| |
| |
| |
Buitenlandsch staatkundig overzicht door Chr. Nuijs.
XXXIV.
Nein, sprach der Habicht, du bist mein.
Denn ich bin gross und du bist klein.
Zou er iets zijn, in het leven, - behalve wellicht de beide door Schiller in zijn ‘Weltweisen’ bezongen drijfveeren voor 's menschen handelingen ‘Hunger und Liebe’, - dat meer invloed heeft dan het gevoel van rechtvaardigheid, het verzet tegen onrecht? Wij hebben gelegenheid gehad op krachtige wijze de openbaring van dat gevoel te zien in de zaak-Dreyfus, in de dagen van den Transvaalschen oorlog, en nu onlangs weer na de terechtstelling van Ferrer. Maar juist die volgorde wekt den schijn, alsof het tragische lot van den enkelen mensch dieper indruk maakt dan dat van een geheel volk. Want hooger gingen de golven der opwinding in de dagen der Dreyfus-zaak, dan tijdens den oorlog der stamverwante Zuid-Afrikaansche republieken, en meer aandacht heeft de terechtstelling van Ferrer gewekt, dan de dreigende vernietiging van Finlands zelfstandigheid, voor de tweede maal thans, door den Tsaar aller Russen.
En toch moest het lot van Finland een vlammend protest doen ontstaan bij alle vrije volken van Europa en Amerika, wijl de autocratie, het ruwe geweld, de bureaucratische onderdrukking bezig is de nationale zelfstandigheid van een hoogbegaafd, jeugdig, frisch en moedig volk, van vrije politieke ontwikkeling, te vernietigen.
Voor de tweede maal. En dat maakt juist die gebeurtenis te tragischer.
Toen het voor de eerste maal gebeurde, in 1899, stond Europa
| |
| |
er eenigszins vreemd tegenover. Wij kenden Finland, zoo'n beetje, als het land der duizend meren, en wisten iets van afkomst en geschiedenis der Finnen, die bij Rusland behoorden, doch toch vrij stonden tegenover dit sombere land van den Witten Tsaar. Door vele geschriften over de rechtspositie van Finland werd toen de aandacht meer en meer op dit land gevestigd. Maar eerst goed leerden wij het kennen op de tentoonstelling van 1900 te Parijs. Het Finsche paviljoen was een openbaring voor velen. Wat daar bijeen was gebracht getuigde van zoo hoog een beschaving, zoo artistiek een ontwikkeling, zoo rijk een volkskarakter, zoo zinrijk een litteratuur, zoo rein een poezie,....
Wat stak dat eenvoudige, maar smaakvolle en harmonische Finland scherp af tegen de brutale, bonte, schitterende, maar smakelooze pracht van Rusland. Wat aangename en leerrijke uren sleten wij dan onder de Finsche vaderlanders, die met geen woorden genoeg vertellen konden van hun mooi, arm, maar ontwikkeld land; van hun meren en bergen en scheren; van hun dichters en schilders; van hun onderwijs en hun industrie. En vooral van hun vrijheidsgevoel.
Dat was het, wat het meeste indruk maakte. De liefde voor zijn land is ieder aangeboren, zeide Vondel. Maar bij niemand was die liefde zoo sterk saamgegroeid met het begrip van vrijheid, van zelfstandigheid, van eigen land en eigen wet en eigen taal, dan bij de Finnen, die juist toen zuchtten onder het systeem van Bobrikof.
De tentoonstelling van 1900 bracht ons ook in kennis met Finsche patriotten, ontwikkelde, sympathieke mannen, die blaakten van liefde voor hun vrij land. Door hun voorlichting, door hun briefwisseling wisten zij voordurend belangstelling te wekken voor hun land en hun taal, voor hun schrijvers en dichters en zangers. Zij leerden ons Runeberg kennen, den dichter van het mooie ‘Värt Land’:
‘O Land, du tusen sjöars land,’
dat tot een volkslied is geworden voor de Finnen; maar ook Franzèn, den dichter van ‘Den inre föreningen’, (de innerlijke vereeniging) en ‘Sörj ej den gryenden dagen förut’ (ween niet over den dag die nog komen moet); en Arwidson, wiens Bundel: ‘Ungdoms rimfrost af sonen i Örnskog’ (Blanke dauw, door den
| |
| |
zoon van het woud) een grootere bekendheid verdient, dan alleen bij Finnen en Zweden. En den geheelen Parnassus van Abo: Nervander, Snellman, Runeberg, Lille, Lönroth, Cygnaeus, die zooveel deden om de oude Zweedsche dichters bekend te maken, en voor jonge dichters den weg te banen in Finland; en die door hun opstellen in ‘Abo Tidningar’ niet alleen liefde wekten voor de vaderlandsche dichtkunst en de Finsche taal, maar ook voor het vaderland en de vrijheid. Later, toen de studenten van Abo mannen waren geworden, die hun geestdrift en hun liefde voor taal en volk hadden behouden, maar die zich ook met de ernstige vragen des levens moesten bezighouden, sloten zich Nordström, Laurel, en vooral Matthias Castrén bij hen aan. Daar was te Helsingfors een kring van mannen en vrouwen bijeen, die in hun ‘veilleés du samedi’ den grondslag legden voor het intellectueele leven, dat in Helsingfors zoo krachtig zich vertoont.
Zij zijn de voorvaderen van het tegenwoordige geslacht, dat hun herinnering zoo hoog noodig heeft in de dagen der beproeving.
Naast deze Zweedsche dichters en schrijvers ontstond een jongere generatie, die de Finsche taal weder in eere bracht. Tot deze generatie behoort Lönrott, wiens Kalevala het vaderlansche heldendicht werd der Finnen, welks helden: Väinämoinen, Ilmarinen en Lemminkäinen de fresco's van Axel Gallén in het Finsche paviljoen op de wereldtentoonstelling ons leerden kennen. Van die jongeren, meest leerlingen van Topelius, kennen wij nog Aleksis Kivi, den zanger van Kanteletar en Kullervo, en Arvid Järnefelt, die door zijn roman Isänmaa (Het vaderland) zooveel bijdroeg, om het patriotisch gevoel bij de Finnen te versterken.
Een eigen volk met een eigen taal - dat op het punt staat vernietigd te worden.
En toch is Finland, sedert den vrede van Frederikshamn, sedert de bijeenkomst van den eersten landdag te Borga, een eigen, zelfstandige staat. Alexander I, de ridderlijke keizer, had Finland veroverd, maar geen Russische provincie maakte hij van het veroverde gebied. Het behield de bestaande wetgeving, het kreeg een eigen bestuur en een eigen grondwet. In zijn troonrede
| |
| |
zeide de keizer, dat het Finsche volk ‘sera placé désormais au rang des nations’, dat het ‘libre dans l' intérieur’ zou zijn en slechts onderworpen zou wezen aan ‘l'empire de ses lois.’
Die grondwet van Finland werd plechtig bezworen door elken Tsaar van Rusland, die als vorst van Finland den titel van grootvorst droeg.
En die grondwet bepaalt, dat de grootvorst het land zal regeeren volgens de wetten en dat de Finsche wetgeving geheel zal zijn afgescheiden van die van Rusland; dat Finland een eigen, zelfstandig bestuur zal hebben, behalve op het gebied der buitenlandsche zaken, en dat alleen de troonsopvolging in Finland dezelfde zal zijn als in het Russische keizerrijk.
Ook Nikolaas II heeft die grondwet bezworen, toen hij de erfenis van zijn vader Alexander III aanvaardde.
Maar onder den Russificeerenden invloed van Pobjedonostzef, den almachtigen Opperprocurator der Heilige Synode, werd die eed op de Finsche constitutie door Nikolaas II gebroken...
Die Finsche vrijheid was den Panslavisten reeds lang een doorn in het oog. Zij hadden al zoo vaak de gelegenheid willen aangrijpen om dit laatste verdoolde kind onder de hoede der Al-Russische moeder te brengen. Van de honderd-en-twintig volksstammen waaruit het Heilige Russische Rijk geleidelijk is samengesteld, was het Finsche volk het eenige, dat nog in vrijheid, zorgeloos en blijmoedig, onttrokken was aan de tuchtroede, in het Russisch nagaika of knoet genoemd.
Al die andere volken waren reeds zoo goed getemd.
De Polen hebben reeds lang de ideale politieke eischen met een soort dédain laten varen, en als zij nu en dan schijnen te willen opstaan, doen zij maar zóó; ze gelooven er zelf niet meer aan.
De zeven millioen Joden hebben, onder de slagen van het noodlot - en van de knoet - geleerd hun ruggen philosofisch-geresigneerd te krommen, en zijn dankbaar, dat ze nog niet allemaal in de herhaalde progroms zijn vermoord.
De Klein-Russen zijn zorgelooze vogels, die al blij zijn zoo zij hun bijbel in hun moedertaal mogen lezen, en zoo hun het vel niet al te veel over de ooren wordt gehaald.
| |
| |
De vroeger zoo dappere Kaukasische stammen bieden thans, met Perzische opdringerigheid, in de spoorwegcoupé's hun zijden doekjes te koop aan, voorzien geheel Rusland van hun pikante anecdotes, en zijn tevreden zoo zij in de restaurants hun ‘schaschlyks’ aan het spit mogen braden. De Tartaren, wier schrikwekkendheid tot een antediluviale mythe is geworden, zijn de rustigste kinderen van Rusland, ideale koks, concierges en koetsiers, en hebben hun naam geleend aan iederen Rus. ‘Grattez le Russe’, zeide Napoleon, ‘et vous trouverez le Tartare.’
De Duitsche Balten verloochenen zoo spoedig en zoo goed hun Duitschen naam en hun Duitsche afkomst, worden ‘schneidige’ administrateurs, bureaucraten en officieren, en zijn dan nog Russischer dan de Russen.
En al die andere halfwilde, halfverhongerde, halfbevroren stammen, in verschillende deelen van het groote gebied, drinken wodki, hebben er hartelijk weinig belangstelling voor, wat er in de wereld omgaat, hoe zij genoemd worden, en door wien zij bestuurd worden. Zij vereeren den Pope en Batoesjka, den grooten Tsaar, en als men ze aanziet moet men tot de overtuiging komen, dat geen macht ter wereld in staat is den goedmoedig-wreeden, stompzinnig-vervelenden grijnslach van hun gelaat te verdrijven, te doen plaats maken voor eenig hooger begrip dan ‘Hunger und Liebe.’
De Finnen staan geheel buiten die verruschte wereld. Zij zijn wat, en zij weten het. Van alle beschaafde volkeren het meest naar het Noorden en op een armelijken grond wonend, moeten de Finnen een harden strijd voeren om het bestaan. De aanraking van de uit Zweden komende westelijke beschaving, met den kernigen, reeds door de wonderbare volkspoëzie zich kenmerkenden geest der Ural-altaïsche stammen, droeg mede bij tot versterking van het intellectueele leven. Door ijzeren vlijt en door kennis van de moderne techniek ontstond een toenemende welvaart, een zelfstandige industrie, een levendige handel. En daardoor ontwikkelde zich een nationaal zelfbewustzijn, dat door dichters en schrijvers en predikers krachtig werd gesteund. Allen, die Finland leerden kennen, die zich bezig hielden met de studie van het volksleven, van de litteratuur, van de kunst,
| |
| |
staan vol bewondering voor de op elk gebied bestaande geestesontwikkeling, die onder vaak moeilijke omstandigheden is aangekweekt. Finnen en Zweden wedijverden, om de schatten van het verleden en de wetenschap van den nieuweren tijd onder de breede klassen des volks te brengen. Bibliotheken en openbare leeszalen werden opgericht; te Helsingfors bestaat een filosofische boekerij, waarin alle meesterwerken der wereldlitteratuur in het oorspronkelijk en in Finsche vertalingen aanwezig zijn. Bijzondere zorg werd besteed aan het onderwijs, aan de verspreiding van kennis onder de volwassenen. En met groote kosten, gedekt door een algemeene inschrijving, werd een Finsche encyclopedie uitgegeven, die naast de beste encyclopedia van Europa mag genoemd worden.
Zoo is Finland geworden een beschaafd land, met een beslist modern karakter. Wat in Europa werd gedacht en geschreven, uitgevonden of gemaakt, werd in Finland met groote liefde ontvangen, met zorg bekend gemaakt. En bij de groote gevoeligheid, bij de bijna naieve weekheid van gemoed toonen de Finnen een mannelijke kracht, een natuurlijke, gezonde levensopvatting, die spreekt voor het hooge peil, waarop het Finsche volk staat.
Dit was grootendeels een gevolg van de vrijheid, de individueele en politieke vrijheid, de autonomie van den staat, en den eerbied voor de wet, heerschend onder de bewoners. Die vrijheid zal thans worden vernietigd, die eerbied voor de wet is reeds geschonden, door den vorst, die in de eerste plaats geroepen was haar te doen eerbiedigen.
Dat is het, wat diepen indruk moet maken, in geheel Europa.
Toen de ontzettende nederlagen van het Russische leger in Mandsjoerije, van de Russische vloot bij Tsoesjima, alle gebreken van het bureaucratische regeeringsstelsel hadden blootgesteld, ontstond in Rusland een groote beweging, die het einde van het Cesaro-papisme scheen te zullen aankondigen. Zelfs zij, die het hardst den machtigen Tsaar hadden gevleid, drongen nu aan op een parlementairen regeeringsvorm, een constitutie, de bijeenroeping van een Zemstvo Sobor. Voor Rusland scheen de dageraad der volksvrijheid te zullen aanbreken. En voor Finland het herstel van de rechten, die Nikolaas II, zonder acht te slaan
| |
| |
op wet en recht en met schending van zijn eed, had vernietigd.
In de Russische constitutie van 1906 staat in art. 2:
‘Het grootvorstendom Finland, dat een ondeelbaar bestanddeel van het Russische Rijk vormt, wordt in zijn binnenlandsche aangelegenheden bestuurd door bijzondere instellingen, gegrond op een afzonderlijke wetgeving.’ En daardoor werd in 1906 de toestand hersteld, die in 1899 was opgeheven. En thans, nauwelijks drie jaren later, wordt, al weder met schending van die belofte en van die bij ‘onveranderlijkenkeizerlijken wil’ vastgestelde grondwet, het geheele bestuur van Finland onder Russische ambtenaren gebracht. Buiten medewerking van den Finschen Landdag werd aan Finland een schatting van 20 millioen per jaar opgelegd voor militaire uitgaven in Rusland, en toen de Landdag weigerde machtiging te verleenen voor die betaling werd hij ontbonden. De schatmeester, die weigerde op een niet door den Landdag goedgekeurd besluit, de betaling te doen, werd ontslagen. De gouverneur van Finland, die deze beslissingen afkeurde, wijl zij in strijd waren met de plechtige beloften des keizers, en die in zijn onschuld nog waarde meende te moeten hechten aan Russische keizerwoorden, werd ontslagen. De Finsche Senaat, bestaande uit de hoofden van departementen, werd samengesteld uit Russen, die zelfs de taal des lands niet kennen, veel minder begrip hebben van het intellectueele, het geestesleven der Finnen. En dat geschiedde, waar de Finsche wet, door den Tsaar bezworen, bepaalt, dat slechts Finnen in Finland openbare ambten mogen bekleeden.
En om de Russische overheersching inderdaad te voltooien, werd aan de Russische regeering macht gegeven, om vast te stellen, welke Finsche zaken voortaan als ‘Rijkszaken’ aan de beslissing van de Russische regeering zullen worden onderworpen; met het resultaat, dat zoowat alles wat in Finland tot de bestuursmacht behoort, zal worden gerekend tot de ‘Rijkszaken.’
In een woord: de inlijving - voor het oogenblik nog de facto slechts, morgen ook de jure.
En dit gdbeurt, drie jaren nadat de ‘onveranderlijke wilsuiting’ de rechten en vrijheden van Finland had hersteld!
Wat zal van Finland worden onder dit Russische bestuur?
| |
| |
De nivelleeringszucht der Panslavisten zal Finland pogen neer te halen tot het peil van Russische beschaving, van wodki en knoet. De drie millioen Finnen kunnen niet op tegen de honderd dertig millioen Russen, die al de ‘zegeningen’ van de slavische beschaving genieten.
Maar de Finnen hebben iets wat hen sterker maakt. Zij hebben één wil en één gevoel dat den Russen ontbreekt. Zij willen de vrijheid. Zij gevoelen zich sterk, door dien wil.
Het zijn geen fantasten, geen opbruischende vrijheids-roepers, geen zich in opwinding pratende idealisten, als de Russen, die snel ontvlammen, en even spoedig weder ineenzinken als een uitgebrand stroovuur. Zij zijn harder, steviger, krachtiger, en daardoor kalmer, maar met meer doorzettingsvermogen. Zij zijn geen mannen van het woord, die zich dronken maken met welsprekendheid; maar mannen van de daad, ernstig, helder, onverwrikbaar. Zij zijn hard en trotsch als het graniet hunner bergen, dat in Petersburg zoo veel wordt gebruikt, omdat het beter weerstand biedt aan het ruwe klimaat dan het zachte, schitterende marmer van zuidelijker landen. Maar wat zij willen, weten zij, met onverzettelijke hardnekkigheid, en zij willen nooit meer dan zij kunnen.
Een eeuw lang hebben de Finnen onder het bestuur der Russische Tsaren getoond, dat zij in vrijheid levend, tot de beste, eerlijkste, werkzaamste en meest intellectueele vaderlanders behooren.
De nieuwe eeuw, die in 1909 voor hen aanbreekt, zal zoo geheel anders zijn.
Maar zij zullen niet versagen. Want wat hen samenhoudt, wat hen maakt tot een ‘eenig volk van broederen’ is het duidelijke besef van den gemeenschappelijken nood, de liefde en toewijding aan het gemeenschappelijke vaderland en het gemeenschappelijke vrijheidsideaal.
Voor de toekomst van Finland behoeft men niet bezorgd te zijn - zoolang die gevoelens blijven heerschen.
Maar toch mag Europa niet toestaan, dat op die wijze een vrij volk wordt geknecht, dat op die wijze binnen tien jaren een keizerlijk woord en een dure eed tweemaal verbroken werden.
En al kan Europa dat onrecht, die vernietiging, die knechting
| |
| |
niet beletten, het heeft toch den plicht tegenover dat onrecht zijn weloverwogen meening uit te spreken.
Komende tijden mogen ons niet kunnen verwijten, dat wij, in kleine zorg voor het eigen welzijn en het eigen belang, ons hart en ons gemoed gesloten hebben gehouden voor het lot van een klein, maar dapper volk, dat met alle kracht strijdt voor zijn vrijheid en zijn nationaal bestaan. Het protest van 1899 heeft niet veel geholpen, dat van 1909 zal evenmin baten. Maar toch mogen wij niet zwijgen. Want ook in de staatkunde mogen de denkbeelden van humaniteit en solidariteit geen holle frases zijn, en ook in de staatkunde geldt de stelregel:
Qui tacet consentire videtur.
|
|