| |
| |
| |
Buitenlandsch staatkundig overzicht door Chr. Nuijs. XXXVIII.
I.
Het Fransche volk moest opnieuw, aan de stembus, uitspraak doen over Regeering en Kamer, opnieuw overwegen of het reden heeft tot tevredenheid met den regeeringsvorm, waaronder het wordt bestuurd.
Sedert veertig jaren bestaat nu de Republiek in Frankrijk.
Veertig jaren is in de levensgeschiedenis van een groot volk slechts een kleine spanne tijds, maar deze is toch voldoende om een oordeel te kunnen geven over wat is tot stand gebracht onder dezen regeeringsvorm, en de vooruitzichten te bespreken voor de toekomst. Van alle vormen van bewind, die Frankrijk sedert het uitbreken der Revolutie, sedert de afkondiging der eerste Republiek, heeft gekend heeft deze derde Republiek het langst geleefd. De eerste Republiek bestond acht jaren (1792-1800), het consulaat vier (1800-1804), het keizerrijk elf (1804-1815), de restauratie vijftien (1815-1830), de Juli-monarchie achttien (1830-1848), de tweede Republiek vier (1848-1852), het tweede Keizerrijk achtien jaren (1852-1870). De derde Republiek bestaat nu sedert 1870, en het ziet er nog niet naar uit, of zij spoedig haar einde zal tegemoetgaan. Ondanks de veroordeelingen door clericalen en monarchisten is de Republiek nog krachtig genoeg om haar een lang leven te voorspellen; ‘les gens que vous tuez, se portent assez bien,’ zou men dien belagers der Republiek kunnen toevoegen.
In het begin zag het er werkelijk niet naar uit, of de Republiek ‘een blijvertje’ zou zijn. Geboren in ‘l'année terrible,’ 1870,
| |
| |
na Sedan en den val van het Keizerrijk, stond zij voor den ontzettenden last van den oorlog en den niet minder zwaren last van den vrede, die Frankrijk vijf milliarden en twee provincies kostte. Maar haar bestaan werd verzekerd, wijl zij geen ernstigen concurrent had. Wel koos het Fransche volk, in zijn wensch naar vrede, een reactionnaire Nationale Vergadering; maar van de drie monarchale partijen had geen enkele de meerderheid. Legitimisten, Orleanisten en Bonapartisten trokken elk een anderen kant uit, en Thiers kon met gerustheid zeggen:
‘Er zijn drie candidaten en maar één troon, zoodat ze er geen van drieën op kunnen gaan zitten.’
De moeilijkheid, om bij den onderlingen strijd der monarchisten een populaire monarchie te vestigen, deed de bekendste aanhangers van de Orleanistische, dat was de meest gematigde fractie, overgaan naar de Republiek. Thiers maakte daarvan gebruik om zich door de Nationale Vergadering, onder den titel ‘Chef du pouvoir exécutif de la Republique française’ tot hoofd van den staat te doen benoemen. Maar toen de opstand der Communards in Parijs was onderdrukt en de oorlogsschatting aan Duitschland was afbetaald, wilde Thiers de wettige organisatie der Republiek regelen. De Nationale Vergadering echter, die geleidelijk in monarchaal vaarwater was geraakt, en door de onderwerping van den graaf van Parijs aan den graaf van Chambord, de kans schoon meende te zien, de legitieme monarchie te herstellen, bracht Thiers op 24 Mei 1873 ten val, verving hem door Mac Mahon, hertog van Magenta, van wien zij meer medewerking verwachtte. Over de onderhandelingen tusschen de leiders der Nationale Vergadering en Chambord gevoerd, hebben vooral de werken van Arthur Loth: ‘L'échec de la Restauration Monarchique en 1873’ en van Charles Chesnelong: ‘La Campagne Monarchique d'Octobre 1873’ ons genoegzaam ingelicht. De weigering van Chambord, om de witte vaan der Bourbons te verwisselen vóór de driekleur, om de legitimistische en absolute denkbeelden van vóór 1789 te vervangen door de meer democratische van den modernen tijd, deden de onderhandelingen mislukken, vooral na het bekende woord van Mac Mahon: ‘Si le drapeau blanc était levé contre le drapeau tricolore, et s'il arri- | |
| |
vait qu'il fût arboré à une fenêtre, tandis que l'autre flotterait vis-à-vis, les chassepôts partiraient tout seuls.’
Na de weigering van Chambord, om anders dan met de witte vlag in Frankrijk terug te keeren - een weigering die een dreigenden burgeroorlog voorkwam - kon Mac Mahon er over denken, de republikeinsche staatsinstelling te bevestigen, al dadelijk door de invoering van het Septennaat, de wet bepalende dat de president der Republiek voor zeven jaren zou worden benoemd. Daarna werd een Constitutie vastgesteld, die het verschil tusschen de Republiek en de constitutionneele monarchie zoo weinig deed uitkomen, dat Thiers ervan zeggen kon: ‘la république n'est au fond qu'une monarchie constitutionnelle avec un président, au lieu d'un roi héréditaire.’ De reactionnairen meenden daardoor de deur open te houden voor de monarchie; als het geluk hun weer eens gunstig was, konden zij de grondwet zoo laten, en behoefden zij slechts te bepalen dat in plaats van president in de Grondwet koning zal worden gelezen; de Republikeinen wilden elke grondwet goedkeuren, waarin de Republikeinsche regeeringsvorm was vastgelegd. En toch werd het ontwerp-Vallès slechts met een stem meerderheid goedgekeurd. Die Grondwet heeft thans in een tijdvak van 35 jaren volkomen aan het doel beantwoord; er zijn gebreken in, maar welke wet heeft die niet? De behoefte om haar te veranderen is nog nooit zoo groot gebleken, dat die verandering ernstig ter hand gegenomen is.
De Grondwet bepaalt, dat de volksvertegenwoordiging zal bestaan uit een door de vertegenwoordigers der gemeenten en generale raden gekozen senaat, en een door het algemeene, gelijke, geheime en directe kiesrecht gekozen Kamer.
Reeds de eerste verkiezingen, onder de nieuwe Grondwet gehouden, in Februari 1876, gaven den Republikeinen een krachtige meerderheid. Mac Mahon, die wel president der Republiek wilde zijn, maar geen democratische regeering wenschte, eer reactionnaire neigingen had, moest na harden strijd voldoen aan den eisch van Gambetta, die hem in een hartstochtelijke redevoering het ultimatum stelde: ‘se soumettre ou se démettre.’ De president koos het laatste, en trad af.
Sedert in 1879 ook de Senaat een republikeinsche meerderheid
| |
| |
kreeg, is de macht der monarchisten in Frankrijk gebroken. Wel hebben zij voortdurend gepoogd die macht te herstellen, en bij elke gelegenheid zich verbonden met de vijanden der Republiek, vooral met de clericalen en nationalisten, om haar ten val te brengen - maar zonder succes. Al was de strijd soms moeilijk, de Republiek heeft gezegevierd en zich steeds meer bevestigd. En het is een openlijke hulde voor de Republiek, dat de monarchisten zelfs niet meer onder het monarchale vaandel ten strijde trekken; zij noemen zich conservatieven, nationalisten, zelfs liberalen of aanhangers der ‘republique plébiscitaire’ - maar van de ‘camelots du Roy’ willen zij niets meer weten in het parlement.
Krachtig heeft in de eerste jaren na 1870 von Bismarck meegewerkt, om de Republiek te bevestigen. De gezant van het Duitsche rijk te Parijs, von Arnim, werkte voor het herstel van het koningschap. Bismarck echter meende, dat het beter was een republikeinschen regeeringsvorm te steunen, omdat hij daarvan voor Pruisen en het Rijk voordeel verwachtte (Briefwechsel mit von Gerlach). Dit voordeel meende Bismarck om twee redenen van de Republiek te mogen verwachten: Frankrijk moest zoo spoedig mogelijk van de geleden verliezen opkomen, opdat het zijn verplichtingen, voornamelijk wat betrof de betaling der oorlogsschatting zou kunnen nakomen; de strijd om de monarchie had Frankrijk niet tot rust, niet tot kracht doen komen. En verder zag Bismarck in, dat alleen de Republiek in staat was voor Frankrijk den vrede te bewaren. Iedere monarch, keizer of koning, zou gedwongen zijn geweest, om zijn gezag te bevestigen, een revanche-oorlog te voeren, en ten minste te trachten Frankrijk de verloren provincies benevens het militaire prestige te doen herwinnen.
Maar overigens was Bismarck's meening over de democratische Republiek niet hoog. Hij voorzag niet, dat zij zich zou kunnen bevestigen, en de fransche natie groot, sterk, machtig en aanzienlijk maken. Daarin heeft hij zich vergist. Want juist de Republiek heeft Frankrijk tot een hoogte van macht en invloed gebracht, als geen andere regeering, met persoonlijke relaties en connecties, ooit zou hebben vermocht. Frankrijk, dat voor veertig jaren vernederd, verminkt, verarmd en geïsoleerd stond
| |
| |
in Europa, is thans een krachtige, zelfbewuste, rijke en door bondgenootschappen machtige Staat, die een overwegende stem heeft, waar beslist wordt over het lot van Europa.
| |
II.
‘La République sera conservatrice, ou elle ne sera pas’ zeide Thiers voor veertig jaren.
Die voorspelling is, even als zoovele andere, gebleken onjuist te zijn. De Republikeinen waren niet geneigd, de handlangers, de pleitbezorgers der conservatieven te zijn; zij wilden de Republiek, maar zij wilden niet conservatief, doch democratisch. Gambetta trad krachtig op voor het radicale program, dat hij onder het keizerrijk steeds had verdedigd; hij gaf alleen den raad de hervormingen niet ineens te verlangen, maar ze intevoeren als de gelegenheid er gunstig voor was. Vandaar, dat zijn aanhangers den naam ‘opportunisten’ kregen. Gambetta, die in 1881 als minister-president optrad, wilde dadelijk beginnen met zijn voornaamste denkbeeld te belichamen in de kiesrechthervorming, die de ‘scrutin de liste’ in de plaats van den ‘scrutin d'arrondissement’ zou invoeren. De laatste stelde de verkiezingen te veel bloot aan plaatselijke en persoonlijke invloeden, de ‘scrutin de liste’ zou de kiezers doen stemmen naar partijen, naar ideeën, zoodat de afgevaardigden niet meer gebonden zouden zijn aan plaatselijke invloeden, aan den ‘esprit de clocher’, die van den deputé den bijzonderen vertegenwoordiger van de persoonlijke belangen zijner kiezers maakte. De Kamer verwierp dit voorstel, Gambetta moest aftreden en stierf een jaar later.
Openlijk kwam nu de scheuring in de Republikeinsche partij aan den dag. Onder leiding van Clemenceau trad de uiterste linkerzijde krachtig op tegen de opportunisten, die zich vaak met de conservatieven en gematigde Republikeinen verbonden. Het was een verwoede strijd, die jarenlang duurde; elke regeering stond geregeld bloot aan de krachtige aanvallen van den onvermoeiden, scherpzinnigen omkegelaar van ministeries, Clemenceau, die een soort virtuositeit verkreeg in die kunst; maar het gevolg bleef niet uit. Hervormingen werden niet, of zeer nooddruftig ingevoerd; de ontevredenheid nam toe. Reactionnaire
| |
| |
neigingen eenerzijds, anarchistische anderzijds schenen het einde der Republiek te voorspellen. Vooral toen onder het kabinet-Brisson (1885) de ‘scrutin de liste’, die in 1881 was afgewezen, werd ingevoerd en de eerste verkiezingen onder deze nieuwe methode voor de Republikeinen zeer nadeelig uitvielen. In die ontevredenheid poogde generaal Boulanger, gesteund door reactionnairen en clericalen, de macht aan zich te brengen, een soort dictatuur in te voeren, die waarschijnlijk geleid zou hebben tot een nieuwe poging om het koningschap te herstellen, ditmaal door een prins uit het huis Orleans de monarchale waardigheid aan te bieden. Boulanger wilde zich, bij de verkiezingen van 1889, in geheel Frankrijk candidaat stellen, om zoodoende door een plebisciet als dictator te worden aangewezen. Doch de minister Constans, uit het kabinet-Tirard, wist dit te beletten, door een bevel tot inhechtenisneming tegen Boulanger uit te vaardigen, hetgeen dezen noopte naar België te vluchten. Bij verstek werd ‘le brav' général’ wegens hoogverraad veroordeeld, wat hem de laatste stralen van zijn glorieschijn ontroofde, de Kamer nam een wet aan, waarbij de meervoudige candidaturen werden verboden en de ‘scrutin d'arrondissement’ werd hersteld. De Boulangistische farce was geëindigd. Maar betere toestanden kwamen niet.
Een stabiele regeering scheen onmogelijk. Van 1881 tot 1899 waren vijf-en-twintig kabinetten in Frankrijk opgetreden, zoodat gemiddeld ieder ministerie een levensduur van acht maanden had. Nauwelijks hadden de ministers tijd om zich van hun ressort op de hoogte te stellen. Van continuïteit in het beheer was geen sprake, van het invoeren van hervormingen noch minder. De ministers hadden den naam, inderdaad regeerden de ambtenaren. Bovendien maakten opportunisten en radicalen elkaar het leven onmogelijk. En een wereldschokkende gebeurtenis, als de door reactionnairen en clericalen gevoerde strijd in de zaak-Dreyfus, was noodig om de Republikeinen de oogen te openen, hen te doen zien welke gevaren de Republiek bedreigden, en hen te doen inzien, dat samenwerking noodig was tegen de vijanden, die de Republiek wilden doen ondergaan in smaadheid, om op haar puinhoopen de alleenzaligmakende monarchie te herstellen. Het is een eer voor Waldeck-Rousseau geweest, dat hij de
| |
| |
republikeinsche groepen voor dien strijd heeft weten te vereenigen, en daarvoor zelfs de uiterste linkerzijde wist te winnen, door den socialist Millerand in zijn kabinet op te nemen.
Door deze Republikeinsche coalitie versterkte Waldeck-Rousseau niet alleen de Republikeinsche partij, maar maakte hij tevens een einde aan de wisselvalligheid der kabinetten, zoodat deze gelegenheid vonden zich aan ernstigen hervormingsarbeid te wijden. Zijn kabinet kon drie jaren aan het bewind blijven, en schonk Frankrijk een hervorming van de successiebelasting, een belasting op alcoholische dranken, en een vereenigingswet, die de mogelijkheid deed ontstaan de netelige quaestie der congregaties onderhanden te nemen.
De verkiezingen van 1902 brachten een sterken aanwas der radicale en socialistische partijen. Waldeck-Rousseau legde uit eigen beweging het bewind neder. Zijn opvolger, Combes, zette den aangevangen strijd tegen het clericalisme krachtig voort. Onder zijn ministerie werd de missie bij den Paus opgeheven, het Concordaat opgezegd, en de scheiding tusschen Kerk en Staat voltrokken. Deze anti-clericale politiek vond lang niet de algemeene instemming, maar werd door Combes met zooveel succes doorgezet, dat alle niet-erkende congregaties het land moesten verlaten.
De Marokkaansche quaestie, en de houding door Delcassé daarin aangenomen, leidde tot verwikkelingen met Duitschland. Delcassé moest aftreden, en sleepte in zijn val het kabinet-Combes mede. Twee kabinetten, Rouvier en Sarrien, volgden elkaar met groote snelheid op, zonder veel tot stand te hebben gebracht, buiten de regeling van de épineuse Marokkaansche geschiedenis, door het aanvaarden van de conferentie van Algéciras.
In 1906 hadden de verkiezingen voor de Kamer plaats, die opnieuw de radicale en socialistische fracties versterkten. Als gevolg daarvan trad een ministerie-Clemenceau op, dat het program van de uiterste linkerzijde zou uitvoeren. En welk een program: progressieve inkomstenbelasting, ouderdomsverzekering voor de arbeiders, afschaffing der doodstraf, hervorming der krijgsraden, kiesrechthervorming, verbetering van het onderwijs... Doch waartoe deze opsomming voortzetten? Clemenceau heeft toch van al de mooie plannen, die hij in zijn regeeringspro- | |
| |
gram uiteenzette, zoo goed als niets verwezenlijkt. Zijn politiek gedurende zijn drie-jarige regeering, wordt algemeen gekenschetst als een ‘politique incohérente’, omdat hij van den hak op den tak sprong, een menigte quaesties omhaalde zonder ze tot oplossing te brengen, en slechts door zijn snijdend sarcasme en zijn felle aanvallen op zijn bestrijders de lachers en de stemmers op zijn hand wist te houden. Maar onder zijn bestuur brak de opstand der wijnbouwers en de staking der postiers uit, werd de ongelukkige liquidatie der congregatie-goederen ondernomen, en bleek vooral de onmacht van den premier om de reorganisatie van de marine tot stand te brengen. Het was een verluchting voor Frankrijk toen de ‘government-killer’, die zoovele kabinetten ten val had gebracht, zelf moest wijken voor de heftige aanvallen van Delcassé en diens nationalistische vrienden.
Clemenceau maakte plaats voor Aristide Briand, die reeds als minister van justitie in diens kabinet zitting had, en wiens staatkunde thans aan de beoordeeling van de kiezers in Frankrijk onderworpen werd.
| |
III.
La Commedia è finita! zegt Canio aan het slot van Bajazzo.
Dat konden de heeren ‘députés’ ook zeggen, toen zij voor enkele dagen het Palais Bourbon verlieten. Hoevelen gingen, om niet terug te keeren? Tot nogtoe waren zij de meesters in het land, les-Quinze-mille, zooals ze spottend werden genoemd. Nu is hun rijk uit. Slechts eenmaal in de vier jaren gevoelen zij, dat er nog andere meesters in Frankrijk zijn, maar dan sidderen zij voor die meesters, en beloven ‘monts et merveilles’ om opnieuw afgevaardigd te worden.
Die beloften hebben gewoonlijk niet veel te beduiden. Ze leven niet langer dan ‘ce que vivent les roses, l'espace d'un matin.’ Ze zijn vergeten, wanneer de stembus gesloten is, wanneer de heeren weder zijn afgevaardigd, om vier jaren het wel en wee van Frankrijk te besturen.
Dat is in de jongste legislatieve periode duidelijk uitgekomen. Een der meest onvruchtbare periodes op wetgevend gebied in Frankrijk is gesloten. Een periode, die onder zulke veelbelovende omstandigheden begonnen was. De Republikeinen hadden
| |
| |
gevreesd, dat de verkiezingen van 1906 een reactionnairen terugslag zouden brengen. De scheiding van kerk en staat, de wetten tegen de congregaties, de maatregelen door Combes noodig geacht, en het verzet dat deze in verschillende deelen van het land hadden ondervonden, maakten zelfs de meest optimistisch gestemde gemoederen bezorgd. Wat zou de toekomst brengen? Wat zou het land er van zeggen?
De vrees bleek onnoodig, de bezorgdheid ongegrond. De verkiezingen brachten den Republikeinen een toewas van meer dan 60 stemmen, en vooral de radicaal-socialistische fractie werd zoodanig versterkt, dat zij bijna een meerderheid kon vormen. De uitspraak van het land was dus implicite een goedkeuring van de gevolgde politiek, een opwekking om zoo voort te gaan. De uitslag was van dien aard, dat Sarrien meende in den geest der kiezers en der kamermeerderheid te handelen, door de regeering over te dragen aan zijn minister van binnenlandsche zaken, Clemenceau, wiens partij, de radico-socialistische, feitelijk de beheerscheres was van den toestand. Zoo vormde Clemenceau dan ook een radicaal-socialistisch kabinet, waarin hij naast den socialistischen minister Briand een anderen socialistischen afgevaardigde Viviani opnam, als minister van arbeid en sociale voorzorg. En nu kon, naar men meende, de lang gewenschte aera van sociale hervormingen aanbreken. President Fallières deed dat duidelijk uitkomen, toen hij bij de ontvangst van het kabinet-Clemenceau een toespraak hield, om de regeering te wijzen op haar plicht, aan de spits der democratie te staan, en voor geen hervorming terug te deinzen, die voor de ontwikkeling van het land nuttig kon zijn.
Ook het programma, waarmede Clemenceau in November 1906 in de Kamer optrad was veelbelovend. Zooveel dat de Kamer met 376 tegen 94 stemmen instemming met dit program, vertrouwen in het Kabinet uitsprak
Nu de vier jaren dier legislatieve periode voorbij zijn is het oogenblik gekomen, om den oogst te monsteren. De velden zijn wit om te oogsten’ had Clemenceau geroepen, en thans blijkt er niets opgelegd te zijn in de schuren. Dat is de ‘maxima culpa’ van Clemenceau, wiens incoherente politiek zooals wij zagen, elken hervormingsarbeid onmogelijk maakte.
| |
| |
Aristide Briand is nog te kort aan het bewind, om gelegenheid te geven tot een afgesloten oordeel over wat van hem mag verwacht worden. Hij heeft verklaard een ‘gouvernement de conciliation républicaine, de concentration reformatrice’ te willen vormen. Een voorwaarde daarvoor is slechts, dat hij een meerderheid kreeg bij de verkiezingen. Dat hij die krijgen zou was bijna zeker. Groote verrassingen kon de stembus niet meer brengen in Frankrijk. Het schijnt, dat de strijd tegen de Republiek, die wij in den aanvang met zooveel felheid zagen voeren, geleidelijk geëindigd is. De oude monarchistische en bonapartistische partijen, zelfs de nationalistische, die in het begin dezer eeuw nog zooveel invloed had, zijn verdwenen. Niemand waagt het meer zich onder die vaan aan de kiezers voor te stellen. Republikein te zijn is al het minst wat men doen moet, en elke redevoering eindigt, als de beroemde toespraak van den sousprefet in ‘Le vieux marcheur’ met de tot formule geworden woorden: ‘Vive la République’.
De republikeinsche candidaten van de rechterzijde noemen zich ‘libéral’ of ‘indépendant’, die der linkerzijde ‘radical’, ‘socialiste’ of een combinatie van deze beide, die der gematigde middenpartij kondigen zich met meer bescheidenheid aan als ‘candidats de la concentration républicaine.’ Dit doet denken aan het woord van Octave Feuillet: ‘La France est centre gauche.’ In dezen verkiezingsstrijd zijn de uiterste linkerzijde en de uiterste rechterzijde verdwenen, om plaats te maken voor de gematigde partij.
Deze gematigde, concentreerende stemming staat in krasse tegenstelling tot den bewogen en feilen strijd van voor enkele jaren. Zij vormt het beste bewijs voor de juistheid der meening, dat de Republikeinsche regeeringsvorm door niemand meer ernstig wordt bestreden. Er is geen neiging meer, als in de eerste jaren van de Republiek, om te pogen, een koning of keizer aan het hoofd der zaken te plaatsen in Frankrijk; er is geen gevaar meer voor een boulangisme of iets dergelijks, dat de Republiek wil doen ondergaan in de dictatuur van een generaal op een mooi zwart paard. Krachtig en onveranderlijk heeft de Republiek zich gevestigd in de veertig jaren die voorbijgingen, en derhalve kan een nieuwe regeering en een nieuwe kamer den
| |
| |
strijd, die zoolang heeft geduurd, staken om eindelijk te beginnen aan den hervormings-arbeid, waarmede reeds te lang werd gemard, aan de behartiging der economische en nationale belangen, die reeds te lang op een afdoende verbetering wachten.
Met deze verkiezingen kan voor Frankrijk een nieuwe aera aanbreken, wanneer zij een krachtige arbeidsmeerderheid in de Kamer brengen, en wanneer een krachtige persoonlijkheid gevonden wordt, om die meerderheid te leiden en te inspireeren.
Wanneer Briand er in slaagt die rol te vervullen, dan zal van hem gezegd kunnen worden, met meer recht dan van een zijner voorgangers ‘qu'il a bien mérité de la patrie.’
|
|