De Nieuwe Gids. Jaargang 25(1910)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 296] [p. 296] Verzen van J.Ph. van Goethem. Het nieuwe jaar. I. Het nieuwe jaar begint met glimpjes goud daar ginter, boven 't doode kreupelhout. De oude dingen zijn nu langzaam-aan haast heelemaal zoo in mij doodgegaan En 't nieuwe jaar begint met glimpjes goud daar ginter, boven 't doode kreupelhout. II. Langs den brokkelmuur de leuke kippen kokk'len wat uit de oude schuur... Ik heb toch wèl wat leuks gehad maar 't bleef haast altijd schuil, omdat ik meestal zoo in 't Donker zat en 't jaar niets dan te brokk'len had... De leuke kippen kokk'len wat... Ik heb toch wèl wat leuks gehad. [pagina 297] [p. 297] III. Ik voel de lichte Lente komen van achter uitgerekte boomen Ik sta gestrekt uit oude pijnen om U in Licht te zien verschijnen. Wat takken zijn omhóóg gekomen uit oude, uitgerekte boomen. [pagina 298] [p. 298] Avond in Tiel. Herinnering aan hans koldewijn. Eénzaam gaat wat triest geluid over 't stille water uit... Eénzaam trekt een trage schuit 't Zwarte oude stadje uit - Van alles wat ik over had uit den stilgeworden tijd is ‘d eenge die mij dierbaar bleef’ nu z'n leven uitgeleid. - Eénzaam over 't water heen trekt de stille trage schuit... 't Leven dat de avond heeft waait langs kalme wimpels uit. [pagina 299] [p. 299] De late dag... De late dag is van de oude tijden, de Zon geeft aan de muren oude kleur. Ik wil nu zacht oude gedachten beiden en langzaam gaan langs elke dichte deur. - Ik ga weer stille, oude tranen lijden om oude huizen en om oude geur, ik ga ze aan mijn oude wegen wijden langs al de muren met de zon'ge kleur. - En nu 'k zoo ga, hoor ik weer úwe woorden, ik ga weer úwe straten zoekend door of ik niet bij uw raam gelatene accoorden van uwe oude smart als oude zegen hoor - En in mijn peinzend hoofd vind ik weer úwe woorden en úwe zachte stem die ik in mijn leed verloor. [pagina 300] [p. 300] Liefde. Mocht ik een ander geven, heél mijn arm-mooie leven! ik zou groot zijn en sterk, kracht hebben voor mijn werk, ik zou 't lachen en schreien, wel dragen voor ons beien; mijn leven gaat alléen, àl te verlangend heen. Dit maakt mij zoo, zoo moe als ik niet anders doe, dan denken wat ik wil en toch niets doe en stil bewaren moet, zielsschat, die 'k graag gegeven had; O mocht ik nu maar geven heel mijn arm-mooie leven. [pagina 301] [p. 301] Heimwee-avond in 't herstellingsoord. Moeder de boomen zijn zoo stil, maar ik kan niet zien de zon en u weet hoe graag ik wil, dat 'k haar ondergaan zien kon. De âvond is ellendig mooi: 'k lig mijn vrijheid te verlangen, maar als vogeltje arm in kooi, voel ik mij gevangen. Roerloos lig ik in een rij zieke menschen uitgestrekt en des hemels Westerzij, blijft maar voor mijn oog bedekt. Moeder ware ik maar bij u, in onze eigen trouwe veste; 'k voel zóo 't oude spreekwoord nu: Oost of West, 't is thuis het beste. Mocht ik uw in eigen woon, aan mijn eigen venster droomen; hoort ge, hoort ge, uw kind, uw zoon, wil weer naar zijn moeder komen! Naar zijn huis en dê oude dingen, wetend wèl zijn vreugde en leed; die hem in een kring omringen, troostwarm om hem heen gesmeed. Luister hoe ik komen wil! Moeder hoort gij mij misschien: al de boomen zijn zoo stil, Maar ik kan de zon niet zien. Putten, 8 September 1908. Vorige Volgende