Varium.
Imitatio-‘geharrewar’.
Ik dacht nu, heusch, dat het genoeg was.
Ik dacht, heusch, dat de Pers het hare gezegd had èn van mijn vertaling èn van prof. Van Dijk's kritiek, èn van mijn nieuwe Voorrede, èn van prof. Van Dijk's brochure, èn van mijn wederwoord daarop. Maar neen, daar komt Den Gulden Winckel nog eens, frischjes, opnieuw de kwestie behandlen. En, och, ik wil mijn geachten kollega van D.G.W. óók wel weer antwoorden. Waarom niet?
Om te beginnen dan: het eerste en voornaamste punt. Wat U, geachte kollega, over mijn ‘onoprechtheid’ beweert, begrijp ik niet goed, en zullen, vrees ik voor U, ook Uw lezers niet begrijpen. Want ziet gij U niet, aan het slot van Uw artikel, verplicht, mij gelijk te geven in mijn weerlegging der dubbele aantijging door prof. Van Dijk? Van het eerste punt zegt U: ‘dat kan worden toegegeven’, van het tweede: ‘dit is juist’. Maar door deze twee erkenningen van U, waartoe gij U genoopt voeldet, valt immers Uw geheele stuk omver, want werd het zonder reden van bestaan? Jammer, dat gij Uw stuk reeds hadt geschreven, vóórdat de Nieuwe Gids van April verscheen: want hadt gij gewacht, totdat gij mijn antwoord aan Van Dijk daar laast, dat had U veel moeite bespaard.
Vervolgens: de tweede druk van de Imitatio is een door mij herziene, zooals het titelblad het vermeldt en niet slechts op de 58 door den heer Van Dijk aangegevene, maar op ongeveer 200 plaatsen, (behalve nog de bijbelplaatsen) is er iets door mij eenigszins gewijzigd, doch, let-wèl!, al die veranderingen betreffen den vorm alleen. En dat ‘herzien’ is dus geen bewijs van mijn ‘onbevoegdheid tot vertalen’, kollega!, maar alleen van de groote