| |
| |
| |
Staatkundige kroniek.
27 October 1910.
Nu het feestnummer van October bezwaarlijk een staatkundige feestkroniek kon bevatten, zal de troonrede van September nog hier een plaats moeten vinden. Niet om den belangrijken inhoud, maar meer om haar gebrek aan inhoud. Trouwens, wie de moeite neemt om de troonreden van een reeks van jaren te vergelijken, zal moeten concludeeren, dat dit niet is het belangrijkste staatsstuk van het jaar. Wel veel beloften in den regel, maar de ervaring leerde, dat de voldoening aan de beloften - het indienen van het toegezegde wetsontwerp - waar het daartoe al kwam, in een gering aantal gevallen leidde tot een werkelijk resultaat; er zijn zeker tienmaal zooveel wetsontwerpen van belang toegezegd als ingediend, en tienmaal zooveel ingediend als er wet mochten worden.
De troonrede van 1910 werd voornamelijk gevuld door de herhaling van toezeggingen, welke de Regeering reeds vroeger had gedaan. En wat er nieuw in was, zooals de aankondiging van uitvoering der rapporten van de ‘ineenschakelingscommissie’ was in een zoodanige vaagheid van uitdrukking gehouden, dat het daarmede alle belang verloor.
Het hoofdthema van het Regeeringsgeluid hoort men in de klaagzangen over de financieën. De minister Kolkman zit niet op rozen; en zoo al op rozen, dan op een varieteit met zeer veel doornen. Hij zit tegen een groot tekort aan te kijken. De sociale wetgevers vragen nog geen geld, maar de heeren in uniform des te meer. Waar moet dat geld vandaan komen?
Het is voor den heer Kolkman een lastig geval. Hij heeft een politiek verleden. En toen hij nog op de groene banken zat, heeft hij de middelen van zijn voorganger om geld te maken stuk voor stuk afgekeurd.
| |
| |
En wat doet hij nu? Hij moet wel al die afgekeurde maatregelen stuk voor stuk overnemen. Wel nijpt het geldgebrek nu nog sterker, maar daartegenover staat dat hij een bron tot zijn beschikking heeft, die voor zijn voorganger lang zooveel water niet kon geven: het tarief van invoerrechten.
De opbrengst van deze tariefsherziening werd door de rechterzijde tot dusver altijd beschouwd als een spaarpotje. Zij moest bewaard blijven tot dekking van de kosten der arbeidersverzekering.
Deze arbeidersverzekering komt langzaam, zeer langzaam. Wij hebben nog alleen de ziekteverzekering in ontwerp. Dat vóór 1910 de rest zal inkomen, is twijfelachtig; dat niet de geheele verzekering vóór de aanstaande verkiezingen in wetten zal zijn belichaamd, is zeker.
Maar de troonrede kondigde aan, dat de tariefsherziening nu weldra zal worden ingediend. Deze volgorde is niet toevallig. Want de minister van Financiën deelde in zijn nota mede, dat van de opbrengst van het tarief wel een deel zou moeten worden gebruikt voor de dekking van het bestaande tekort. Wanneer men daaraan eenmaal begint te knabbelen, is licht te begrijpen, dat de middelen voor de arbeidersverzekering in gevaar komen.
Inmiddels worden voor de militaire doeleinden de uitgaven steeds hooger opgedreven. Daarvoor is altijd geld. Daaraan gaan de middelen, vloeiende uit de tariefsverhooging, die bestemd waren voor de verzekering der arbeiders. De gewone uitgaven van het departement van Oorlog gaan maar aldoor in de hoogte. Pogingen tot beperking worden niet gedaan. Zij vinden, wanneer zij uit de Kamer komen, verzet.
Het is stellig aan bijzondere omstandigheden te danken, dat de Tweede Kamer op een paar punten, de reorganisatie van de harmoniemuziekkorpsen tot eenvoudige fanfarekorpsen, de voorgenomen administratieve reorganisatie der marechaussee, en de vermeerdering van het aantal luitenant-generaals, de Regeering teleurstelde. De aanvragen vonden verzet bij de antirevolutionairen. Hiervoor wordt tweeërlei verklaring gegeven. Sommigen willen weten, dat men den minister Cool wel zou willen loozen en door een geestverwant vervangen. Hij is een zwak bewindsman, en hij schijnt niets te begrijpen van de punten, waarop hij de regeeringsmeerderheid heeft te ontzien. Op Zondag ging hij in het open- | |
| |
baar een vliegman complimenteeren, en hij verdedigde in een regeeringsstuk, dat muzikanten moesten gehoorzamen aan een dienstbevel om op Zondag muziek te maken voor particuliere vereenigingen. Wilden zij dat niet, dan moesten zij maar geen muzikant worden.
Maar er is nog een andere mogelijkheid ter verklaring van de plotseling opgekomen bezuinigingswoede der antirevolutionairen. Straks komen de 46½ millioen in behandeling voor de kustverdediging. Die zullen door de antirevolutionairen met geestdrift worden toegestaan. Is het niet het sterkste bewijs voor de noodzakelijkheid van deze uitgaven, wanneer zij die ze steunen tegelijkertijd doen blijken van een neiging tot bezuinigen, die geen minister in een bevriend kabinet wil sparen?
De kustverdediging is voor deze Regeering een voorstel, teekenend voor haar beleid. Men kan toestemmen, dat, om ons verdedigingsstelsel te completeeren, óok aan de versterking van de kust iets zal moeten worden gedaan. Maar dat, in den tegenwoordigen staat onzer defensiemiddelen alle beschikbare gelden zouden moeten worden besteed aan het bouwen van forten op de kust, dit valt moeielijk te begrijpen.
Ja, wanneer van dag tot dag de landing zou zijn te vreezen van een leger om door ons land heen op te rukken hetzij naar Duitschland, hetzij naar Frankrijk, dan zou er iets voor zijn te zeggen. Maar wie kan dit in ernst aannemen? Wie kan gelooven, dat juist daarom zooveel haast zou moeten worden gemaakt met deze werken?
En indien dit niet zoo is; stel dan eens, dat 46½ millioen op tafel werd gelegd, door Sint Nicolaas, te besteden voor de verdediging van Nederland: zouden dan niet de forten aan de kust juist het laatste zijn, waarvoor deze gelden moesten worden besteed?
Het grootste gevaar dreigt niet uit het Westen, maar aan de Oostgrens. En de eerste macht, waardoor het grootste gevaar moet worden afgewend, zijn de levende strijdkrachten. Wat heeft men aan zijn kustforten, wanneer men niet in staat is om den vijand, die van het Oosten komt, daaruit te houden? Geven wij dan niet ons geld niet alleen nutteloos uit, maar brengen wij ons zelf niet schade hoe door forten te bouwen ten behoeve van den vijand?
| |
| |
Telkens kan men lezen, dat het in ons leger ‘een janboel’ is. Van de landweer, waarvan de organisatie nog bedenkelijk veel te wenschen overlaat, spreken wij nog niet eens. Wanneer daarover een ongeruste stemming heerst bij de militaire leiders, zal dit niemand verbazen. En dan gaat men maar forten bouwen; dat kost geen hoofdbreken, alleen maar geld. En dan verbeeldt men zich, dat men veilig is. Straks worden millioenen aangevraagd om forten te bouwen langs de Oostgrens. Wij zitten dan binnen een muur, die ons eerst recht den naam zou doen verdienen van de Chineezen van Europa. En wij zullen er in zitten met een krijgsmacht, waarvan de behoorlijke organisatie nog eerst zal moeten beginnen.
In deze geschiedenis heeft zich een eigenaardig incident voorgedaan. Het wetsontwerp, dat een fonds gaat stichten voor de afwerking der kustverdediging, is goeddeels gegrond op het rapport van een Staatscommissie, ingesteld om in deze zaken te adviseeren. Dat rapport is geheim. Maar in de toelichting van het wetsontwerp is de regeering uiterst sober geweest. Zij meende de zaak te kunnen afdoen met een verwijzing naar het geheim rapport.
Geen wonder, dat hiertegen oppositie opstak. Al de militaire leden van de linkerzijde steunden met hunne deskundigheid den drang naar publicatie, zij het met uitzondering van enkele punten. De Regeering weigerde per brief. Maar nu stak de storm eerst recht op: de heeren Eland, Verhey en Thomson stelden een motie voor om de Regeering te verzoeken, op hare weigering terug te komen. De heer Troelstra en anderen om van de voorafgegane publicatie het besluit tot onderzoek in de afdeelingen afhankelijk te maken. Ja, de heer Drucker zinspeelde erop, dat de linkerzijde wel eens zou kunnen weigeren om voor een behandeling mede te werken, indien de meerderheid haar wilde dwingen om het in het geheim te doen.
En toen kwam de minister Heemskerk verklaren.... dat hij dien opgestoken storm beschouwde als een vriendelijke wenk van de Kamer, als een verzoenend opgeslagen ontmoetingsbrug, waarop partijen elkaar zouden kunnen omarmen. Juist: een nota! Daar had de Regeering altijd wel zin in gehad; had de Kamer dat nu eerder gezegd! een nota zullen wij publiceeren, waarin de hoofdzaken van het rapport zullen zijn neergelegd.
| |
| |
En deze mededeeling was dan nog gewikkeld in het omstandig geredekavel, waarin de heer Heemskerk meester is, en waarmede hij zijn retraite trachtte te bedekken. Een treurig figuur.
Dat het bewuste wetsontwerp, in het geheim behandeld of in het openbaar, zal worden aangenomen, is nog niet met zekerheid te zeggen.
Er is alle reden om het vooralsnog niet in behandeling te te nemen. Het zal wel niet veel maanden meer duren, of de commissie zal worden ingesteld, die zal onderzoeken of 's lands geld aan Oorlog doelmatig wordt besteed. Zal men nu, op het oogenblik dat die commissie aan het werk tijgt, nog even een kleine 50 millioen gaan vastleggen in doode weermiddelen?
* * *
Maar deze Regeering doet ook aan sociale wetgeving. Zij is begonnen met een onderdeel, dat niet heeft te concurreeren met de oorlogsuitgaven, omdat het, volgens den heer Passtoors, geen cent kost: de bakkerswet.
Het ontwerp-bakkerswet schaft Zondagsarbeid af en nachtarbeid, en een tweelingontwerp stelt bakkersraden in.
De minister Talma is met deze sociale eerstelingen niet gelukkig. Voor hem als anti-revolutionair is dit een harde tegenslag. Met dat verbod van nachtarbeid zonder onderscheiding van bedrijven, waardoor hij het grootbedrijf gevoelig treft en het kleinbedrijf geen overlast aandoet, met het ingrijpen in den souvereinen ‘eigen kring’ door aan alleenwerkende bakkers den nachtarbeid te verbieden en hen binnen hun huis bloot te stellen aan de contrôle van ambtenaren, heeft hij volgens menigen schriftgeleerde niet anti-revolutionair gehandeld. Niet overeenkomstig Groen's leer, en niet naar Kuyper's Ons Program.
Daartegenover meende hij nu door de instelling van de bakkersraden eens iets echt antirevolutionairs te doen. Publiekrechtelijke organisatie van deze arbeid. Maar och arme, wat kwam er van terecht! Een raad, door bakkers samengesteld, waarin natuurlijk de kleine patroons het overwicht hebben wat de werkgevers aangaat, zou bindende regelen kunnen geven voor het bedrijf; bepalen welk bedrijf wel, welk niet aan het voorschrift der wet zou zijn onderworpen.
| |
| |
Zelfs de warmste vrienden van de publiekrechtelijke organisatie van den arbeid hebben het product, zij het met schoone woorden voor de uitvaart, verworpen. Hoe de begrafenis zal zijn, is nog onzeker; dat zij zal volgen, is stellig.
Maar ook de regeling in de wet zelf wordt verre van algemeen bewonderd. Want wat is er tegen? De vraag van den nachtarbeid is niet te scheiden van die van den arbeidsduur. Er zijn grootbedrijven met nachtarbeid en een drieploegenstelsel, waar de arbeidsvoorwaarden gunstig zijn. Men zou er niet over hebben gedacht, juist voor deze bedrijven een dwingende wet te maken.
In de kleine bedrijven daarentegen wordt een geheel andere nachtarbeid aangetroffen. Hier is deze vergezeld van een overmatig langen arbeidsduur. Hier wordt gewerkt in een ongezonde werkplaats. Verbod van nachtarbeid hier laat de ellende, door den te langen arbeidsduur veroorzaakt bestaan.
Men heeft door middel van vele amendementen getracht, het wetsontwerp te verbeteren. Na de algemeene beschouwingen wordt de behandeling afgesneden. Dan is er tijd voor nader overwegen.
Bij de, zij het niet gelukkige, behandeling van de sociale wetgeving bleef de eigenlijk christelijke regeeringsactie rusten. Somtijds is men wel gaan denken, dat het Kabinet op dit punt wel zoo wat gematigd onverschillig zou zijn.
Uit dit goed vertrouwen zijn deze menschen den laatsten tijd opgeschrikt. Terwijl Idenburg als gouverneur-generaal niet veel anders schijnt te doen dan den sluimerenden godsdiensthaat der inlanders opwekken door zijn calvinistisch drijven; door den arbeid stil te leggen op een Zondag van anderen, waarvoor zij niets kunnen gevoelen, volgt hier een conflict tusschen den kommandant der zeemacht en den marinepredikant, door bemiddeling van de christen-officierenvereeniging op de matrozen afgezonden.
De botsingen, door ieder onpartijdige voorzien, zullen nu moeten worden voorkomen door verwijdering van alle officieren, die voor de heerschzucht van den predikant niet believen te wijken. Men kan moeilijk een praktischer middel bedenken om de marine te desorganiseeren en de krijgstucht te ondermijnen.
| |
| |
Het is te hopen, dat in onze Volksvertegenwoordiging het verzet hiertegen niet alleen van links zal komen. Ook ter rechterzijde zullen er zijn, die inzien dat hun collega Van der Voort van Zijp, geestelijk adviseur zonder aanstelling van het departement van marine, niet de geschikte man is om onze zeemacht te kommandeeren. En een minister, wat zijn geloof of politieke overtuiging moge zijn - zij hij zonder geloof en zonder overtuiging - een minister die door geestdrijvers zich laat verdringen dient zoo spoedig mogelijk naar huis te worden gezonden.
Wat er uit onzen tegenwoordigen politieken toestand zal worden geboren, is niet te zeggen. Links en rechts spreekt men het uit, dat er verwarring is. Al houdt de coalitie zich, als ware er geen vuiltje aan de lucht. In elk geval, couleur de rose is het niet. En dat kan ook niet, zoodra de sociale wetgeving hoofdschotel is. Dan gaan de verwijten van staatssocialist en conservatief heen en weer vliegen.
De ontwikkeling hiervan is rustig af te wachten. Ter linkerzijde komt gaandeweg het algemeen kiesrecht meer en meer op den voorgrond. De sociaaldemocraten zullen met het petitionnement meer hoofden bereiken dan de vrijzinnigen met het hunne. Maar dezen vinden hun terrein weer in geheel anderen kring. En een petitionnement is ten slotte het eenige middel waarmede men zijn troepen kan monsteren.
Intusschen zal men ter rechterzijde beproeven, voor het huismanskiesrecht een plaatsje in de Grondwet te bespreken. Komt het tot uitwerking, misschien nog niet in de Grondwet maar zeker in een Kieswet, dan zal het met de realiseering van deze frase van dr. Kuyper gaan zooals het nu gaat met die andere, publiekrechtelijke organisatie van den arbeid: het gewrocht verongelukt.
|
|