| |
| |
| |
Buitenlandsch staatkundig overzicht door Chr. Nuijs. XXXVI.
Langs de groote slingerende bochten van een Beiersche bergstraat reed een auto.
Hijgend, puffend, zuchtend en steunend kroop het zware gevaarte naar boven. Het was een heel oude wagen, die een wolk achter zich uitblies als de schoorsteen van een locomotief. In den wagen zaten, met den chauffeur en een ‘Fremdenführer’ eenige heeren en dames, die naar boven wilden. De Führer kortte de reis, door het gezelschap, dat aan zijn hoede was toevertrouwd, allerlei bijzonderheden mede te deelen over het landschap en den weg.
Plotseling stond de machine stil. Een gendarme had zich midden op den weg geposteerd en riep nu met barsche stem, als ware hij een spoorwegconducteur die aan het eindstation alle portieren opengooit: ‘Alles aussteigen!’
Groote verbazing van de reizigers. Maar wat konden zij er aan doen? Zij stonden tegenover het koninklijk Beiersche staatsgezag, en daarmede is niet te spotten. Dus zat er niets anders op, dan de auto te verlaten.
Buiten bleek al heel gauw wat er gaande was.
Een auto, een zich zelf bewegend duivelswerk, een heksenkunst-machine, was in dien tijd in Beieren, tenminste in dat deel van het hoogland, nog niet heel bekend; en de gendarme meende, dat het niet te pas kwam, met zoo'n eigenwijs ding op een koninklijk Beierschen bergweg te rijden. Als het nog een gele Beiersche postsjees was geweest, met een koetsier, die zoo'n
| |
| |
stijf hoedje draagt en op den posthoorn spelen kan. Maar zoo'n gevaarlijk nieuwerwetsch ding....
Alle gepraat hielp niet. De reizigers moesten den verderen tocht te voet voortzetten. En de chauffeur moest maar zien, dat hij met zijn machine weer beneden kwam, ergens in Schwabenland of zoo; maar niet met volle kracht, doch in een lijkwagen-gang, getrokken door twee gemoedelijke Beiersche ossen. Den gendarm, als vertegenwoordiger van het Beiersche staatsgezag, was het vrijwel onverschillig, of hij zich voor de heele wereld blameerde, of de regeering later schadevergoeding zou moeten betalen, of er nog meer onaangenaamheden uit konden voortkomen. Met zijn breeden Beierschen bier-glimlach zeide hij gemoedelijk,
‘Jetzt werd'n mer mal schaug'n, wer d' Oberhand b'halt, de Kraftmaschin oder's Rindvieh!’
Goddank, het rundvee heeft de overhand behouden, niet alleen toen, op dat merkwaardige tochtje in de Beiersche Alpen, maar ook later. En als ik er goed over nadenk, dan moet ik verklaren, dat het gewoonlijk de overhand behoudt, ook in landen waar men niet als in het heilige Duitsche Rijk, wordt opgevoed ‘dans la crainte des sergeants’.
En dat is maar goed ook!
Waar zou het naar toe moeten als de nobele zoogdieren die ons van melk, vleesch, hoornen-knoopen, koeharen-tapijten, mitsgaders van schoenen voorzien, moesten plaats maken voor zoo'n ‘Kraftmaschin’.
Leve het rundvee! Benevens de fokker ervan, de rundveeboer bij uitnemendheid, de Pruisische jonker!
Ik heb mij wel eens verstout met een zeker gebrek aan eerbied te spreken van Pruisische jonkers. Ik zal het nooit weer doen!
Wat drommel, van hun standpunt hebben zij groot gelijk.
‘Duitschland vooraan in de wereld, en Pruisen vooraan in het Duitsche Rijk’; zoo was de wensch van Bismarck.
Maar hij heeft der één factor bij vergeten: de jonkers vooraan in Pruisen! Had hij dat er nog bijgevoegd, dan was de trias compleet geweest, en met de werkelijkheid meer in overeenstemming. Zij hebben nu eenmaal de macht in hun land, in
| |
| |
het Rijk; waarom zouden zij niet alles doen, wat zij kunnen, om die te behouden. ‘Beati possedentes’ zouden zij kunnen zeggen; maar dat doen zij niet. Zij zeggen veel meer met den Beierschen gendarm: ‘Jetzt werd'n mer mal schaug'n werd d'Oberhand b'halt’.
En omdat zij de macht - en gelijk - hebben, lieten zij de regeering ‘die geen partijregeering is, om de dood niet!, een kiesrecht ontwerp indienen, dat door booze spotters in deze Carnavals-maand een Fasching-grap werd genoemd, maar dat inderdaad volkomen ernstig gemeend is, en beantwoord aan het keizerlijk woord in de troonrede: hervorming en ontwikkeling van het kiesrecht langs de historische lijn.
De historische lijn, dat is het behoud van het adels- en ambtenaars-bestuur. Ontwikkeling in die lijn wil zeggen: dat alles moet blijven zooals het is. Hoogstens kunnen een paar kleinigheden gewijzigd worden, als aan de grondslagen maar niet getornd wordt.
Het drieklassenstelsel moet worden behouden. Het plutocratisch karakter kan er aan worden ontnomen, het bureaucratische niet. Daarom zal bij de rangschikking in de drie klassen voortaan niet alleen meer rekening worden gehouden met de betaalde belasting, maar met bekwaamheid, met arbeid in het openbaar belang, met positie in de maatschappij. En dan wordt bepaald, dat de gewezen onderofficieren van de derde naar de tweede klasse overgaan, officieren, reserve-officieren en regeerings-ambtenaren van de tweede naar de eerste. Daarnaast, behoud van de openbare stemming: niet met gesloten briefjes, maar den moed der overtuiging toonen, als echte Germanen, en overluid verklaren op wien men stemt. Anders komt er veel te veel van dat roode gespuis in den Landdag. Het voorbeeld van den Rijksdag is afschrikwekkend genoeg. Drie millioen stemmen op de sozi.... daarvoor moet in de heilige enceinte van den Pruisischen Landdag worden opgepast.
Zouden zij dat uit het oog verliezen, en niet meer zorgen voor de reinheid der verkiezingen, dan weet niemand wat er van het mooie Pruisen moet terecht komen, Nu zijn de jonkers er nog de baas, nu kunnen zij nog, door Pruisen, het Rijk besturen;
| |
| |
nu kunnen zij nog zeggen hoe zij het graag willen hebben en de regeering is onpartijdig genoeg om het hun altoos naar den zin te maken. Nu kunnen zij zelfs, omdat het in hun kraam te pas komt, scheepvaartrechten invoeren, al hebben de Saksers en de Hessen, de Beieren en Badensers er wat op tegen. Wat blieft u? Is dat in strijd met de Grondwet? Dat is best mogelijk, maar het is in het belang van de graanprijzen. En daarvoor geven zij de heele grondwet cadeau. Bismarck heeft hen de agrarische politiek gegeven, Bulow de hooge graanrechten, Bethmann de scheepvaartrechten. Van de kanseliers met een B moeten zij het hebben; dat zijn, wat men noemen kan, de Beste!
Of Nederland, Oostenrijk en Frankrijk zich er druk over maken, wat malen zij daarom. Duitschland vooraan in de wereld, Pruisen in het Rijk en de jonkers in Pruisen! Zoo regeeren zij de wereld en behoeven zich van die protesten uit Weenen, Parijs, Amsterdam niets aan te trekken. ‘Ze doen ons verder toch niets, moeten wij maar denken, want
‘We have the guns, and we have the men
And we have the money too’.
Als er wat van komt, dan ‘werd'n mer mal schaug'n, wer d'Oberhand b'halt.’
De Pruisische jonker is van een geheel andere stof dan de Engelsche Tory. Hij zal zich niet laten overhalen een beroep te doen op het volk. Dat zou wat moois worden. Het volk laten beslissen of nieuwe belastingen zullen worden ingevoerd. Daar zullen ze wel zalig oppassen. Wie zich zelf helpt, weet dat hij goed geholpen wordt. Waar hebben ze anders den Rijksdag voor en de goede vrienden van het Centrum. Ja, spot u maar over ‘die Heilgen und die Ritter’. Samen hebben zij toch maar de belastingen in Duitschland ingevoerd die de jonkers wenschten. En wat het volk ervan denkt, raakt hun koude kleeren níet. Als het gemopper wat al te erg wordt, dan is er nog altoos de regeering, die er voor verantwoordelijk kan worden gesteld.
Maar zich op den kop laten zitten, zooals de Engelsche agrariers; het laten afhangen aan de stemming van het volk, of vrijhandel of protectie troef zal wezen, zich laten bespotten in
| |
| |
verkiezingsproclamaties en manifesten, en dan per slot van rekening nog de kans loopen om de macht uit handen te moeten geven, en zich te laten ringelooren door radicalen en socialisten,.... Ich danke béstens!
Je moet dat van den beginne af heel anders aanpakken.
Wie eens de macht uit handen geeft, die is voor heel zijn leven bedorven; qui se fait brebis les loups le mangent. Met zoo'n Engelsche opvatting, met erkenning van de beginselen der volkssouvereiniteit komt men heelemaal in het moeras.
Dat doen ze in Pruisen beter. ‘Gottesgnadentum’, het dríe-klassenkiesrecht, met openbare stemming.
‘Wenn er unsern Willen tut....
Dan heb je met al die soesah niets noodig. Dan blijft alles bij het oude, beproefde, door God ingestelde agrarisch-conservatief-bureaucratisme. En de jonkers zijn de baas.
Zoodra je daaraan gaat tornen moet de boel misloopen. Kijk maar eens naar Frankrijk. Wat hebben ze daar nu met die democratische opvattingen? Overstroomingen, te kort aan geboorten, geen soldaten genoeg voor de lichtingen, apachen in het leger - in het leger! - socialistische ministers, en meer dergelijke onaangenaamheden.
En dat komt nu maar alleen, omdat ze daar de voorrechten van den adel hebben aangeschaft, en dat er zelfs joden officier kunnen worden. Dat kan bij ons in Pruisen niet gebeuren. Daar wordt wel gezorgd, dat de regimenten rein blijven, dat de adel de hem toekomende plaats krijgt in het leger, op de vloot en in de regeering, dat de socialisten als ‘anti-monarchaal’ en ‘vaderlandsloozen’ worden behandeld, en dat de gevaarlijke nieuwigheden bijtijds worden afgewimpeld. Laat in Frankrijk Millerand, Briand of Viviani maar minister worden; doch stel je eens voor: Excellentie Bebel aan de Bondsraadstafel in den Rijksdag! Dat zou al net zoo erg worden als die Lloyd George met zijn socíalistische begrooting in Engeland. Wat durft die man al niet aan! Belastingen van den grond, van den agrarischen grond, en van de erfenissen, van de jonkerlijke erfenissen; neen hoor, daar moeten de Pruisische jonkers niets van hebben. Die achten het veel verstandiger het ‘profanum vulgus’ te laten
| |
| |
betalen, voor de tabak, de koffie, het graan, het vleesch, de lucifers, de spoorwegkaartjes, en de rest.
Het kan toch beter van een stad dan van 'n dorp. En daarom moeten de steden de belastingen maar opbrengen; van de Oost-Elbische dorpen is niets te halen. Van die steden heb je dan ook het meeste last. Nu ja, zoo 'ris uitgaan, dat is nog tot daaraan toe. Maar verder? Op het land zijn geen kiesrechtbetoogingen. Die vind-je alleen in de steden. Maar we zullen ze betoogen! Laat ze maar beginnen. De politie heeft strenge orders: De straat is voor het verkeer. Dat gebazel van ‘recht op de straat’ erkennen wij niet. Nieuwsgierigen zijn gewaarschuwd. Denk aan Frankfort, 300 gewonden. Om nog maar niet te spreken van Neumünster, Essen, Hamburg. Zoo moeten ze maar leeren, wie de baas is in Pruisen!
De eenigen met wíe zij nog kunnen sympathiseeren zijn de Russen, en misschien de Hongaren.
De Russen, dat is je ware. Die komen er rond vooruit, wat ze willen. Zoo'n Bond van Russische mannen, dat is knap en flink wat die durft doen, Daar heb je nu bijvb. dien Maklakof. Zelfs von Heeringen, die anders ook waschecht is, windt er in den Rijksdag nog doekjes om. Maar Maklokof zegt heel precies waar het op staat. Joden kunnen geen vrederechters zijn, veel minder officieren. En als de voorzitter van de Doema hem daarvoor tot de orde roept, antwoordt hij, met dien Meyendorf ‘Schabbesgoj’ te schelden, en de geheele linkerzijde er bij. ‘Het zijn allemaal ‘Schabbesgojim!’ Laat ze hem nu voor veertien dagen vacantie geven, dat maakt niets uit. Afvegen kunnen ze het daarmede toch niet. Trouwens, wat heeft die heele Doema te beteekenen? Niets, niemendal. De Russische gouverneurs zijn verstandig genoeg om hun gang te gaan, en zich van dat parlementje-spelen niets aan te trekken. En de regeering nog veel minder. Het dient dan ook voor niets dan om de geldschieters wat zand in de oogen te strooien. Was dat niet noodig, dan hadden ze het heele ding allang opgeruimd. Nu kunnen ze in het Taurische paleis nog wat meer tijd verknoeien met hun ellenlange redevoeringen, maar dat er ooit eenig resultaat van te zien komt, nenni, nitsjewo zeggen ze in Petersburg.
En de Hongaren? Ook van adel, nu ja, niet zoo'n oeradel als
| |
| |
de Pruisen, wat meer van den kouden grond, maar toch chic, hoor. Vooral als ze in groot-tenue zijn, daar komen zelfs de dragonder-officieren nog bij te kort. En als het er op aankomt hun zin door te zetten, net zoo koppig, net zoo onhandelbaar als de Oost-Elbiërs. De koning van Hongarije, - zeker, Eljen a Kiraly! - moge nog zoo graag het algemeene kiesrecht willen invoeren, de Hongaarsche gentry doet niet mee. En dan gebeurt het ook niet! Dat hebben ze nu al jarenlang weten vol te houden, dan weer in de oppositie, dan weer meegaand; maar hun doel bereiken ze, zoo waar. Nu heeft de koning er Khuen-Hedervary weer op afgestuurd, om het zaakje op te knappen. Of die meer kans zal hebben dan Fejervary of Wekerle? Wel neen, Tisza en Andrassy zijn hem veel te slim af. En bovendien behoort Khuen zelf ook tot de clan. Hij zal zich er niet mede vermoeien, en het best een poosje uithouden zonder een nieuwe kieswet. Hij heeft al een regeeringspartij gevormd, die zoowaar een heel nieuwen naam heeft aangenomen in de parlementaire geschiedenis; partij van den nationalen arbeid. Dat is haast zoo mooi als in Pruisen de nationaal-liberalen, die niet nationaal, en nog minder liberaal zijn; want ze zijn zuiver Pruisisch en conservatief. Gaat het met die partij van den nationalen arbeid ook zoo, dan behoeven we niet te vreezen, dat er voorloopig veel zal worden uitgevoerd in Hongarije. En in elk geval lijkt het weer eens wat anders. Na de liberalen, de onafhankelijkheidspartij, na de onafhankelijkheidspartij die van den nationalen arbeid. En per slot van rekening is het allemaal hetzelfde, een poging van de gentry om aan het bestuur te blijven, en vooral het volk, en de niet-Magyaarsche nationaliteiten, er buiten te houden. Is het niet net als in Pruisen. En had de Beiersche gendarm geen gelijk toen hij zeide:
‘Jetzt werd 'n me mal schaug'n wer d'Oberhand b'halt....’
Goddank, dat het rundvee nog altoos sterker gebleken is. Nu kunnen wij er gerust op zijn, dat het nog wel een poos zoo blijven zal, en dat de jonkers, in en buiten Pruisen, nog langen tijd aan het bewind zullen blijven, met Pruisen in Duitschland, en Duitschland in de wereld vooraan.
De Pruisische geest als wereldbeheerscher! Is dat geen ideaal om van te likkebaarden?
Welnu dan: Leve het rundvee!
|
|