| |
| |
| |
Verzen van Giza Ritschl.
I.
O, mijn Jezus, zegen mij.
O, mijn Jezus, leer aan mij,
Leer mij, hoe ik leven moet,
O, Jezus lief, O, Jezus zoet.
O, mijn Jezus, kijk naar mij.
O, mijn Jezus, maak mij blij,
Mij, die met mijn droef gemoed,
Niet weet, waar ik het zoeken moet.
O, mijn Jezus, verbeter mij.
O, mijn Jezus, zorg voor mij,
Toe, geef mij troost, geef mij kracht,
O, Jezus zoet, O, Jezus zacht.
O, mijn Jezus, heilig mij.
O, mijn Jezus, leef in mij.
Gij in mij, mijn Jezus zoet,
Gij mijn Jezus, groot en goed.
O, mijn Jezus, ik kniel voor U.
O, mijn Jezus, hoe dank ik U.
Ik dank, omdat Gij in mij zijt.
Voor nu en voor de Eeuwigheid.
| |
| |
| |
II.
Ik wil u niet meer beminnen,
Ik verkoor Jezus boven u.
En met al mijn denken en zinnen,
Jezus, zal mijn begeerten stelpen,
Van mijn groote liefdekwaal.
Die zorgt dat ik niet dwaal.
Jezus, mijn licht, mijn leider,
Jezus, mijn verlosser, mijn bevrijder,
Jezus, mijn God, mijn Heer!
Neen, niet meer aan anderen schenken
Het schoonste van mijn Zijn.
Laat ik maar alleen aan Jezus schenken,
Aan Jezus! mijn hart, mijn ziel, mijn Zijn.
| |
| |
| |
III.
Christus zal en moet het zijn,
Christus voor mijn ziel en Zijn,
Ja, Christus wil ik beminnen.
Christus is mijn eenig vriend,
Christus voor mijn leven.
Ik zijn zus, zijn bruid, zijn kind,
Ja, aan Christus wil ik geven;
Aan Christus al mijn Zielevreugden,
Aan Christus al mijn smart.
Aan Christus al mijn leed en deugden,
Aan Christus mijn zeer zondig hart.
Ja, aan Christus wil ik belijden,
En erkennen al mijn schuld.
Met Christus wil ik mij verblijden,
Met Christus vol rust, vol geduld.
Met Christus wil ik mij verbinden,
Met Christus zonder strijd.
Bij Christus zal ik liefde vinden,
Liefde voor de eeuwigheid.
| |
| |
| |
IV.
Voor J.A. van Leeuwen.
Ik strooi anjelieren, narcissen en seringen
Op het graf van uw lief kind.
Terwijl de kinderkens in de kerke zingen
Voor onzen Jezus, veel bemind.
Voor onzen Jezus, die voor ons geboren,
Voor onzen Jezus tot eeuwige eer.
Doch stil, ik hoor nu engelenkoren, -
Ik hoor, ja, ik hoor ze telkens weer.
Engelenkoren, zoo heel vroom en verheven,
En o, de bloemen blank en blij. -
En sterrelichtjes zie ik blinken en beven,
O, welk een weelde om mij, boven mij!
Maar hij, de lieve Everhard, hij slaapt zoet
Onder de bloemen, die hem dekken.
Want noch der kindren-, noch der englenjubelgroet
Want bij Jezus wijlt hij, bij Jezus is hij,
Bij Jezus, hoog, verblijd!
Voor Jezus is hij, voor Jezus blijft hij,
Voor Jezus tot in eeuwigheid.
| |
| |
| |
V.
Aan J.A. van Leeuwen.
Ik hoor u bidden, ik hoor u spreken,
Want o, uw stemme, uw innig preken,
Dringt steeds en immer tot mij door.
O! 't is voor mij een zoete laving,
Eene weelde uwer woordenvloed,
Uwe ziel voor mij een openbaring.
Uwe ziel zoo rijk, zoo rein, zoo goed.
En o, uw gemoed zoo overvol van liefde,
Als gij tot zeegning uwe handen spreidt,
En o, uw harte beeft van liefde,
Omdat gij u uit liefde wijdt,
Uit louter liefde aan den Heere.
Uit louter liefde aan den Zoon van God.
Ja, geheel uit liefde aan onzen Heere.
Geheel uit liefde aan onzen God.
|
|