| |
| |
| |
Buitenlandsch staatkundig overzicht door Chr. Nuijs. XLIV.
‘Milords, vous êtes les grands et les riches. C'est périlleux. Vous profitez de la nuit. Mais prenez garde, il y a une puissance: l'aurore. L'aube ne peut être vaincue. Elle arrivera. Elle arrive....’
De waarschuwende woorden, die Victor Hugo in zijn onsterflijken roman: ‘L'homme qui rit’ door Lord Fermain Clancharlie, den armen histrion Gwynplaine, liet spreken in het Engelsche Hoogerhuis, zijn geen ‘fancy.’ En zoo de teekenen der tijden niet bedriegen, zijn zij thans der verwezenlijking nabij. De onwil, om rekening te houden met de moderne eischen van het staatkundig leven, om afstand te doen van middeneeuwsche macht en prehistorische voorrechten, wreekt zich ten slotte. Wat de Engelsche Lords niet vrijwillig hebben willen doen in den loop der tijden, zullen zij nu moeten doen, gedwongen door den wil des volks.
De besten en meest vooruitzienden hebben tegen dit naderend oordeel gewaarschuwd. Soms op krasse wijze, soms kalm overredend, soms voorstellen ter voorkoming aanbevelend. Maar zij vermochten den Chineeschen muur niet te doorbreken, die de conservatieve denkbeelden over eigen macht en eigen recht omringt.
De Engelsche conservatieven zijn al niet beter dan hunne collega's in andere landen; en tot de peers behooren de meest verstokte, de meest onverdraagzame conservatieven. Benjamin Disraeli heeft in zijn jeugd gepoogd onder de conservatieven een nieuwe partij te vormen, waarin de oude begrippen zich zouden paren aan de democratische beginselen van den modernen tijd. Een Tory-democratie wilde hij vormen; de aris- | |
| |
tocraten opleiden tot bestuurders en leiders van het volk. Maar in zijn bekenden roman ‘Sybil, or two worlds’ moest hij de klacht herhalen, die voor hem door een Engelschen geschiedschrijver was geuit: ‘De Commons morden: er waren te veel edellieden en er was te weinig edelzin.’
De klacht is oud, als het feit. En het is niet te verwonderen, dat op beiden in den loop der eeuwen herhaaldelijk is gewezen.
Want de leden van het Huis der Lords hebben geen zitting in het huis krachtens hun bekwaamheid, of krachtens bewezen diensten, of door de keuze des volks, maar omdat hun vaders en grootvaders er ook zitting in hadden. Wat zeker wel een der merkwaardigste manieren is, om een wetgevend lichaam saamtestellen. Er zijn ontegenzeggelijk onder de leden van het Engelsche Hoogerhuis zeer bekwame en hoogstaande mannen, echte edellieden, met groote ondervinding, die door de praktijk des levens zijn gekomen tot een goed inzicht van de nooden en behoeften van de staatkundige partijen; maar het is eveneens waar, dat zij behooren tot de minderheid. De meerderheid der ongeveer 600 Peers, waaruit het Huis is samengesteld, is vrijwel onbekend; zij zijn conservatief uit traditie, en geven aan het Huis het karakter, dat Escott (England: its people, polity and pursuits) aldus omschrijft: ‘Whatever may be the case with the country, the conservative party are always sure to have an overwhelming majority among the peers.’ Daardoor is het altoos mogelijk voor het Hoogerhuis, een wetgevenden maatregel te verwerpen, door het Lagerhuis aangenomen, zoo deze in strijd is met de conservatieve beginselen. Een liberale regeering kan over nog zoo groote meerderheid beschikken in het Lagerhuis, zoodra zij een wet wil invoeren, die den conservatieven niet past, zijn de peers op hun post, en de wet wordt verworpen, of zoo veranderd, dat de liberale beginselen er niet meer in zijn terug te vinden. Het gevolg daarvan is, dat liberale regeeringen in Engeland steeds een veel korteren levensduur hebben dan conservatieve regeeringen. Tusschen een conservatieve regeering en het Huis der Lords is altoos alles koek en ei; tusschen een liberale regeering en het Hoogerhuis is altoos een min of meer openlijke strijd. Vroeger of later komt de onvermijdelijke botsing en het regeeringsschip raakt aan den grond.
| |
| |
Het is duidelijk, dat deze toestand door de liberalen in Engeland onhoudbaar wordt geacht. Niet reeds nu, maar sedert jaren.
Herhaaldelijk zijn in dien tijd pogingen gedaan, om de macht der Lords te verminderen, het recht van veto tegen alle besluiten van het Lagerhuis op te heffen. Want in naam moge Engeland, door zijn langdurigen parlementairen regeeringsvorm een der meest democratisch bestuurde landen van Europa zijn, inderdaad is het bestuur in Engeland aristocratisch en plutocratisch. De democratie is nog niet doorgedrongen tot Westminister, den zetel van de moeder van alle parlementen.
Zeker, in het Lagerhuis, gekozen door het Engelsche volk, berust de wetgevende macht. De regeering wordt door den Koning opgedragen aan den minister, die door de stemming van het volk op den voorgrond wordt geschoven; de partijleiders van de meerderheid, door de stemming aangewezen, zijn de raadgevers der kroon. En in de zorg om dit denkbeeld consequent toe te passen worden ook de voornaamste personen in de omgeving van den koning, de Lord-Stewart, de Comptroller of the Household, de Lord-Chamberlain en alle personen die onder diens onmiddellijke bevelen staan, de opperstalmeester, de opperjagermeester, en zelfs de ‘Mistress of the Robes’ van de Koningin, door den minister-president aangewezen, en blijven de hofbeambten niet langer in functie dan het kabinet, dat hen benoemd heeft. Want de dagelijksche omgang van den Koning en de Koningin met deze dignitarissen kon een invloed hebben, in strijd met de wenschen der regeering. In de eerste regeeringsjaren van Koningin Victoria heeft Peel zelfs de vervanging van de ‘Ladies of the Bedchamber’, geeischt, wat tot een onaangename en pijnlijke quaestie heeft geleid.
Dit alles heeft den schijn van een zuiver parlementair bewind, waarin de regeering wordt opgedragen aan de erkende leiders van de partij, die door den wil des volks de meerderheid vormt in de gekozen vertegenwoordiging. Maar het is slechts schijn.
Want op de vraag hoe Engeland wordt geregeerd? moet het antwoord luiden: ‘Door het volk als dit conservatief kiest, maar door de Lords, wanneer het volk liberaal kiest’.
| |
| |
Werkelijkheid wordt de schijn slechts, als de meerderheid in het Lagerhuis conservatief is. Dan vormen de conservatieven de regeering, de omgeving des konings is uit conservatieven saamgesteld, en daar het Hoogerhuis voor het overgroote deel uit conservatieven bestaat, treedt deze vergadering slechts registreerend op. De wetgevende maatregelen, door de regeering voorgesteld en door het Lagerhuis aangenomen, stuiten in het Hoogerhuis nooit op eenigen tegenstand.
Doch hoe anders wordt de toestand wanneer een liberale regeering optreedt, steunende op een liberale meerderheid in het Lagerhuis! Dan verandert het karakter van het Hoogerhuis zienderoogen. Van een registreerende Kamer wordt het een ‘Kamer van kritiek’. Elke wetgevende maatregel, in het Lagerhuis door de meerderheid aangenomen, wordt onder de loupe genomen, en op liberale ketterijen onderzocht. Zoodra er iets in te vinden is, wat van een liberale opvatting getuigt, is de wet veroordeeld. Zij wordt door het Hoogerhuis verworpen, of zoodanig gewijzigd, dat er van den liberalen geest niet veel meer overblijft. Dan kan men van democratische opvattingen niet meer spreken. De 600 Tory-peers regeeren het land naar hun zienswijze. En daar zij meenen de politieke wijsheid in pacht te hebben, daar zij onverdraagzaam en onverzoenlijk zijn, en van hun eenmaal ingenomen standpunt niet willen afwijken, zijn de ‘Lords temporal’ en de ‘Lords spiritual’ de klippen, waartegen elke liberale regeering moet worden verpletterd.
Het Pruisische Heerenhuis, met zijn agrarisch-conservatieve jonkermeerderheid is niet conservatiever dan het Engelsche Hoogerhuis. En terecht klaagde minister Lloyd George: ‘Wij zijn voor het verkrijgen van politiek gelijke rechten genoodzaakt thans te gaan strijden voor eerlijkheid in ons eigen land. Want wij kunnen niet toestaan, dat 600 Tory-peers zich krachtens hun geboorte het recht aanmatigen over het lot van 45.00.000 hunner landgenooten te beschikken, en de wenschen van het volk voor een goed beheer van het land met voeten te treden’.
Dat is de kern van den strijd, die thans in Engeland zal worden uitgestreden.
Toen het liberale Lagerhuis van 1906 optrad, en Sir Henry
| |
| |
Campbell-Bannerman de regeering overnam, was zijn eerste werk het voornemen aan te kondigen, om den strijd tegen de oppermacht der Lords te aanvaarden. De dood heeft hem belet dat voornemen uit te voeren. Zijn opvolger, Herbert Asquith, wilde eerst pogen het zonder dien strijd te bolwerken. Maar de houding, die het Hoogerhuis ook tegen zijn wetgevende maatregelen aannam, deed hem de noodzakelijkheid inzien, de plannen van zijn voorganger weder op te vatten. In enkele jaren toch werden alle wetgevende maatregelen, door het Lagerhuis aangenomen, in het Hoogerhuis vernietigd; de onderwijswet, de wet tot opheffing van den Plural Vote, de Schotsche Landwet, de Drankwet en andere wetten, die het Lagerhuis met groote meerderheid goedkeurde, werden door het Veto van het Hoogerhuis ten doode gedoemd. En toen in 1909 het Hoogerhuis zelfs de begrooting van minister Lloyd George verwierp, en daardoor feitelijk in strijd kwam met den ouden stelregel: dat het Lagerhuis de koorden van de beurs houdt, - toen kon Asquith niet anders doen, dan den koning de ontbinding van het Huis voorstellen, opdat het volk uitspraak zou doen, in deze quaestie tusschen de regeering en de Lords.
De uitslag dier verkiezingen heeft den toestand nog verwarder gemaakt. Daar de conservatieven hun best hadden gedaan, de stemming door allerlei valsche leuzen te verwarren, om de kiezers omtrent de eigenlijke bedoeling van den strijd op een dwaalspoor te brengen, daar zij in plaats van zuiver de quaestie te stellen: The Lords v. the people’ - tariefhervorming, socialisme, protectie, arbeidersverzekering, het Duitsche gevaar, en allerlei andere quaesties die met de hangende zaak niets hadden uit te staan, hadden opgerakeld, - was de stemming geheel anders uitgevallen, dan de beste kenners van het Engelsche staatsleven hadden verwacht. Wel was de conservatieve partij niet in de meerderheid gekomen, maar de Regeering beschikte slechts over twee stemmen meer dan de oppositie, en moest overigens bij haar plannen steunen op de Labour-party en de Ieren.
Zoo werd dus het zwaartepunt van de politieke macht in het Engelsche parlement verschoven naar de Iersche partij. John Redmond, de Iersche leider, was de ongekroonde koning geworden, en Partridge, de geestige teekenaar van Punch, drukte dat uit
| |
| |
in een veelzeggende teekening: ‘The Irony of circumstances,’ waarop bij Redmond met de Koninklijke insignia over het traditioneele Iersche costuum voorstelde, met het onderschrift:
‘Well, if I can't rule in Dublin I can here!’
De vrijwel wanhopige toestand, waarin de liberale Regeering door dien uitslag gekomen was, werd nog wanhopiger toen kort daarna koning Edward stierf. Het plan van Asquith, om de veto-resolutie, die hij in het Lagerhuis had doen aannemen, in het Hoogerhuis door te drijven, door de benoeming van een groot aantal liberale peers, waardoor de partijverhouding zou worden veranderd, was door die omstandigheid voorloopig onmogelijk geworden.
Beide partijen, conservatieven en liberalen, wilden den jongen Koning gedurende de eerste maanden van zijn regeering, den last van de zware verantwoordelijkheid besparen, in deze moeilijke en voor het geheele land zoo ernstige quaestie een beslissing te nemen. Tenminste tot na de kroning van George V wilden zij de regeling der geschillen tusschen Regeering en Hoogerhuis uitstellen; en inmiddels pogen langs minnelijken weg, door bespreking en overleg, een vredelievende oplossing te vinden. Daarom werd een Veto-conferentie, een bespreking tusschen vertegenwoordigers van de beide partijen en uit de beide Huizen gehouden, om te pogen tot een regeling te komen.
Maar elke regeling stuitte af op den onwil der Lords. Zij wilden van hun macht geen tittel of jota afstaan.
Dat heeft thans de crisis weder plotseling acuut gemaakt. Minister Asquith en zijn ambtgenooten zijn genoodzaakt thans te doen, wat zij in het voorjaar wilden doen. En de gedragslijn, die Asquith zich toen heeft voorgesteld, heeft hij uiteen gezet bij de indiening der drie resoluties, die in de Engelsche parlementaire geschiedenis bekend zullen blijven als de Veto-resolutie. Daarin wordt gezegd, dat de Lords geen recht hebben eenige wet betreffende financieele aangelegenheden te verwerpen of te veranderen; de speaker van het Lagerhuis zal uitmaken in hoeverre een wet eer financieele aangelegenheid betreft. Andere wetten door het Lagerhuis aangenomen, kunnen door het Hoogerhuis worden gewijzigd of verworpen; maar indien zij driemaal in drie op elkaar volgende zittingen van het Lagerhuis zijn aan- | |
| |
genomen, worden zij wet, in den vorm door het Lagerhuis er aan gegeven, zonder, of tegen, den wil der Lords. De derde resolutie bepaalt dat de levensduur van het Lagerhuis van zeven op vijf jaren wordt verminderd.
Daardoor wordt het gevaar weggenomen, of tenminste verminderd, dat een partij, die na eenige jaren bij nieuwe verkiezingen geen meerderheid meer krijgen zou, langer dan noodig is het het volk, en de peers, haar wil kan opdringen.
Deze voorstellen van de liberale regeering zouden dus zeker niet, zooals van conservatieve zijde beweerd wordt, het eenkamerstelsel en de tyrannie van de radicale partij invoeren. Deze wil slechts het veto der peers suspensief, opschortend doen zijn. Tegen het belang van den staat en van de Lords zelf hebben de conservatieven in de laatste jaren gepoogd dat veto definitief te doen worden. Daardoor juist is de strijd zoo scherp en zoo verbitterd geworden. Maar het Huis der Lords afschaffen wil niemand in Engeland. Er zitten in dat huis te krachtige politieke persoonlijkheden, te ervaren staatslieden, wier advies van groote waarde kan zijn. Maar de beslissing moet blijven aan de gekozen volksvertegenwoordiging.
Trouwens, het Hoogerhuis zelf heeft ingezien, dat de tegenwoordige toestand onhoudbaar geworden is. Voor vele jaren heeft een conservatief leider, de bekende Lord Salisbury, bij het Hoogerhuis op zelfbeperking en zelfhervorming aangedrongen, maar de stem van dien roepende in de woestijn is niet gehoord geworden. Herhaaldelijk is later door anderen op den misstand gewezen. Het laatst door Lord Rosebery, die een omvangrijk voorstel tot hervorming van het Hoogerhuis indiende. Dat ontwerp werd aanvankelijk met eenige minachting ter zijde gelegd - maar nu de nood aan den man komt, nu de Veto-conferentie mislukt is, en Asquith niet langer wil marren, maar de questie opnieuw aan de beslissing der kiezers wil voorleggen, heeft het Hoogerhuis de voorstellen van Lord Rosebery in groote haast aangenomen.
Het doel dier voorstellen is de samenstelling van het Huis te wijzigen, doch het de macht te laten, die het thans heeft. Volgens het plan van Lord Rosebery zou het Huis bestaan uit een bepaald aantal peers, die door hunne standgenooten bij keuze zouden worden aangewezen, uit staatslieden, die door het bekleeden
| |
| |
van eenige hooge ambten geacht kunnen worden meer dan gewone bekwaamheid te bezitten, en voorts uit personen, door den koning daartoe aangewezen. In deze voorstellen wordt dus gebroken met de stelling, dat de erfelijkheid uitsluitend voldoende is, voor het zitting hebben in het Hoogerhuis.
Dat het Huis die voorstellen aannam is een bewijs van zwakte. Te blijven staan op hun recht, zooals zij dat vroeger deden, durven de Lords niet meer; zij kunnen niet voor het volk komen met geheel leege handen. De houding van Lord Lansdowne, die tegenover de liberale partij zonder eenige concessie den trotschen tegenstand van de groote heeren stelde, is gebleken onhoudbaar te zijn. Dat zien de Lords best in, en vandaar hun schijnbaar toegeven aan de voorstellen van Lord Rosebery. Maar de wijze, waarop zij zich daartoe bekeerden, schijnt veel meer te spreken van zorg en vrees voor het komende, als van hoop op vernieuwing en verbetering. Geen grooter bewijs van onrecht hadden de Lords kunnen geven, dan door hun late, wellicht te late berouw, en hun plotselinge en daarom niet ernstig genoeg geachte hervormingsgezindheid.
Inmiddels schijnt Asquith van den koning de waarborgen te hebben gekregen, die hij noodig achtte, om den strijd thans te aanvaarden en voort te zetten. Want zoo de verkiezingen, waarmede Asquith Engeland omstreeks Kersttijd gelukkig wil maken, ten voordeele der liberale partij uitvallen, moet deze minister de zekerheid hebben, dat hij het Hoogerhuis kan noodzaken den wil des volks te eerbiedigen. Wellicht zal het niet noodig zijn bijzondere maatregelen te nemen, wellicht zullen de Lords dan inzien, dat zij geslagen zijn en het hoofd buigen. Dat is tenminste de opvatting van Sir Edward Grey, die dit dezer dagen in een brief aan zijn kiezers uiteenzette. Op de oppositie heeft de uitslag der Januari-verkiezingen niet den indruk gemaakt, dien de regeering noodig had. De indruk moet versterkt worden, en wel zoo, dat de regeering sterker, machtiger uit den strijd te voorschijn komt. Dat zij groote overwinningen zal behalen, dat zij op een meerderheid zal kunnen rekenen, als die van 1906, gelooft niemand. Maar de politieke constellatie is gunstig voor haar. Zij heeft in dit jaar nog geen enkel mandaat bij
| |
| |
aanvullingsverkiezingen verloren; de jongste stemmingen wezen zelfs op groote liberale meerderheden, en dat zal haar waarschijnlijk moed hebben gegeven, juist nu de ontbinding te wagen.
Thans staat het Engelsche volk voor de beslissing; wat thans gebeuren zal is het houden van een referendum. De moeilijkheid is slechts dat de vraag, aan de beantwoording van het volk voorgelegd, te gecompliceerd is, of gemaakt wordt, om er eenvoudig op te antwoorden met ‘Ja’, of ‘Neen’. Konden de liberalen die vraag stellen naar hun geest, dus ongeveer aldus geformuleerd: ‘Is het uw wil dat Engeland geregeerd wordt door de Lords of door het volk?’ dan zou het antwoord niet twijfelachtig zijn. En dat is toch feitelijk de eenige vraag, die gesteld kan worden.
Van conservatieve zijde komt echter de verwarring weder. Dat begon door het aannemen van de resoluties van Lord Rosebery in hét Hoogerhuis, dus door het aannemen van den schijn, of de geheele ontbinding en alles wat daarbij behoort niet noodig is, daar het Hoogerhuis zelf hervormingen wil invoeren. Tevens wordt de tariefhervorming weder te voorschijn gehaald, het oude paardje van de conservatieven. Het Duitsche gevaar schijnt thans niet meer zoo groot als in het voorjaar, maar het kan nog toenemen in omvang, voordat de verkiezingen geëindigd zijn. Het allernieuwste is nu de heerschappij der Ieren, en van den Dollar-dictator; zoo wordt Redmond genoemd, wegens de Amerikaansche bijdragen voor het verkiezingsfonds. Dit punt wordt door de conservatieven met veel virtuositeit ontwikkeld. Zij schilderen in ontzettende kleuren het gevolg van de zelfregeering van het groene Erin; zij wijzen erop, dat Gladstone's Home Rule plannen de liberale partij uiteen deden stuiven, en bejammeren het, dat hetgeen Lord Castlereagh in 1801 tot stand bracht, thans na een eeuw zou te niet gedaan worden.
Ook daarmede zullen zij ditmaal niet veel succes hebben. Engelschen en Schotten zijn het hartelijk moede elkaar te verscheuren, en alle gewichtige belangen te doen achterstaan, voor de Iersche quaestie Zij hebben trouwens kunnen inzien, dat het liberale beginsel, zooveel mogelijk decentralisatie in te voeren, aan de Koloniën zelfbestuur, autonomie, Home Rule te geven, heeft bijgedragen om den band tusschen het moederland en
| |
| |
die Koloniën te versterken, de verhouding te verbeteren. Zij hebben gezien welk een merkwaardigen invloed die politiek heeft gehad in Zuid-Afrika, dat nog pas enkele jaren onder Britsch bestuur werd gebracht. En zij kunnen niet gelooven, dat wat nuttig en goed bleek in Canada, Australie en Zuid-Afrika, verkeerd zou zijn voor Ierland.
Waar echter de strijd niet gevoerd zal worden op een zuiver gestelde, zorgvuldig geformuleerde en scherp omlijnde vraag, daar is het moeilijk over den uitslag eenige meening uit te spreken. Scherp zal de strijd worden en heftig, van beide zijden zal niets worden verzuimd, om alles in het licht te stellen wat strekken kan, om de kiezers te overtuigen, en tot deze of tot gene zijde over te halen.
Hoe echter ook de uitslag wezen zal, het beginsel waarover Asquith met zijn geestdriftigen en kranigen staf nu tweemaal de meening des volks vroeg, kan niet meer worden weggestopt. Het zal zich, zoo het nu niet overwint, steeds opnieuw opdringen. Want er is een onweerlegbare waarheid in hetgeen Victor Hugo gezegd heeft in zijn reeds aangehaald werk: ‘L'homme qui rit’: Les deux puissances aveugles, monarchie et oligarchie, ne s'apercevaient pas, qu'elles travaillaient pour un tiers: la démocratie.’
Welnu, de democratie laat zich niet meer met leege handen wegjagen. Zij komt haar rechten opeischen. En daarmede begint een nieuw staatsrecht, een nieuwe staatsregeling in Engeland. Een nieuw tijdperk in de Engelsche geschiedenis breekt aan.
|
|