Want wie veel van de stemmen der menschen in zijn ooren heeft gehad, zooals die spreken in hunne aldaags taal van winnen en verliezen, nijd en gulsigheid, hem zullen die tonen niet spreken van de ziele-taal, die zij dragen.
Enkelen wonen daar op dat pleksken, die stillekens en zachtkens herzeggen - van tijd tot tijd - de woorden, die Eéne daar sprak, sprak hier en op de andere plekken, die zij later bewoond heeft; en die woorden die herzeggen zij omdat zij in hunne heuchenissen bleven hangen, gedragen op wieken van rhythmus, en omdat zij ze zien en moeten blijven zien, die gezichten, daar een gloeiend oog ze tot met haar ze mee-zien heeft gedwongen.
Toen zij geen kind meer was of bijna nog kind, moest zij mee-zwoegen het leven van anderen, die geen anderen honger en geen anderen dorst hebben, dan den honger en dorst naar spijs en drank - want ook zij moest voorzien in den honger en dorst van haar lichaam; maar meer te zwoegen en te lijden dan alle lichaams-arbeid gaf haar een eigen arbeid, van hemelzaligheid vallend tot helle-pijn - die haar geen rust liet ook al was haar lichaams-arbeid volbracht, die opkwam in de gloeiende nachten, maar haar bijbleef in den grauwen of koud-lichten dag.
Zooals de stem was van de groote Zee, die den zon haar bracht en waarboven 's avonds verrees de ontzagbre, de stargekroonde Nacht, de troostende Moeder in eeuwigen rouw, zóó en nog heftiger en golvender en kloppender was de deining, die zwoegde in haar eigen borst.
En als de zon was, die dagelijk haar werd gebracht door de zee, zóó zou er een zon voor haar dagen uit een mensch - zoo vele menschen waren er, die haar aanzagen, wier blik en oogen haar zonnen beloofden of vèr-schemerende nachten, maar nog was het niet dien zij wachtte, maar dagen zou hij, dat wist zij, die zekerheid had zij.
En dien zon zou zij volgen als de volkeren-stoeten, die zij dagelijks zag komen van over zee en die zij hunnen zon zag volgen, de landen en vlakten in en de bergen over, tot veelbewogen, tot strijdbaren en heilzamen arbeid en leven van stedestichting en planting van volken.
Maar die zon - hij was haar gedaagd, maar wel spoedig - was hij verbleekt of schuil gegaan achter wolken?