De Nieuwe Gids. Jaargang 25(1910)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 615] [p. 615] God en sater door Hein Boeken. Eene mythische polemiek. I. Zal ik Apollo zien? Zoo vroeg 'k en 'k zag hem - Of was 't een schim en schijn-beeld, dat hij zond Te proeven wie hij zijner waardig vond? Wel leekt het hem, want volgde niet de dag hem Op 't planken plat? Geleidde niet de slag hem Der luite, en donder rollend golvend rond, Hem doend van 's hoogen Vaders liefde kond? Maar ach! waarom verdroot des Saters lach hem? Of ben ik zelf van 't Bakchische geslacht Daar meer mij trekt het tjuiteren en kweelen En de eindelooze stemmen der Natuur Dan - was het meer dan klare klanken-pracht Dan lucht en schuim van vluchtig woorden-spelen Waarin hij pocht op 'k weet niet wat Cultuur? [pagina 616] [p. 616] II. Apollo! was hij niet ook mij verschenen? Of ben 'k onwaardig dat ik van hem spreek; Daar hij gekomen plots, plots was verdwenen Eer ik hem recht in lichtende oogen keek? Of was hij 't niet, die met één vingerstreek Over de zwaar mij wegende oog-leên henen, Door sluimer zwaar en heuchenis van weenen, Mij deed ontwaken in een toover-streek, Landouwe zoet, waar me achter had gelaten De droomer-doler Bakchos en zijn scharen, Die ik gevolgd was over heg en steg? En werd hij niet mijn leids-man op mijn weg, Onzichtbaar zelf, maar doende mij ontwaren Den vasten slag en val van rhythme en maten? [pagina 617] [p. 617] III. Cultuur? O ja - toch angstig wordt het mij Wanneer ik denk dees schoon'landou verlaten Voor hechter bouw van steenen stad en straten; Waar vlood ik dan tot stille mijmerij, Waar hoorde ik dan nog ruisch-pijp en schalmei, Der nimfen dans, des Saters lach verwaten? Gij noemt het schoon, de stichting eedler staten En kerken - mij, ach liet men beter vrij. En is Appollo's daad een voorspook niet Van 't heeren-recht, dat boeren-stulp deed zuchten - Gij ziet: dit vers wordt bijkans politiek. Gij riept den god tot forsch en klettrend lied, Tot tuigen mij - ik moet den boezem luchten In schertsende, toch ernst'ge polemiek. [pagina 618] [p. 618] IV. Toch zijn wij 't eens, geloof ik, in den grond. Of moet ondempbre kloof ons beiden scheiden? Zoo laat ons op een brug met zangen strijden, Een brug, geslagen naar het oud verbond, Dat ons weleer in dienst der goden bond, Der beiden, die door dans en lied bevrijden Van leed, wier eer-dienst wisselt in de tijden - Maar was 't niet Eén, die ons voor oogen stond: Christus-Iäkchos, die het druif-nat schenkt Ter bruiloft, waar, in karigheid gezeten, Zij treurden, wien èn wijn èn vreugd gebrak; Christus-Apollo, die de kalmte brengt Den armen, die op zee dooréén gesmeten, In doods-nood zuchtten, daar de storm opstak? Hilversum, 25 Oct. 1910. Vorige Volgende