| |
| |
| |
Over de Duitsche romantische school door F. Erens.
De richtingen in de litteratuur grijpen in elkaar. Nauwelijks is de eene tot haar hoogsten bloei gestegen, of eene andere aan deze min of meer vijandelijk, wordt naast haar geboren. Somtijds raken dan deze twee richtingen elkander aan, een enkele maal vermengen zij zich en valt het moeilijk ze van elkander te onderscheiden. Het is daarom voor de letterkundige geschiedenis een moeilijk iets, wanneer zij precies wil nagaan, waar de oorsprong ligt van eene richting. Een absolute oorsprong, eene oorsprong geheel onafhankelijk van al het voorafgaande is er natuurlijk niet, want alle beweging is kringloop, maar somtijds en op eenige punten vermag men toch aan te wijzen, waar de verandering het sterkst is en hakt men met decisie den knoop door en geeft de nieuwe opschriften voor den veranderden geestesloop.
Eene van de meest belangrijke letterkundige richtingen is zeker de romantische school in Duitschland. Goethe was haar niet zeer genegen blijkens zijne woorden aan Eckerman, waar hij zegt: Das klassische nenne ich das Gesuncle und das Romantische das Kranke. Und da sind die Nibelungen klassisch, wie der Homer, denn beide sind gesund und tüchtig. Das meiste Neuere ist nicht romantisch, weil es neu, sondern weil es schwach, kränklich und krank ist, und das Alte ist nicht klassisch, weil est alt, sondern weil es stark, frisch, froh und gesund ist.
Naar deze woorden te oordeelen voelde zich de oud-meester direct getroffen, door de pijlen van de romantische schutters.
Dit blijkt ook nog uit andere van zijne uitlatingen ten opzichte der nieuw opgekomen richting en het is een eenigszins scheeve of onjuiste voorstelling van de toedracht der zaak, wanneer
| |
| |
Heine en anderen beweren, dat de romantische school uitsluitend ontstond uit oppositie tegen den romanschrijver August Lafontaine, tegen Iffland en Kotzebue. De waarheid schijnt mij in het midden te liggen, zooals zij zoo dikwijls doet. Het laatstgenoemde driemanschap stond onder de bescherming van Goethe. Deze sloot er zich bij aan, omdat hij voelde dat indirect de jongeren hem wilden op zij zetten, hem wiens groote volmaaktheid de hunne verduisterde, doch die zij toch ten slotte gedwongen waren te erkennen en feitelijk erkend hebben. De romantici wilden namelijk iets anders dan Goethe. Ik noem slechts Novalis, die met zijn Ofterdingen b.v. een tegenhanger van den Wilhelm Meister wilde schrijven.
De naam van romantische school is natuurlijk in Duitschland zelf ontstaan en wilde eenvoudig zeggen, dat de dichters, die er toe behoorden, hun stof bij de romaansche volkeren, bij voorkeur in het zuiden zochten. De lijn liep daarom paralel met Katholicisme, en met het veraffe van de middeleeuwen.
Doordat men weg wilde van de onmiddelijke omgeving, en de diepere zielsroerselen van den godsdienst zocht, werd het veld ruimer, waarin men zich wilde bewegen. Het moet erkend worden: zij begonnen met eene principieele zwakheid, doordat zij buiten het eigen Erlebte gingen, buiten den eigen kring, vluchtten naar het verleden en een andere omgeving.
De meeste groote kunstwerken bloeien op uit eigen grond. Zij komen spontaan en uit onmiddelijke behoefte. Gaat de dichter ver van huis en naar een tijd, welke niet de zijne is, dan is er opzet, dan vervalt hij licht in mooipraterij, in datgene wat de franschen: litteratuur noemen in tegenstelling met het leven.
Dan gaat hij spreken over dingen, die hij nooit heeft gezien en men wantrouwt instinctmatig zijne getuigenis. De kern is weg uit de vrucht. Veel wordt er verbeterd en de kern ontbreekt niet geheel, wanneer het algemeen duurzame van den godsdienst in het spel komt en de dichter zijn godsdienst bezingt in verafliggende tijden of landen. Men denke hier b.v. aan Milton.
In het begin der negentiende eeuw, ja, op het einde der achttiende reeds is de opkomst der romantische school in Duitschland te zoeken. Alhoewel men gewoonlijk aanneemt, dat, (en het zich aldus voorstelt), de klassieken Herder, Wieland, Goethe,
| |
| |
Schiller werden opgevolgd door de romantici: de Schlegels, Kleist, Novalis, Arnim, Brentano enz., verscheen toch het eerste deel van Goethe's Faust in hetzelfde jaar als de Penthesilea van Kleist en kwam ‘Des Knaben Wunderhorn’ reeds op het einde van 1806 uit. De eene richting kwam dus niet toen de andere verloopen was, maar vertoonde zich reeds toen hare voorgangster nog was in volle glorie.
Het is een feit, dat de romantici nader bij ons staan, dan de klassieken: romantische taal, klank, wending van zinnen leven in onzen tijd nog gedeeltelijk voort. Sommige van die bladzijden konden gisteren zijn geschreven. Het rhytme en de gevoelsovergangen zijn zoo levendig soms, dat wij heden veel meer aan de lectuur van de romantici hebben, dan aan die van de klassieken. In Frankrijk werd de brug naar het verleden op eenige punten door het realisme van Balzac en het naturalisme van Zola afgebroken. Doch wanneer wij Kleist en Brentano b.v. ter hand nemen, dan vinden wij daarin iets voor ons meer verteerbaars, iets meer verwants dan het toch veel volmaaktere kunstwerk, dat Goethe's Tasso is. Dit drama is niet zoozeer vleesch van ons vleesch, zooals menig sprookje van Brentano.
En omdat dit het geval is, kunnen wij op de romantiek doorgaan, als op een schakel, die aan de onze aansluit, terwijl wij de klassieken gedwongen zijn te bewonderen, als op afstand en uit de verte.
Wel waren het eigenaardige menschen die dichters en prozaïsten van de romantische school. Hunne aantrekkelijkheid voor ons op heden wordt daarbij nog versterkt door het ongelukkige leven van velen van hen. Want niet weinigen van hen zijn treurig te gronde gegaan zonder het definitieve te hebben bereikt, waartoe de klassieken waren gekomen. Onder deze laatsten heeft Schiller het misschien nog verder gebracht dan Goethe, alhoewel deze toch grootere genius was, want het aantal afgeronde kunstwerken door Schiller geschapen, gaat dat van Goethe te boven.
Kleist, hadde hij lang genoeg willen blijven werken en zijn evenwicht weten te behouden, zou waarschijnlijk Schiller in menig opzicht hebben overtroffen. Zijne gestalte is eene van de minst heldere van de groep. Er blijft iets duisters in hem, iets dat wij niet begrijpen. School in die duistere hoek eene superioriteit of
| |
| |
eene inferioriteit? Wij weten het niet. De Klassieken waren reuzen, groot in hunne afmetingen. Wat zij in rijkdom misten, vergoedden zij door hunne grootte en meerderen eenvoud. Zij waren een ander slag menschen, dan wij zijn, doch de romantici leefden, dachten, voelden zooals wij, met vermeerderd aantal levenstrillingen, met ingewikkelder levensrythme. Scherer in zijne geschiedenis der duitsche litteratuur doet het voorkomen, alsof Herder, Goethe, Schiller in sommige van hunne werken romantische scheppingen hebben gegeven. Hij werpt alles door elkander en laat de groote lijnen van Klassicisme en Romantisme niet duidelijk uitkomen: het Klassicisme komend van de Grieken en nu dan middelaar door de franschen; het romantisme uit de middeleeuwen, uit die landen, waar de middeleeuwsche geest zijn hoogsten bloei bereikte.
Wanneer wij een blik werpen op alle die duitsche schrijvers in het begin der negentiende eeuw, zien wij hen staan als een woud van zuilen, die het grootsche gebouw van den litteratuurtempel steunen, doch wij moeten heel nauwkeurig toezien, hoe het gebouw in elkaar zit. Wij moeten kiezen en eenvoudig besluiten: deze en gene waren de nieuwe school en tot meerdere verduidelijking de auteurs in vaste rubrieken indeelen. Desnoods kan men vermelden hoe en waarin ze aan de tegenovergestelde richting verwant waren.
Hoe het precies is gegaan met de stichting der romantische school, is moeilijk te zeggen. De oorsprongen liggen gewoonlijk in het duister en zullen, zooals overal, wel nooit opgehelderd worden. Geschiedenis blijft altijd toevallige combinatie en de ware bewerkers van het nieuwe komen nooit aan het daglicht. De eerste ideeën zijn altijd de onzichtbare zaadkorrels en de maaiers van den oogst alléén worden de bezitters meestal en voeren hem naar de schuren der geschiedenis. De namen der maaiers worden opgeteekend in de annalen der tijden, wanneer de zaaiers aan den horizont reeds zijn verdwenen.
Oppervlakkig gezien, is het Friedrich Schlegel geweest, die de primitieve leider was, de initiator, de brenger van het nieuwe: wijsgeer, dichter, prozaschrijver, overal heen wendde hij zijn blik en stuurde hij zijne activiteit. Hij was een hevig temperament een zoeker. Protestant geboren huwde hij met eene jodin en
| |
| |
ging later met zijn vrouw tot het Katholicisme over. Zijn invloed schijnt werkelijk zeer groot te zijn geweest. In zijn tijdschrift, het Atheneum, dat ook dat van zijn eveneens uitmuntenden broeder August Wilhelm was, kondigde hij voor het eerst de nieuwe richting aan, welke van de theorie uitging en opriep tot de practijk. Dit was, mijns inziens, eene principieele fout, die de latere zwakte van de school deed voorspellen.
Friedrich Schlegel, alhoewel hij stichter was, werd in dichterlijken aanleg door zijne vrienden en medewerkers verre overtroffen. Het zijn vooral Kleist en Brentano geweest, die bestemd waren, de eene in de dramatiek, de tweede in de lyriek het hoogste te geven, wat na Schiller en Goethe de duitsche litteratuur heeft vermocht. Alhoewel zij slechts gedeeltelijk hunne belofte hebben gehouden, is hun werk ook nu nog van eene zoo groote schoonheid, dat wij in onze dagen, de uren aan de lezing besteed, tot een zeer intensief genot kunnen rekenen. Alhoewel Schlegel zich beijverde Tieck als den romantischen Goethe te doen erkennen, was het toch niet deze maar vooral Kleist en Brentano, die de duurzame bewondering van het nageslacht verdienen.
* * *
De nieuwe dichters in Duitschland voelden zich door het werk van Goethe en Schiller te nauw gebonden. Zij verlangden naar lucht en vrijheid uit de banden, die Voltaire had gelegd. Ja, het was vooral Voltaire geweest, die de traditie van Corneille en Racine en van de Grieken had voortgezet en in Europa als het universaal genie werd beschouwd. Goethe, de grootere en diepere geest was op den keper beschouwd een meegaander. Aan de eene zijde volgde hij Voltaire en de achttiende eeuw in Rousseau, en aan de andere ging hij mede met hen die in Shakespeare hun afgod zagen en het duitsche verleden met bewondering voelden.
Zijn kracht was boven de partijen te zijn blijven staan en het onvergankelijk menschelijke, dat in hem was, zoo sterk te doen schitteren, dat het door geen tijdgeest kon worden uitgedoofd.
* * *
De litteratuur riep de wijsbegeerte te hulp. Kant had beweerd, dat het menschelijk verstand de werkelijkheid niet kan kennen.
| |
| |
Fichte zeide, dat er geen eigenlijke werkelijkheid bestond.
Buiten het Ik kan de mensch niet treden zeide hij. Schelling liet werkelijkheid en Ikheid gelden. De romantici namen nu aan, de werkelijke wereld de wereld der fantaisie bestond en zij dat naast eischten voor de laatste alle mogelijke vrijheid op.
Eenmaal vrij zijnde en dank zij Schelling met de rede op goeden voet, meenden zij dat alle wet slavernij was en deden zij in het bewustzijn van de veroverde ruimte de dolste sprongen. De wegen waren nu overal open. Geen tijd en geen land was er waarheen zich hunne vaart niet richtte. Zoo ontstond uit die bandeloosheid ook weer het goede en nieuwe moed. Men doorzocht de meest onbekende velden. Naast de philosophen, kwamen de vertalers der vreemde litteraturen, de historici, de schatgravers der oude duitsche heldengedichten; de germaansche philologie kwam op. Men doorzocht de middeleeuwen. De gothiek kwam tot eere en tot haar recht. Het Katholicisme was verjongd uit de bouwvallen van de encyclopedisten te voorschijn getreden en de Protestanten, Novalis Arnim, Tieck en anderen stonden vol bewondering voor zijne schoonheid. Ditmaal was het niet Frankrijk, dat aan Duitschland den weg wees, zooals het in de achttiende eeuw had gedaan, maar omgekeerd; en Victor Hugo's dramatiek ontstond onder de suggestie der duitsche dichters. De fransche romantiek was een echo der duitsche wouden en burgten.
| |
II
In verschillende landen en vooral in Duitschland wordt men tegenwoordig eene lichte neiging gewaar om terug te keeren tot de denkbeelden en aspiraties der romantici. Deze herrijzen bijna allen in nieuwe, geheel compleete en wel verzorgde uitgaven. Hunne brieven worden uit de schuilhoeken der bibliotheeken te voorschijn gehaald en uitgegeven. Men kan niet veronderstellen, dat wij binnen een tiental jaren eene geheele opleving der romantiek zullen hebben, doch dat de invloed van deze op de aanstaande letteren zoo geheel nul zou zijn, zal ik niet durven beweren.
Het is nog niet lang geleden dat het naturalisme, de kunst van het dicht-bije is afgestorven, Het wijsgeerige van het symbolisme in Frankrijk maakte de litteratuur te dun, te etherisch,
| |
| |
zoodat zij op den duur aan bloedloosheid zou moeten verdwijnen. Er moet dus meer sappigheid en plastiek er bij komen opdat de kunst volkomen worde. De school van Stefan George ik zou haar moeten noemen de school van de intensieve aandacht wijkt ietwat af van de romantiek, doch ook zij is verder van het bloote naturalisme verwijderd en eene toenadering van haar tot de romantiek zou geene verloochening van principes zijn. Hauptman en menig ander duitsch dichter verdiepen zich in hunne laatste werken bij voorkeur in de sage, en de tijd der ‘Weber’ is vetre. Ook Suderman schijnt naar de middeleeuwen te grijpen. Het moderne socialistische tendenz drama, zelfs de Ibseniaansche ideeën worden door de grootere duitsche dramaturgen van heden niet bewerkt. Er schijnt in Duitschland behoefte te komen om tot het zuivere, reine poëtische terug te keeren. Een bestudeeren van deze aan onzen tijd verwante schrijvers ligt daarom voor de hand. Wanneer men door de straten der duitsche steden gaat en voor de spiegelruiten der boekwinkels blijft staan, zal men verbaasd zijn over de talrijke producten die zich met de romantiek bezighouden of in haar geest zijn geconcipieerd. Nu pas sinds één of twee jaren begint het te broeien en te gisten in die ideeën-wereld. Daarom weten wij nog niet hoe de zaak zal afloopen.
De diepere behoeften van het zielsleven worden door het vlakke realisme en nog minder door het dorre naturalisme bevredigd: Men zoekt dus naar nieuwe banen.
De malaise in de litteratuur en kunst, zoowel als in Frankrijk en in ons land doet zich ook in Duitschland gevoelen. Liliencron was korter bij het realisme dan Dehmel, die dichter bij de romantici staat. Tot eene navolging van deze is het gelukkig nog niet gekomen; men neemt en apprecieert de kleurrijke pracht der voorstelling, de intense zielsaandoeningen. Men zoekt het in sprookjes, in den riddertijd, in vreemde landen. Daarbij blijft het voorloopig. Het moeitevolle, langzame indringen in zielediepte en het uiten van sensatie-merkwaardigheden maken dikwijls een pijnlijken indruk. Slechts dan, wanneer de stroom der inspiratie spontaan en uit volle kracht vloeiende is, overweldigt hij geest en gemoed. Dan slechts wil de hedendaagsche man van zaken of van actie, hij zij dan groothandelaar of eenvoudige arbeider,
| |
| |
wel luisteren naar den dichter of den verteller. Anders jaagt men hem in het harnas en voelt hij in het pijnlijk litteratuur geploeter iets vijandigs, iets dat hem ongeschikt maakt voor geldverdienen en carrière maken. De echte volle natuur verveelt niet. De werkelijke emotie, die een verhaal of een vers doortrekt, zal op het meest weerbarstige publiek invloed krijgen. Aan de lagere detailkunst van het naturalisme ontgroeien we meer en meer, wij willen meer overzicht en zoeken hooger te stijgen. Van den anderen kant mag de schrijver het gewone publiek niet angstig naar de oogen zien, doch moet hij alléén zijn drang volgende, zijn eigene zielsverwording uiten. Wij wachten op een nieuwen Werther, op een nieuwen Don Quichotte. Het is voornamelijk in Duitschland, dat het verlangen naar het verlossende litteraire zielswerk het sterkst is. Doch ook daar is er tot nog toe geen eenheid en alleen uit de vereeniging van de krachten kan het groote worden geboren. In ieder geval: het zou te betreuren zijn, indien de litteratuur de eereplaats in het leven der volkeren zou verliezen, die ze tot nu toe gehad heeft, eene plaats, die ze nu gevaar loopt kwijt te raken door de sport. Het boek, dat zoo dikwijls het geweer en het kanon heeft verdrongen, zal voorloopig moeten wijken in de belangstelling voor de vliegmachine. Moge het slechts tijdelijk zijn!
Of wij eene, nog meer dan nu, opleving der middeleeuwen zullen hebben? Ik zou het niet durven voorspellen. Het is de verdienste der duitsche romantische school de poorten der middeleeuwen, die voorgoed gesloten leken, te hebben geopend. Wanneer men nagaat, welke ideeën men had in de 17 en 18de eeuw over de Gothische Kathedralen, over litteraire meesterstukken als de Parcival, of het Nibelungenlied, dan mag men de veelgesmade romantiek dankbaar zijn, want op haar instigatie zijn wij verder gekomen en hebben wij van de zolders gehaald wat voor goed aan stof en wormen was prijs gegeven.
En toch onderzoekt men den algemeenen indruk, dien de romantiek op het grootste gedeelte der geschiedvorschers heeft nagelaten, dan is die niet bevredigend. Het aantal meesterstukken van blijvende waarde is gering. Wat er heden ten dage nog van de romantische school wordt gelezen, is zooveel niet; maar het is dan toch nog meer dan dat van de classici, wanneer men
| |
| |
Schiller en Goethe uitzondert. Niemand neemt meer Herder ter hand. Wieland wordt niet meer ingezien. De mannen van het zoogenaamde zilveren tijdperk komen meer aan het woord: Grabbe, Hebbel, Grilparzer en anderen; doch wat men ook moge beweren, zij halen niet bij de klassieken. Grabbe is niet vol genoeg, Hebbel te knokig, Grilparzer te glad om met Schiller en Goethe op een lijn gesteld te kunnen worden. Ik wil daarom aan hun glorie niet te kort doen, maar wensch mij onder hun verstandige bewonderaars te kunnen rangschikken. Als lyrici en prozaschrijvers waren Hebbel en Grilparzer zelfs de minderen van Brentano, Kleist en Arnim.
Wat zou dan wel de reden zijn, dat bij hunne groote gaven de romantici niet bereikten, wat zij vermochten?
Zij misten, naar mijne meening, die hoogere eenheid van wereldconceptie, die de classici en later ook Hebbel b.v. wèl hadden. De klassieken waren geheel menschen van hunnen tijd, mannen van de achttiende eeuw, zuivere producten van de encyclopedistische wereldbeschouwing. Deze was wel eng, maar toch compleet. De romantici hadden te veel te omvatten. Voor hen waren de middeleeuwen geopenbaard geworden, de historie was verruimd, zij stonden op de smalle brug tusschen den ouden en den nieuwen tijd; zij schommelden heen en weer en verloren het evenwicht.
Zij wisten te veel en op hen was van toepassing het woord van den Prediker: ‘wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart’. Die smart was sterker dan zij zelven en heeft hen te gronde doen gaan. Het Katholicisme ging hun te hoog boven de gewone wereldbeschouwing uit, zoodat zij die daarheen werden getrokken en toch in de wereld van vroeger wilden blijven staan, den vasten voet verloren. Hunne persoonlijkheid scheurde en zij gingen ten onder.
Hoeveel eenvoudiger was het voor Goethe, die in het bloot menschelijke wortel vatte, zich zelf erkennend, zijne grenzen overzag en in zich zelven postvatte zonder verdere aspiratie naar de eeuwigheid. In zijne tevredenheid en het niet verder willen dan zijn onmiddelijk begripsvermogen hem toeliet bereikte hij, zelfs in het intuitieve, dingen die nooit door de hoogste geesten zelf beter werden doorschouwd en kwam hij tot eene rust, die
| |
| |
hem deed opbloeien tot een der volmaaktste menschen. De romantici stonden in een grooter en ruimer land dan Goethe. Zij werden bedwelmd door het overweldigende licht dat aan den horizont van dat land ontlook. Doch het ongeluk, dat velen onder hen heeft getroffen, maakt hen voor ons niet alleen sympatiek, maar is ookeen waarborg voor ons, dat wij in hun geschriften belangwekkende dingen vinden. Want alle ondergang is aangrijpend, op zich zelf en omdat hij zal samenvallen met een dageraad, die zal opkomen. De ondergang en de dageraad, zij zijn het schoonst bij de zon en bij de meeste dingen op aarde.
Novalis was ziekelijk en stierf zeer jong. Kleist maakte vroeg een einde aan zijn leven. Arnim, een van de gelukkigste dank zijne harmonische persoonlijkheid en sociale positie, heeft toch geen hoogen leeftijd mogen bereiken. Brentano had geen houvast, sukkelde met zijn overtuiging, kwam tot geen vaste wereldbeschouwing en stierf in een haren boetekleed, wars van de wereld en hare ijdelheid. In hun ongeluk zijn zij ons nader dan dat ze in weelde, eer en aanzien zouden hebben geleefd. Hun roem is echter onsterfelijk en in de herinnering van het nageslacht zullen ze voortleven als buitengewone artiesten, schrijvers waarvan zich ook heden ten dage menig gedicht en prozastuk laat lezen met waarachtige bewondering. Want zij de romantici zijn het geweest, die de menschelijke emotie direct en zonder omweg hebben durven uitspreken.
|
|