| |
| |
| |
Buitenlandsch staatkundig overzicht door Chr. Nuijs. XXXVII
I.
De heer Asquith staat voor een moeilijk geval.
De uitslag van de verkiezingen is een teleurstelling geweest voor hem en zijn ambtgenooten. Hun vertrouwen in den constitutionneelen zin van het Engelsche volk is te groot gebleken. De ontbinding, volgende op de weigering der Lords om de begrooting goed te keuren, voordat die aan een volksstemming was onderworpen geweest, had een groote overwinning voor de regeering tengevolge moeten hebben. Want het ging om een oud en gewaarborgd recht te handhaven van het gekozen Lagerhuis, dat uitsluitend de koorden van de beurs houden mag. Voor eenige maanden (in het No. van October 1909) heb ik uiteengezet, dat alleen de Commoners het recht hebben eene ‘bede’ van den Vorst toe te staan, en dat de Lords in de financieele aangelegenheden zich eigenlijk moeten houden aan de grondstelling, in 1671 door het Lagerhuis opgesteld: ‘that, in all aids given to the King, by the Commons, the Rate and Tax ought not to be altered by the Lords.’ Maar het was niet alleen onwil over deze bemoeiing met de financieele aangelegenheden, die tot den strijd tusschen ‘Peers and People’ aanleiding had gegeven; het was de ondragelijke gewoonte van het erfelijke, feudale en dus conservatieve Hoogerhuis, om elken maatregel van wetgevenden aard, waarin een liberaal kabinet en een liberaal Lagerhuis beginselen van vooruitstrevenden aard hadden neergelegd, te wijzigen tot die onherkenbaar of beginselloos geworden was, of geheel en al te verwerpen. Zoodra echter een Tory-ministerie
| |
| |
aan het bewind was, konden de heeren gerust zijn. Zij behoefden zich niet druk te maken met het nagaan der parlementaire werkzaamheid, zij konden naar hartelust gaan jagen en zich op hunne prachtige goederen ophouden, of in het buitenland genieten van de verstrooiingen, die de groote steden of de moderne badplaatsen bieden. Want voor het goedkeuren der wetten door den Torie-caucus voorgesteld, waren de enkele dienstdoeners voldoende. Hoe ernstig de peers van het Vereenigd Koninkrijk over het geheel hun wetgevenden arbeid opvatten, kan blijken uit dit overzichtje, door Stead gegeven, van hun aanwezigheid in het Huis, bij de beraadslagingen: Van de 600 peers, door den Koning opgeroepen, om in het Hoogerhuis ‘to treat and have conference with the prelates and the great men,... of our realm’ kwamen er 179 nooit in de zitting, 400 waren in geen tien zittingen aanwezig en slechts 21 woonden tien- of meermalen de zitting bij.
Deze verouderde en in een modernen staat niet meer thuis behoorende kamer van erfelijke wetgevers voldeed dus niet eens aan den eersten plicht van zijn bestaan; het was slechts een rem tegen elke wetgeving die nieuwe denkbeelden in het land wilde invoeren, het was een verzameling jabroers, zoodra de conservatief-unionistische partij aan het bewind was.
Tegen de machtsaanmatiging van die tweede kamer hadden de liberalen reeds lang gezworen te zullen optreden. Sedert in 1860 de Lords de afschaffing van het dagbladzegel verwierpen, is feitelijk de vraag van de hervorming van het Hoogerhuis niet meer van de agenda geweest. En alleen de zin van het Engelsche volk voor traditie, de gehechtheid aan het van-ouds-bestaande, de eerbied voor den feudalen adel in tal van Engelsche volkskringen, zijn oorzaak, dat die strijd slechts bij tusschenpoozen acuut werd, gewoonlijk in latenten vorm bleef rusten, als stil gekoesterde wensch, waarvan men de uitvoering vreest. Maar Gladstone heeft altoos gewenscht het Hoogerhuis te hervormen, en dien wensch nooit onder stoelen of banken gestoken. Onder Lord Rosebery's leiding scheen de liberale partij de noodzakelijkheid dier hervorming niet meer in te zien, maar dadelijk toen Sir Henry Campbell-Bannerman aan het bewind kwam, sprak hij het beginsel uit: dat het Hoogerhuis moet worden hervormd, en
| |
| |
in modernen geest samengesteld. Zijn dood belette hem, aan dit plan uitvoering te geven; Asquith moest met het premierschap tegelijk ook dit deel der erfenis van Sir Henry aanvaarden. Hetgeen in het eerste regeeringsjaar van Asquith gebeurde was wel geschikt, om in hem den wensch levendig te houden naar een wijziging in de bevoegdheid en in de samenstelling van het Hoogerhuis. Elke wet toch van eenige beteekenis, die door de groote, 354 leden tellende liberale meerderheid was aangenomen, werd in het Hoogerhuis gewijzigd, verminkt of verworpen, wanneer daarin eenig liberaal beginsel was neergelegd. Dat geschiedde met de onderwijswet, met de landwetten, met de drankwet, en de wet tot afschaffing van den Plural Vote; en toen ten slotte de Lords zich ook tegen de begrooting gingen verzetten, en deze eerst aan een plebisciet wilden onderwerpen, toen was de maat volgemeten.
Asquith aanvaardde den strijd, in het volle besef van de rechtmatigheid zijner beginselen, onder de leuze: ‘The peers v. the people.’
Hoe is het nu mogelijk, dat bij de verkiezingen de liberalen zooveel zetels verloren, waar toch de strijd allen in het geweer had moeten doen komen, om de rechten van het Lagerhuis te verdedigen tegen de aanranding daarvan door het Huis der Lords; om de liberale zaak, die de zaak van het volk is, te verdedigen tegen den feudalen, conservatieven adel?
Gedeeltelijk is die uitslag te wijten aan de geregelde opvolging, sedert eeuwen, in Engeland van conservatieve na liberale, van liberale na conservatieve meerderheden, die slechts enkele malen werd onderbroken, als gevolg van abnormale omstandigheden. Maar grootendeels is die uitslag te wijten aan de handige manier, waarop de conservatieven de verkiezingsleuze hebben vervalscht. Zij gaven voor, dat zij den strijd wilden om de begrooting, maar zij voerden strijd om hunne belangen te doen zegevieren, en met zeer oneerlijke middelen. Tegenover de belastingplannen van Lloyd George, die de groote grondeigenaars wilde treffen, de successierechten wilde verhoogen, en de vergunningsrechten voor tappers wilde uitbreiden, plaatsten de conservatieven als het alleen-zaligmakende redmiddel: tarief-hervorming, invoering van beschermende rechten. Maar daarnaast voerden zij een
| |
| |
laster-campagne tegen Duitschland, dat Engeland verdringt op de wereldmarkt, en dat nu nog een vloot bouwt, om Engeland ook de heerschappij ter zee te kunnen ontrukken. Zij zweepten de laagste hartstochten van het volk op, beloofden ‘monts et merveilles’ wanneer zij aan de regeering zouden gekomen zijn, hooger loonen en goedkooper voedingsmiddelen, - ondanks de verhoogde rechten die, de buitenlandsche producent toch moet betalen! - wegnemen der werkeloosheid, in één woord: den heilstaat op aarde, onder het zegenrijke bestuur der conservatief-unionistische partij, met beschermende rechten als hulpmiddel voor alle maatschappelijke kwalen...
Wat konden de liberalen doen, om deze beloften te overbieden? Zij hadden hun beginselen neergelegd in wetten, die iedereen kende en kon beoordeelen; zij gaven geen vage theoriën en holle phrases, maar de eenvoudige werkelijkheid.
En daarom verloren zij den slag. Want de macht der phrase is nog zoo groot, en de hoop op vervulling, zelfs der onmogelijkste voorspiegelingen, werkt veel meer op de verbeelding, dan de koude cijfers van de koel-rekenende realisten.
De partijverhouding vóór de verkiezingen, toen tegenover 158 conservatieven stonden 383 liberalen, 46 labourites en 83 nationalisten, werd na de verkiezing aldus gewijzigd: 273 conservatieven, 274 liberalen, 41 labourites en 82 nationalisten; of een liberale meerderheid van 1 stem, zoodat Asquith afhankelijk werd van de werklieden-afgevaardigden en de Iersche nationalisten.
Met deze meerderheid van 124 stemmen kan Asquith wel wat doen, maar niet veel. Want hij weet nooit in hoeverre hij rekenen kan op den steun van de Ieren. Deze zijn tegen de begrooting, omdat daarin rechten op whisky zijn voorgesteld, wat de Ieren niet in het belang van hun land achten. Zij willen echter de begrooting doen aannemen in het Lagerhuis, door onthouding van stemming, wanneer zij de zekerheid hebben, dat de regeering onverwijld de hervorming van het Hoogerhuis zal ter hand nemen, en het recht van veto zal beperken.
Zal het ministerie-Asquith den ‘struggle for life’ met eenig succes kunnen voeren, dan zal het ernstig de hervorming van het Hoogerhuis moeten ter hand nemen.
| |
| |
Nu is het een opmerkelijk verschijnsel in de Engelsche staatkunde, dat hoelang die hervorming ook al op het programma staat van de liberale partij, de ernstige poging om haar uit te voeren nog altoos achterwege bleef. Beschikte de liberale regeering over eene krachtige meerderheid, dan had zij altoos eerst nog andere, dringende zaken af te doen, en werd die hervorming verschoven; werd het ernst met de hervorming, dan was gewoonlijk de meerderheid niet krachtig genoeg. Thans echter moet Asquith, wil hij den steun der Ieren niet verliezen, den aanval op het Hoogerhuis wel ondernemen; en de Ieren willen alles op den koop toenemen, mits de hervorming van het Hoogerhuis en het afschaffen van het vetorecht hen slechts in staat stellen zal, voor hun eiland Home Rule te verkrijgen.
Na deze korte uiteenzetting van den parlementairen toestand, zooals die door de verkiezingen is ontstaan, moet dus de vraag gesteld: Op welke wijze kan het Hoogerhuis worden hervormd, of welke maatregelen kunnen worden genomen, om het recht van veto van dit Huis te doen eindigen?
| |
II.
Vooraf dient iets te worden gezegd over de zeer samengestelde adelsverhoudingen in Engeland, die vaak tot verwarring aanleiding geven.
Men onderscheidt in Engeland een ‘greater’ en een ‘lesser nobility’, ‘nobiles maiores’ en ‘nobiles minores.’ De eerste groep vormt den eigenlijken adel, in tegenstelling tot de ‘commoners’, welke laatste bestaat uit de ‘lesser nobility’ en de geheele rest.
De hooge adel, de ‘greater nobility’ wordt gevormd door de hertogen (dukes), markiezen, graven (earls), viscounts en baronnen. Deze titels zijn erfelijk naar het recht van eerstgeboorte; zij geven recht op het voeren van den titel ‘Lord’ voor den naam.
Naast dezen titel van Lord bestaan nog ‘courtesy titles;’ voor den oudsten zoon tijdens het leven van zijn vader een der ondertitels van dien vader, voor de jongere zoons der hertogen en markiezen den titel ‘Lord’ doch altoos gevolgd door den
| |
| |
voornaam. Officieel worden die ‘courtesy titles’ echter niet erkend, zoodat de oudste zoon van den hertog van Bedford in officieele stukken niet anders wordt genoemd dan ‘Hastings William Sackville Russel, Esq., commonly called Marquess of Tavistock’, waarbij moet worden opgemerkt dat Russel de familienaam van het geslacht der hertogen van Bedford is.
Trouwens voor die geheele titulatuur in Engeland is een afzonderlijke studie noodig. Het bekende geschrift van Gneist: ‘Adel und Ritterschaft in Engeland’ (Berlin, 1853) geeft daarover belangrijke inlichtingen, die in geen enkel mij bekend Engelsch werk worden gevonden.
Tusschen de Commoners en den adel, de Lords, staan behalve de zonen, die slechts een ‘courtesy title’ hebben, de leden der ‘lesser nobility’, de ‘nobiles minores.’ Zij worden gevormd door de ‘baronets’ wier titel erfelijk is, en de ‘knights’ wier titel persoonlijk, niet erfelijk, is: deze beiden hebben het recht hun voornaam te doen voorafgaan door den titel ‘Sir’.
‘Esquire’ is een gemengde titel, die officieel wordt gegeven aan de zonen der ‘nobiles majores,’ de zonen der baronets en de oudste zonen der ‘knights,’ en voorts aan alle officieren van land- en zeemacht, alle hooge ambtenaren, en alle personen die een universiteits-graad bezitten. In het dagelijksche leven geeft men dien titel ook aan alle beschaafde personen, van zekere sociale ‘standing.’
De laagste rang onder de ‘nobiles minores’ wordt ingenomen door de ‘gentlemen entitled to bear coat armour’, volgens de aloude opvatting: ‘nobiles sunt qui arma gentilitia proferre possunt.’ Het zijn de nakomelingen van adelijken, en de leden der familiën, die van ouds gerechtigd zijn tot het voeren van een familiewapen. De rechten op zulk een wapen worden door de ‘Heralds college’ te Londen, niet door de kroon, verleend.
In tegenstelling met de begrippen, die op het vasteland omtrent den adel bestaan, is de Engelsche opvatting: dat de titels van den hoogen adel slechts erfelijk zijn volgens het recht van eerstgeboorte, en dat de titel van ‘knight’ steeds persoonlijk is en niet wordt geërfd. Dit heeft tengevolge, zooals Macaulay eens heeft uiteengezet, dat de Engelsche aristocratie niets heeft van het hatelijke karakter eener kaste’, daar ‘zij voortdurend leden
| |
| |
uit het volk opneemt en voortdurend ook leden weder tot het volk zendt, om zich met dit volk te vermengen.’
Want de jongere zonen van de adelijke familiën keeren terug tot de groote rubriek der ‘Commoners’, en onder alle regeeringen zijn verdienstelijke personen door den koning tot peer benoemd, en in een der vijf rangen van de ‘greater nobility’ geplaatst. Nog dezer dagen is Herbert Gladstone, de zoon van den ‘grand old man’, bij zijn benoeming tot gouverneur-generaal van Zuid-Afrika, tot peer van het vereenigd koninkrijk verheven; de vader, die zich voor het land onsterfelijk verdienstelijk had gemaakt, weigerde steeds een peerschap te aanvaarden. Hij wilde als Commoner leven en sterven.
Het Hoogerhuis in Engeland nu is samengesteld uit de peers van het Vereenigde Koninkrijk, de ‘representative peers’ voor Schotland en Ierland, en de bisschoppen der Anglikaansche kerk, krachtens hun ambt en voor den tijd dat zij dit bekleeden
In de oproepingsbrieven, de ‘writs’ waarmede de koning de ‘peers and prelates of our realm’ oproept om deel te nemen aan de beraadslagingen over de staatszaken, wordt ook melding gemaakt van ‘the great men’. Maar die blijven gewoonlijk achterwege. Wel heeft de regeering het recht, hen ook op te roepen, als peers voor het leven of voor een parlementszitting. Maar van dat recht wordt geen gebruik gemaakt, zoodat het Hoogerhuis alleen bestaat uit de leden van den erfelijken adel en de hooge geestelijkheid.
| |
III.
Dat het noodzakelijk is, de wijze van samenstelling van het Hoogerhuis te veranderen, wordt door de conservatieven zelf erkend. Vooral nu, na deze verkiezing.
Disraeli heeft eens van Sir Robert Peel de merkwaardige vergelijking gebruikt, dat hij ‘found the Whigs bathing and stole their clothes’, dat wil zeggen, dat hij het programma overnam van de liberalen. Stead noemde dit een grondbeginsel ‘fundamental principle’ van de Britsche conservatieven: ‘the Liberals start the hare, and the Tories catch it.’ En dat is ook na deze verkiezing weder duidelijk gebleken. De Tory-pers heeft met
| |
| |
bijzondere handigheid zich meester gemaakt van het liberale program. De Observer, een der felste tory-organen, verklaarde dadelijk na de verkiezing:
‘De voortdurende uitsluiting van een der groote partijen in den staat uit een der beide Huizen van het parlement kan niet worden volgehouden. Geen eerlijk man kan dit goedkeuren, geen mensch kan het rechtvaardigen; want het is onverdedigbaar en niet vol te houden.’
De Pall Mall Gazette, eveneens een Jingo-orgaan, plaatst op het program voor de Unionistisch-Conservatieve partij bovenaan: ‘de hervorming van het Huis der Lords’.
En de Lords zelf toonen, dat zij hervorming noodig oordeelen. Zij willen echter geen afstand doen van het recht van ‘Veto’.
Sedert eenige jaren is Lord Rosebery bezig met het beramen van plannen voor die hervorming. Op zijn voorstel werd in 1908 een commissie benoemd, uit leden van het Hoogerhuis bestaande, die ten doel had, voorstellen voor die hervorming uit te werken en in te dienen. Het rapport van deze commissie toont in welke richting die hervormingen worden gezocht: Het Hoogerhuis, zoo ongeveer luidde de conclusie, zal bestaan uit 200 leden van het tegenwoordige Huis, gekozen door de overige leden van de ‘greater nobility’. De 26 aartsbisschoppen en bisschoppen kiezen uit hun midden tien geestelijke peers. Vier leden worden aangewezen door de koloniën: Australië, Nieuw Zeeland, Canada en Zuid-Afrika, De bureaucratie wordt vertegenwoordigd door 130 leden, die den staat als gouverneurs, onderkoningen, ministers, of in hooge betrekkingen bij leger en vloot hebben gediend. Ten slotte worden 45 peers voor hun leven benoemd door den koning, zoodat het aantal leden van het Hoogerhuis, volgens dit voorstel, op 389 zou worden gebracht.
Het Lagerhuis heeft geweigerd van dit voorstel der Rosebery-commissie kennis te nemen, wat zeker niet verbazen kan, want daarin is van eenige beperking der financiëele of wetgevende bevoegdheden van het Hoogerhuis, van het opheffen van het vetorecht geen sprake. Het is niet veel meer dan een numerieke vermindering van het Huis, dat thans uit 600 leden van de ‘greater nobility’ is samengesteld.
Maar ook in het Hoogerhuis hebben de voorstellen van die
| |
| |
commissie weinig instemming gevonden; de erfelijke wetgevers zien niet in, waarom zij van hun voorrechten afstand zouden moeten doen. De plannen van Lord Rosebery toch houden weinig anders in, dan de rangschikking van de Engelsche peers onder hetzelfde regime als de Schotsche en Iersche peers, die ook slechts door een bepaald aantal ‘representative peers’ vertegenwoordigd zijn.
Inmiddels heeft Lord Rosebery een voorstel gedaan, dat het Huis in comité zal vergaderen, om te beraadslagen over de beste middelen om de bestaande inrichting van het Hoogerhuis te verbeteren en een krachtige Tweede Kamer te vormen.
Hij heeft daarvoor drie resoluties ingediend, luidende:
1o. Een krachtige Tweede Kamer is niet alleen een onafscheidelijk deel van de Britsche constitutie, maar ook een noodzakelijkheid voor het welzijn van den staat en het evenwicht van het Parlement;
2o. Zulk een Kamer is het best te verkrijgen door hervorming en vernieuwing van het Huis der Lords;
3o. Bij zulk een hervorming dient te worden uitgegaan van het beginsel, dat het bezit van een peerschap op zich zelf geen recht geeft om zitting te nemen in het Hoogerhuis.
In een lange, breedsprakige, maar nu en dan zeer pakkende redevoering, doorspekt met historische herinneringen, heeft Lord Rosebery die stellingen verdedigd.
Maar terecht antwoordde Lord Morley, dat hij niet begrijpt, waarom Lord Rosebery die voorstellen nu aan de orde stelt, terwijl de Regeering bezig is met het gereed maken van voorstellen, die van ingrijpender aard zouden zijn dan die van Lord Rosebery. Het is toch niet de vraag op het oogenblik, op welke wijze de Lords hun vertegenwoordiging willen hervormen, maar wel: hoe kan worden voorkomen, dat zij, zooals verleden jaar, misbruik maken van hun macht, om wetten, die door het Lagerhuis zijn goedgekeurd, te verminken of te verwerpen.
Trouwens, de meening van Lord Rosebery dat de Regeering voornemens is het Hoogerhuis geheel af te schaffen, of tenminste geen krachtigen Senaat zou wenschen, kon Lord Morley beslist tegenspreken. De voorstellen van Henry Asquith, in de troonrede aangekondigd, zullen doen zien, dat ook de regeering een krach- | |
| |
tige Tweede Kamer noodig oordeelt, maar een Kamer, die niet uitsluitend en onder alle omstandigheden conservatief doet en denkt.
Eerst in de nieuwe maand zal Asquith zijn voorstellen doen behandelen; hij heeft vooraf op handige wijze de goedkeuring van de credietwetten voor zes weken weten te verkrijgen. Niet de begrooting wil hij thans aan de Lords toezenden; hij wil de ‘supplies and grants’ mondjesmaat toestaan, de koorden der beurs vasthouden en inmiddels maatregelen nemen, om zijn voorstellen tot hervorming van het Hoogerhuis gereed te maken. Weigert het Hoogerhuis die voorstellen aan te nemen, dan zal Asquith het bijltje er bij neerleggen; maar dan zit een nieuwe regeering zonder middelen, en moet deze eerst doen goedkeuren, voordat over parlements-ontbinding kan worden gedacht. Daarvoor heeft echter een conservatieve regeering geen meerderheid, want de Ieren weigeren steun aan elke combinatie, die niet de invoering van Home Rule voor hun eiland wraarborgt.
Wat Asquith zal voorstellen in het Lagerhuis is geen wijziging in de samenstelling van het Hoogerhuis, maar wel in de bevoegdheid van het Huis. Hij wil uitgemaakt zien:
1e. dat het gewenscht is, dat het Hoogerhuis bij een wet onbevoegd zal worden verklaard om een wetsontwerp van financieelen aard te verwerpen of te amendeeren, maar dat zulk een wetsbepaling de bestaande rechten en privilegies van het Lagerhuis niet zal inkorten of wijzigen.
2e. dat het gewenscht is, dat de bevoegdheden van het Hoogerhuis ten aanzien van andere dan financieele wetsontwerpen bij de wet in dier voege zullen worden beperkt, dat een zoodanig ontwerp, in drie achtereenvolgende zittingen van 't Lagerhuis aangenomen en daarna naar het Hoogerhuis gezonden, minstens één maand voor het einde der zitting wet zal worden, ook zonder goedkeuring van het Hoogerhuis, door de koninklijke bekrachtiging alleen, onder bepaling echter, dat minstens twee jaar verloopen moeten zijn tusschen den dag, waarop het ontwerp voor het eerst in het Lagerhuis is ingediend en dien, waarop het daar ten derden male is aangenomen.
Zulk een ingrijpende hervorming, als Asquith volgens dit schema wil invoeren, kan echter niet worden doorgezet door
| |
| |
een Lagerhuis, waarin de regeering bij de eerste stemming een meerderheid van slechts 31 stemmen verkreeg. De koning, ‘our sovereign Lord the King’, zooals Stead hem noemt, heeft ook nog stem in het kapittel. En wanneer hij meent, dat de uitslag der jongste verkiezingen niet beslissend genoeg is, om hem te noodzaken een wijziging van het Hoogerhuis, door dit Huis zelf niet goedgekeurd, door te zetten, dan moet hij dit weigeren. Waarvan het gevolg zou zijn, dat het kabinet-Asquith zou heengaan, en dat een kabinet-Balfour tot parlementsontbinding zou moeten overgaan.
Het ziet er dus niet naar uit, of wij van parlementsontbinding en nieuwe verkiezingen zullen verschoond blijven in dit jaar.
|
|