieuw geloovend, vol vertrouwen den blik naar een toekomst waarin man en vrouw beiden als zelfstandige persoonlijkheden met en naast elkander zouden leven en werken, naar een toekomst waarin de arbeider het volle resultaat van zijn arbeid zou kunnen gewinnen. Doch niet tevreden met wachtend hopen ging zij over tot daden, bestemd om onmiddellijk het volk in zijn tekort tegemoet
| |
| |
te komen en het te helpen in zijn materieele en geestelijke duisternis.
Het was de sociale roman van Walter Besaut: ‘All sorts and conditions of men’ die olie wierp op het vuur dat smeulde in haar gemoed, brandend als zij was van verlangen om te komen tot den bepaalden vorm waarin, wat zij had verzameld aan levenskennis en levens-wil zich zou kunnen uitstorten tot bevrijding van haar zelve en tot heil van anderen.
Onder den invloed harer sociale lectuur waren de plannen gerijpt voor betere huisvesting en voeding van het volk, voor opvoeding en voorlichting op eene wijze, zooals dat, door het z.g.n. Toynbee-werk in het Oosten van Londen onder de leiding van Samuel Bamett en zijn vrouw haar aandacht tot zich getrokken had. In haar opstel ‘Een werkzaam echtpaar’ in haar bundel ‘Sociale Droomen en Daden’ opgenomen, leert zij ons de arbeid van dit edel tweetal kennen. Het groote punt van aantrekking in dit streven was voor Helene Mercier het vrede-lievende. Hier nu was werken dat uitging niet naar kamp, naar op elkander aanhitsen der klassen, maar een pogen om tot elkander te brengen, om den afgrond te dempen die arm en rijk uit elkander dreef. Hier was de soort sociale arbeid die zij had gezocht, die het best zich aanpaste bij haar sociaal instinkt en zedelijk bewustzijn.
Zoo stichtte zij dan met behulp van een grootmoedig geestverwant ‘Ons Huis’, dat als Tehuis voor het volk voortaan het centrum werd harer sociale bemoeiingen.... In ‘Ons Huis’ vond zij haar werkkring bij uitnemendheid, hier leefde zij op, hier leefde zij zich uit, hier spreidde zij al die wondere geestkracht ten toon die haar tenger lichaam doorstraalde, die zielehartstocht, die voor haar mede-arbeiders en voor hen die zij hulp verleende een altijd wellende bron van bezieling en verkwikking werd.
En wederom verdient het de aandacht, hoe dàt wat ginds in duister Londen werd volbracht in naam van God en Heiland, hier in Nederland door een lichamelijk zwakke vrouw werd volbracht niet onder den invloed van dezen of genen specialen vorm van godsdienst, maar geheel onder invloed harer moderne bewustwording, van dat schoonste geestes-leven, waarmede denkers en kunstenaars van den nieuwen tijd, van haar eigen dagen haar gansche wezen hadden doorvoed.
| |
| |
De eigenlijke bestemming van haar groot verlangen naar licht en naar een arbeid aan welken zij zich met geheel haar ziel zou kunnen geven, zie zij was tot haar gekomen uit den eigen tijd en daarom voor dien tijd van groote vruchtbaarheid. In de volle beteekenis van het woord tot haar recht gekomen, tot haar zelf en tot rust, tot die groote rust, in welke ons handelen in overeenstemming is met ons voelen en denken, concentreerde zich haar wezen op een zelf-gekozen taak, die zij tot het laatste toe met liefde en heilige toewijding bleef vervullen ten zegen voor het volk dat zij beminde, zich zelve tot bevrediging. Zoo dit niet is een heiligheid, die de heiligheid der kloosterlingen van welke eeuw ook, evenaart, ja veelal overtreft, dan is het begrip heiligheid of nimmer juist begrepen, òf een begrip dat waard is met andere verouderde begrippen te worden prijsgegeven.
Een en ander sluit in het minst geen onderschatting in der waarachtige vroomheid die ook onder hen schuilt die de leer eener kerk niet enkel belijden als conventie, maar in wier wezen deze leer in haar schoonste essence is doorgedrongen; in het geheel niet; allerminst zou een dergelijke veroordeeling passen in een beschouwing over Helene Mercier, die ondanks hare vrije gezindheid zich nader gevoelde aan de oprecht vromen van gemoed, dan aan de materialisten en vrijdenkers van een oppervlakkig gehalte.
Mijn zoo bepaald de aandacht vestigen op het geheel moderne eener geesteshouding, die zoo vruchtbare resultaten opleverde, geschiedt alleen daarom omdat dit nieuwe geloof veelal wordt aangetwijfeld, òf door de moedeloosheid van geesten die zich niet bij machte voelen den chaos van onzen tijd het hoofd te bieden, òf door die sneer der impotente middelmatigheid die alle geestdrift knakt.
Het is tegenover deze, het Leven in zijn wortels aantastende negatie, dat ik met opzet telkens de hooge gezindheid, de bezieling plaats, gekweekt niet door godsdienst-leeringen van onherroepelijk vervlogen eeuwen, maar geboren en aangevuurd door het rijke, over-rijke geestes-leven van lateren tijd.
Het is tegenover het beweren, dat het uit is met religie en heiligheid, dat ik bewijzen aanvoer hoe eerst nu het rechte resultaat kan worden verwacht van die in Levens-kunst zich
| |
| |
omzettende geestelijke kracht, die door een schat van de meest verrassende gegevens der algemeene evolutie getransformeerd en versterkt, intensiever opstijgt in elke persoonlijkheid en in de samenleving van welke deze persoonlijkheid het meest belangrijke deel uitmaakt. Immers met de volle verantwoordelijkheid hunner auto-nomie zijn de rechtgezinde modernen meer dan ooit vroeger de leer-stelligen bezorgd over hun eigen wel en wêe en dat hunner mede-menschen.
Niet langer is het teeken van het kruis het alleen-heiligend symbool. Naast Tolstoi den aan het christendom nog niet ontgroeiden, die in ziels-angst tot in den dood werd voortgezweept door de martelende onrust van twee-strijd staat Kropotkin, de absolute vrij-denker die zooals hij mijzelve heeft verklaard, in den geest van Guyau, den franschen wijsgeer-dichter zijn volkomen bevrijding vond, de groote rust eener bewustwording in overeenstemming met de voortgaande intellektueele ontwikkeling der menschheid. Kropotkin, wiens leven in zeldzame harmonie met zijn denken, steeds gesteld blijft in dienst zijner vrijheidsidealen, in dienst van recht en humaniteit. Kropotkin, intellektueel bij uitnemendheid, maar overvloeiend van barmhartigheid, zeldzaam vrij van tegenstrijdigheid, met onwrikbaar, schier kinderlijk geloof in de goedheid der menschelijke natuur, waar deze niet systematisch door wan-beheer en despotisme geweld aangedaan wordt.
Van dezen russischen held was Helene Mercier een vurig bewonderaarster. Zijn boeken behoorden tot haar liefste lectuur. Wèl een bewijs, welk een nieuwe drie-eenheid van goedheid, waarheid en schoonheid schuilt in het anarchisme van den Rus, dat, evenals dat van Guyau, gewoonlijk geheel wordt mis-verstaan. Want in haar lectuur der modernen zocht Helene Mercier het Al-bezielend-iets, dat in staat stelt het leven te leven tegelijk in zelf-realisatie en zelf-verloochening, met een zelf-bewustzijn dat de zelf-opoffering weet te leiden tot eigen levens-groei. Haar bestaan mag in dit opzicht een voorbeeld worden genoemd. Inderdaad maakte zij ‘de offerande van het eigen ik, tot de zuiverste en volledigste openbaring der eigen individualiteit’ en vond op deze wijze het vermogen tot die wêerstands-volle gave van zichzelf, die in zelf-voldoening zich versterkt. Want immers
| |
| |
alleen die natuurlijk gewonnen kracht, die uit den grond van ons wezen haar voedsel trekt, is op den duur bestand tegen den moeielijken strijd des levens.
‘Wat leven voor de menschen beteekent zoo zij slechts in hun ware element vertoeven mogen,’ zie dat heeft deze edele vrouw aan zich zelve ervaren en anderen duidelijk gemaakt. Niet rustend voor zij de onrust harer ziel had overwonnen en een doelwit had gevonden voor haar pijnend levens-verlangen, ging zij, dit doelwit eenmaal ontdekt, er vastbesloten op af, onwrikbaar in haar wil om de taak te volbrengen, die zij als de hare had leeren voelen en onderscheiden. Wars van alle wereldsch jagen, trok zij zich terug in den strengen eenvoud eener concentratie, die haar in staat stelde met een minimum van lichamelijke medewerking het maximum te bereiken van vruchtbaren arbeid.
De herinnering aan dit door haar bereikte is, ik besluit zooals ik begon, evenals de herinnering aan Helene Mercier zelve, een vreugde, een blijde waarborg voor de toekomst, ons zeer noodig in dagen als wij nu beleven, in welke veel wat wij reeds veilig geborgen waanden zich opnieuw in gevaar bevindt. Al datgene waarvoor deze moedige voorgangster gestreden heeft in dien mooien tijd van ontwaking en opleving tegen het einde der 19e eeuw, wij moeten het beschermen niet alleen tegen den vijand van buiten, maar ook tegen den vijand in eigen kring en tegen die cynisch-wereldsche bewegelijkheid die den draaikolk vormt van het moderne leven, waarin het meest belovende van dit leven dreigt te verzinken.
Uit een streven en arbeiden als dat van Helene Mercier breekt het licht waarbij de nieuwe menschheid haar nieuwe wegen zoekt, straalt de geestkracht, waarmede het Leven zich heft op hooger plan.
30 Dec. 1910, Den Haag.
|
|