| |
| |
| |
Buitenlandsch staatkundig overzicht door Chr. Nuijs. XL.
Kreta und kein Ende.
Waar zijn de scheppende talenten in de Europeesche diplomatie? Waar zijn de opvolgers van Bismarck en Cavour, van de mannen, die de Duitsche en de Italiaansche eenheid tot stand brachten? Van de staatslieden, die de constructieve kracht en het talent hadden uit den chaos iets tot stand te brengen, dat bevredigde en bestemd was jaren en eeuwen te duren? Een Engelsch staatsman, Lord John Russell, heeft eens als een der geboden voor de moderne staatkunde aangegeven: het onverbrekelijke recht van iedere natie, om haar eigen leven te leven, haar eigen lot te bepalen, haar eigen regeering te kiezen. Dát is de grondslag van het streven naar nationale eenheid geweest, het kenmerk van de 19e eeuw, dat de geschiedenis van die eeuw heeft beheerscht. Wat mogelijk gebleken is voor groote nationaliteiten, als de Italiaansche en de Duitsche, zou onmogelijk zijn voor het kleine Griekenland, dat al sedert jaren poogt de Grieksche bevolking van Kreta te doen terugkeeren tot het moederland, en daarbij rekent op den steun van de Europeesche mogendheden? Vooral van Engeland, welks staatkunde, zooals wij zagen, vroeger was, dit streven naar nationale eenheid te steunen en te bevorderen?
Maar zoo ooit dan geldt hier de waarheid van Goethe's bekende uitspraak:
‘Grau theurer Freund ist alle Theorie
Und grün des Lebens goldner Baum.’
In theorie is iedereen het er over eens, dat het streven naar nationale eenheid, zooals dat door Lord John Russell in beginsel,
| |
| |
door Bismarck en Cavour met de daad werd voorgestaan, juist is en aanmoediging verdient. In de praktijk echter komen er zooveel moeilijkheden, die de uitvoering beletten, dat de diplomaten met de handen in het haar zitten. Want zij beschikken niet over de middelen, die Bismarck en Cavour ten dienste stonden, zij moeten rekening houden met den toestand in beide landen, en met den algemeenen wensch naar vrede. Zij moeten ‘fünf grade sein lassen’ en zich beperken tot combinaties en permutaties, om deze uitkomst uit de hen opgegeven rekensom te krijgen. Zij kunnen niets anders meer dan nota's schrijven, die aan de slechtste stukken uit de kanselarijen van den pruikentijd herinneren. En er is geen enkele man onder, die krachtig en flink genoeg is, om het spinneweb van onwaarheden met een slag te vernietigen.
Sedert twaalf jaren, na den ongelukkigen oorlog van 1898, zijn de diplomaten van Europa bezig, om deze onoplosbare rekensom uit te cijferen. Het resultaat waartoe zij gekomen zijn is er dan ook naar! De Kretensers zullen bij Griekenland behooren, maar mogen het niet zeggen; de Mohammedanen op Kreta zullen onderdanen van den Sultan blijven, maar mogen er niet over praten; Kreta zal feitelijk deel van Turkije blijven uitmaken, maar het behoeft zich daarvan niets aan te trekken; Turkije zal het eiland behouden, maar mag er zich verder niet mede bemoeien; Griekenland moet dit alles aanzien, zonder zich erover te bekommeren, en de Kretensers krijgen zelfbestuur, maar mogen dit niet naar hun eigen wenschen regelen. Enz.
Iedere zinsnede is een vat vol tegenstrijdigheden, een bron van onwaarheid, een scheeve voorstelling, een dubbelzinnigheid en de aanleiding voor nieuwe quaesties, die alweer op dezelfde wijze moeten worden opgelost.
Waartoe dit alles? vraagt men. Waarom wordt deze Gordiaansche knoop niet eenvoudig doorgehakt, maar telkens verwarder gemaakt, en moeilijker los te peuteren?
Omdat de mogendheden en hunne diplomaten den goeden tijd hebben laten voorbijgaan; met het opwerpen van allerlei spitsvondigheden de oplossing hebben vertraagd; en nu het eenmaal te laat is geworden, niet meer weten, of zij her- of derwaarts willen. Een diplomaat van Bismarck's slag zou het nooit
| |
| |
zoover hebben laten komen; die zou den geheelen diplomatieken paperassenboel met een krachtige uitdrukking van onwil naar de papiermand hebben verwezen, en eenvoudig, kort en duidelijk hebben gezegd, waar het op stond.
Thans is de quaestie, door die heen-en-weer-praters zoo verward, zoo onoplosbaar geworden, dat niemand meer weet hoe een einde kan worden gemaakt aan een zaak, die Europa voortdurend bedreigt met een oorlog - en met alle noodlottige gevolgen daarvan.
Dit is de schuld van de Europeesche diplomaten, die twaalf jaren hebben vermorst met allerlei bijzaken, en de hoofd-zaak onopgelost lieten.
En na dit te hebben vastgesteld is het noodzakelijk den toestand van het oogenblik uiteen te zetten, om te doen uitkomen, welke gevaren deze onnoozele Kretenser-quaestie voor Europa hebben kan.
Toen na den oorlog van 1898 de Porte het bestuur over Kreta aan de mogendheden moest overdragen, bestond in Turkije nog het despotieke bewind van Abdoel Hamid. In het land, dat onder dit bestuur onnoemelijk leed, was voor alles wat niet rechtstreeks tot de eerste levenseischen behoorde weinig belangstelling. Europa meende, dat het niet aanging, Griekenland, na een strijd waarin het smadelijk de nederlaag had geleden, Kreta als belooning te geven; maar toch wilde het dit eiland niet onder het bestuur van de Porte laten. En dus werd een middenweg gekozen, een oplossing die geen oplossing was, maar die er de voorbereiding toe kon worden. Kreta werd onder het bestuur van de mogendheden geplaatst, met een gouverneur als commissaris dier mogendheden, doch benoemd door den Koning van Griekenland. Dat was het zekerste middel om ‘kool en geit sparend’ toch de vereeniging van Kreta bij Griekenland voor te bereiden.
Dit werd echter verzuimd. Om redenen, die nog steeds niet zijn opgehelderd.
Thans is het echter te laat, om het verzuimde in te halen.
De revolutie van 1908 in Turkije, die veel meer een nationale dan een liberale was, heeft het nationale bewustzijn van het Ottomaansche volk doen ontwaken. De Jong-Turken hebben
| |
| |
van die ontwaking gebruik gemaakt, om in hun program het beginsel ‘Turkije voor de Turken’ op te nemen, en op grond daarvan den vreemden invloed, die in Macedonië gold, te bestrijden. Turkije is, onder het nieuwe en krachtige bestuur, mans genoeg zelf zijn zaken te regelen, en behoeft geen goeden raad, noch toezicht van Europa. Dit was niet alleen voor Macedonië gezegd, maar voor ieder ander deel van het Turksche gebied, dus ook voor Kreta.
Twee jaren zijn sedert verloopen, en de positie van de Jong-Turken wordt steeds moeielijker. Want zij hebben de gelegenheid nog niet gehad, dit voornaamste punt van hun program, waarmede zij het nationale gevoel in 't gevlei wilden komen, uit te voeren. Zij hebben allerlei moeilijkheden ondervonden, bij het bevestigen van hun gezag; zij moesten strijden tegen de openlijke reactie die verleden jaar tot den opstand in Konstantinopel leidde, tegen het verzet in Albanie, dat steeds krasser vorm aannam, tegen den geheimen, passieven tegenstand in verschillende deelen van het Ottomaansche Rijk. De geestdrift voor de revolutie begint langzamerhand plaats te maken voor ontevredenheid met de militaire dictatuur van het Comité voor Eenheid en Vooruitgang. Om de volksgunst te herwinnen, om de oproerige elementen zich te doen scharen onder de gemeenschappelijke vaan, om de geestdrift weder op te wekken, zou er geen beter middel zijn dan een oorlog, een strijd met Griekenland, om Kreta te herwinnen. De houding der Kretenser afgevaardigden, die den eed aflegden aan den Koning van Griekenland, en de Mohammedanen uit hun Nationale Vergadering verdreven, wijl zij dien eed niet wilden afleggen, gaf gereede aanleiding tot ingrijpen van de Turksche regeering.
Gretig werd die aanleiding te baat genomen. Geprotesteerd werd bij de mogendheden. Maar middelerwijl werd de toestand verergerd, vergiftigd, om Griekenland te tarten tot den strijd.
Uit alle vilayets komen berichten, die doen zien, op welke wijze gewerkt wordt. Hier is het een Oelema of Hodja, die de de geloovigen oproept ten strijd tegen de Palikaren, daar wordt gewerkt op het godsdienstig fanatisme, elders worden in de moskeeën vrijwilligers aangeworven voor den strijd onder de groene vaan tegen de Ongeloovigen; overal worden Grieksche
| |
| |
schepen en Grieksche koopwaren geboycot, de Grieksche brieven en pakketten worden door de postkantoren geweigerd, en in allen ernst wordt in de Turksche kamer voorgesteld, alle Hellenen te verdrijven uit het Ottomaansche Rijk.
Niemand late zich wijsmaken, dat dit alles spontane uitingen van volksgevoeligheid zijn; er is een wachtwoord uitgegeven, zoo niet door de regeering, dan toch door de geheime regeering, door het comité voor Eenheid en Vooruitgang.
Nog voor een jaar had de Jong-Turksche regeering onder de Kretenser-quaestie een dikke streep kunnen zetten, zooals zij dat onder de Bosnische en Bulgaarsche quaestie moest doen, en het verlies op het zondenregister van Abdoel Hamid kunnen boeken. Thans kan zij dit niet meer doen! Het chauvinisme is te zeer aangewakkerd, de nationale trots te zeer opgeblazen, om nu nog terug te kunnen gaan. Overal, in tallooze volksvergaderingen, in de provincies en in de hoofdstad, zelfs in het parlement en voor het paleis van den Padisja klinkt de kreet: Kreta of de dood!
Ja, het schijnt, dat de opgewondenheid en het zelfvertrouwen zoo groot zijn, dat sommige bladen het ‘machtelooze, aan den dood gewijde Griekenland’ als een ‘quantité négligeable’ beschouwen, waarachter de grootere, machtigere vijand van Turkije staat: het geheele Westen, dat op de verbrokkeling van het Ottomaansche Rijk uit is, maar ‘in dat geval zal Turkije niet alleen vallen, doch in een wereldstrijd zijn vijanden met zich meeslepen, wijl driehonderd millioen Mohammedanen in alle deelen der wereld gereed staan om den Khalief in het ergste geval te hulp te komen’, zegt Tanin.
Hoe is nu de toestand in Griekenland?
In een interview, dat onlangs door de Neue freie Presse werd gepubliceerd, zeide Koning George, dat de annexatie van Kreta bij Griekenland de eenige mogelijke oplossing wezen zou. Wordt Kreta niet bij het Grieksche moederland gevoegd, dan dreigt een omwenteling, die aan den Koning de kroon kosten zal, iets wat de mogendheden tot nog toe steeds hebben pogen te voorkomen.
Maar wanneer Griekenland op die annexatie blijft aandringen,
| |
| |
antwoordde Tanin, dan dreigt Griekenland een algemeenen boycot van alle Grieksche koopwaren, de uitzetting der Helleensche onderdanen uit het Ottomaansche rijk, alles als voorbereiding voor den oorlog, die toch onvermijdelijk wezen zou.
Wat is er voor Griekenland te wachten, als Turkije die bedreiging uitvoert? Zelfs al zou elke Grieksche soldaat een Leonidas zijn, dan zal het Grieksche leger toch in korten tijd door de Turken worden vernietigd. Een oorlog met Griekenland zou voor Turkije een herhaling worden van den strijd van 1898, een militaire wandeling naar Larissa, een gemakkelijke uiteendrijving van het Grieksche leger.
Wat zal dan voor Koning George en de Grieksche dynastie overschieten? Zou een smadelijke nederlaag, en iets anders is niet te wachten, niet nog veel erger en noodlottiger gevolgen hebben, dan het afzien van de annexatie? Ziet de Grieksche Koning dan niet, dat op dit oogenblik de annexatie een onmogelijkheid is, en dat de oplossing, die Griekenland niet wil, moet zijn de aanvaarding door Kreta van de autonomie, welke het eiland in staat zal stellen zijn hulpbronnen te ontwikkelen en zich voor te bereiden op een toekomst, waarin wellicht gemakkelijk te verkrijgen zou zijn, wat thans onmogelijk schijnt.
Op welke hulp rekent Griekenland in een strijd, dien het thans met rethorische gebaren uitlokt? Op de bloedverwanten des Konings? Die leggen niet veel gewicht in de schaal, wanneer andere belangen overheerschen.
Van de besprekingen in Londen, bij de begrafenis van Koning Edward, werd zooveel verwacht. Daar waren alle familieleden van den Koning der Hellenen bijeen. Met de voornaamste diplomaten van Europa.
De resultaten van die besprekingen waren teleurstellend, voor Griekenland en voor Kreta.
De Fransche minister Pichon had een voorstel gedaan, dat op een oplossing geleek. Hij wilde een regeling, waarbij de autonomie van Kreta, met behoud der Turksche souvereiniteit, werd vastgesteld, met scherpe omlijning van de bevoegdheden en rechten. Zoo de Kretensers zich niet volkomen en te goeder trouw aan die bepalingen wilden onderwerpen, moesten de mogendheden opnieuw troepen zenden naar Kanea, en het
| |
| |
eiland bezetten, om door dwang te verkrijgen, wat goedschiks onmogelijk scheen.
De Russische en Italiaansche ministers, Iswolski en di San Giuliano, sloten zich daarbij aan. Slechts Engeland maakte bezwaren. Sir Edward Grey wilde wat anders. Het is echter niet duidelijk geworden wat hij wilde, noch uit de mededeelingen der Engelsche bladen, noch uit de redevoering, die de minister in het parlement hield. Dat Engeland zelfzuchtige plannen zou koesteren, naar men in Frankrijk wel eens meent; dat het de Soedabaai zelf zou willen bezetten, als basis voor een maritieme macht; dat het daarom noch Turkije, noch Griekenland het bezit van Kreta zou gunnen, mag niet worden aangenomen, al geeft de geschiedenis van Cyprus wel aanleiding tot zulke meeningen.
Dat echter Engeland niet voornemens is, Kreta aan den Koning van Griekenland aan te bieden, is uit die redevoering van Sir Edward Grey duidelijk genoeg gebleken. Van Engeland heeft Koning George geen hulp te verwachten.
Van wien dan? Dieu le sait!
Er is nog een oplossing mogelijk; maar dan moeten de Europeesche mogendheden zich vereenigen, om kort en goed Turkije en Griekenland te doen gevoelen, dat Europa een wil heeft, en de macht dien wil door te zetten.
Voor het oogenblik lijkt het daar nog niet op.
En naar het schijnt zal de bekende Fransche kroniekschrijver René Pinon gelijk krijgen, als hij den historicus in een verre toekomst van deze quaestie laat zeggen:
‘Toenmaals waren er groote en belangrijke vraagstukken aan de orde, maar niemand waagde zich aan de oplossing. De staatslieden deden als de struisvogels, die den kop in het zand steken, meenend dat het gevaar voorbij is, als zij het slechts niet meer zien! Zij verknoeiden hun tijd en hun werkkracht met kleine intriges, kleine belangen, kleine vleierijen. Want zij waren kleine menschen.’
Onze tijd echter vraagt naar heele, krachtige mannen, om de moeilijke problemen op te lossen, die ons overal aangrijnzen.
|
|