| |
| |
| |
Een dissonant. Pathologisch drama in vijf bedrijven,
door J. Hora Adema.
Derde bedrijf.
Tweede tooneel.
Vosmeer! - nog 'n paar streekjes - die zou'en er geen kwaad an doen (zoekend) m'n penseelen - waar zijn die toch. Hè, natuurlijk op m'n atelier.
(Hij treedt naar rechts af, terwijl Mevr. van Helden, Corij en Thilde van links optreden).
(tot Thilde, die een vogelkooitje in haar handen houdt).
Maar Thilde, dat beestje is werkelijk allerliefst.
O, zeg dat niet, mevrouw. 't Is leelijk, half lam en blind.
Nee, maar 't is opvallend hoe lief jij met dat beestje bent. We hadden dat nooit achter je gezocht; je kunt niet denken, hoe je ons daarin meevalt.
Dat vind 'k heel aardig, mevrouw.
(een omslagdoek, die ze om had, op een stoel leggend).
En we kunnen je dat niet beter bewijzen, dan door je kleine lieveling een eereplaatsje te geven hier in huis. Waar wil je hem hebben.
Natuurlijk 't liefst in de zon; daar heeft zoo'n beestje voor alles behoefte aan.
Wacht - hier zit nog 'n klein spijkertje - daar is bijna den heelen dag de zon - hang 't kooitje daaraan op.
| |
| |
(het kooitje daaraan ophangend).
Ja - zoo - nou hangt hij mooi - hei, hei, pas op! (tot Corij, die, naar het kooitje ziende, achteruit loopt, bijna tegen den schildersezel aan) daar staat 'n schilderij.
(het groene gordijntje oplichtend).
Wat? - maar dat wist 'k niet - die Willem - wat heeft hij dat goed voor zich gehou'en. Zie 's, 't is heelemaal kant en klaar - heimwee! - O, maar dat 's prachtig mooi, hé? - dat treurende, zieke paard - Stavast - zie je wel, Corij? - en jij, Thilde, jij vooral? -
Zeker, mama, 't is werkelijk magnifique - hoe heeft Willem dat zoo mooi kunnen maken, hé? - zoo glad, net 'n gekleurde fotografie. En wat zeg jìj er wel van, Thilde, of vind jij 't soms leelijk?
Dàt niet, nee, waarachtig niet. Maar 'k heb geen verstand van schilderijen, en wil liever afwachten wat deskundigen er van zeggen.
En zou je 't prettig vinden als die zei'en, dat 't goed was?
(zich met Thilde een beetje afzonderend, terwijl Mevr. van Helden voor de schilderij blijft staan kijken).
Heusch?
Zeker. 'k Heb je immers al gezegd, dat 'k Willem 'n heel goeie jongen vind, alleen niet gelukkig voor zich zelf.
Dat is zoo. Maar 't is toch of hij den laatsten tijd tevredener is geworden. Dat 's jou goeie invloed, Tillie, zooals je die ook op m'n ouders hebt.
Zeg 's eerlijk - over die jongensliefde voor jou heeft hij nooit meer gesproken, hé? -
Nee, dat was ook malligheid.
Dat kan wel - maar zooals hij nou van je is gaan hou'en -
(zich op eens van Corij afwendend).
Mevrouw - waar 's Willem op 't oogenblik.
Hoe vraag je dat zoo. 'k Geloof op zijn atelier.
| |
| |
'k Vraag dat, omdat hij hier zijn schilderij wel met een doel zal hebben neergezet.
Wat wil je daarmee zeggen.
Wel, dat hij 't niet prettig zal vinden, als hij er ons allemaal om heen ziet hangen.
Hij heeft 't stellig hier neergezet, omdat hij liever niet wil, dat Vosmeer op z'n atelier komt. Want Vosmeer komt, de strenge meneer, om uit te maken of 't goed is. Je weet, van zíjn oordeel hangt alles af.
Nu, zie je wel - zou'en we daarom niet weggaan?
Laten we dan wat onder de waranda van de tuinkamer gaan zitten. Als Vosmeer komt, kunnen we dadelijk bij de hand zijn om Willem te feliciteeren met z'n succes. Is dat geen goed idee?
Uitstekend. Gaat u mee, mevrouw?
Ja - maar kinders, wat is 't toch prachtig mooi - werkelijk geniaal.
(Zij treden naar links af; Willem komt van rechts op).
| |
Derde tooneel.
(met het penseel in de hand).
Zie zoo - nou nog 'n paar streekjes, en dan - meneer de kunstrechter, wacht 'k je af (hij doet een paar streekjes, ziet dan Thilde's vogeltje, en gaat er heen) - kijk, daar hangt 't al - in 't zonnetje, op de eereplaats - Thilde's lieveling, wat vreemd idee (hij fluit even heel zachtjes het vogeltje toe) .
(Thilde treedt van links op).
Zoo. Sta jij m'n arm vogeltje te amuseeren.
(even schrikkend).
Thilde!
Doet de priesteres der waarheid hier in huis je schrikken?
Waarachtig niet. 'k Zie haar juist graag, dat weet je wel. Is er wat van je dienst?
(zoekend).
'k Kom hier om den omslagdoek te halen, dien je mama hier heeft laten liggen.
| |
| |
(den doek ziende en nemend).
Wacht - 'k zie 'm al - daar is hij - asjeblieft.
(den doek aannemend).
Dank je. Zeg - dat beestje - was je bezig 't een nieuw wijsje te leeren? -
Ik? - Hoe kom je daaraan?
Ontken 't maar niet. 'k Hoorde duidelijk dat je er mee bezig was. 'k Vind 't erg lief van je, maar je moet toch niet denken dat 't je lukken zal. Zoo'n oud vogeltje leert geen nieuwe wijsjes meer.
Je schijnt veel van 't beestje te houden.
Heel veel, ja. 'k Heb 't al jaren. Als 'k joù was, zou 'k me niet aan dat beestje hechten.
Wel, 'k ga hier immers toch weg - zoo gauw er 'n betrekking voor me open komt.
Je blijft dus werkelijk bij dat plan.
(ietwat aarzelend).
Ja. Wat is er dat me tegenhoudt.
(eveneens).
Je - vogeltje - misschien.
Wel, als je toch ergens in conditie komt - niet ieder is op zoo'n beestje gesteld - er zijn heel wat lui, die niet hou'en van zoo'n muziekmakerij.
Zou je dat denken? - Zoo'n arm beestje -
Weet je wat, Thilde? - Geeft 't mij, als je in conditie gaat - ik zal er voor zorgen, alsof 't mijn eigen was.
Dan dank 'k je. 'k Wist wel dat je goed was, Willem, maar zóo goed had 'k me je niet voorgesteld. Dank je nog wel!
(Zij drukt hem de hand, en treedt met den doek over den arm naar links af).
Ze heeft meer gemoed dan men denken zou - ze is werkelijk 'n type, dat me er brengen kan. Nu maar geen stommiteiten, en -
(Vosmeer treedt door de middendeur op).
| |
| |
| |
Vierde tooneel.
Vosmeer, Willem.
Dag Willem! - Hoe gaat 't jou?
Hé, Vosmeer. Welkom weer hier.
Merci. Maken je ouders 't wel?
En je zuster? - Jullie hebt in dien tijd ook 'n logée gekregen, hé? - dat hoorde 'k zooeven van Tuijl - 'n juffrouw Stolwijk, is 't niet? - Prettige logée?
De knecht bracht me hier, niet naar je atelier. Hoe komt dat zoo?
Soms contrabande aan boord - verboden werk onder handen. Nou ja, verboden zoover je dat zoo noemen kunt.
Dat zou 'k denken, hé? - 'k Hoef toch niet heelemaal m'n zelfstandigheid er aan te geven, en je te volgen als 'n blinde kip. 'k Heb er wat werk staan, waar 'k je mee verrassen wou, als je 't weten wilt.
En mag 'k dat nu niet zien?
Waarom niet. Je ziet aan zoo'n crayonstudie al gauw -
Dus tòch! Willem, Willem, tegen m'n goeien raad in!
'k Zou nijdig worden als ik jou was.
Niet op jou, beste jongen - je weet heel goed, op wie 'k me razend zou kunnen maken, als 'k ze hier voor me had. 'k Ben er al bang genoeg voor geweest, dat je hun geklets eerder zou opvolgen dan mijn raad.
Draaf nou niet door, voordat je iets gezien hebt dat wèl af is, en waar je wèl 'n oordeel over vellen moogt.
| |
| |
'n Groot schilderij: Heimwee - waar 'k op de driejaarlijksche mee wou debuteeren - om naam te maken in één slag.
Ja wel, ja wel, niets minder dan dat! - Dat willen er zoo'n heeleboel. Waar is nu dat meesterwerk? -
(met Vosmeer naar de schilderij gaande).
Hier is 't, kijk - Dat had je niet verwacht, hé?
(Vosmeer bekijkt de schilderij. Onderwijl treedt Corij van links heel zachtjes op, overtuigt zich dat Vosmeer er is, en treedt op dezelfde wijze weer af).
(met een zucht).
Nee - dat had 'k niet verwacht.
(na een pauze).
Maar je zegt dat zoo vreemd. Vind je 't soms geen coup de maitre?
Dat hebben Oom Frans en die anderen je weer voorgekauwd, en als 'n bruut heb jij 't ingeslokt.
Dus jij denkt er anders over.
Ja. Zeg Willem - 'k weet 't - jij bent zoo aan die stomme vleierijen verwend geraakt, dat 't je heel hard zal vallen te hooren, wat 'k je te zeggen heb.
'k Ben ruw, ja, wreed, als 'k je een gek, een ijdel tuit noem. Dat hebben Oom Frans en dat ander dilettanten-gespuis van je gemaakt, en daarom zeg 'k je nog te eerder, waar 't op staat. Want liegen zou in dit geval 'n misdaad zijn!
En dus - wat - is - m'n - schilderij?
- 'n Mooie prent - 't verscheuren niet waard.
Maar dat 's toch wat al te kras; dat 's grof, en behalve dat - onzin, onzin!
Dat jok je - waarheid, eerlijke waarheid.
Omdat waar moet zijn, wat jìj waar noemt. Jìj, die naam hebt! - Larieboel!
Dàt meen je niet, Willem. Op zoo'n manier te spreken van mij, die met moeite en als eerlijk man kwam waar 'k nu ben -
| |
| |
(Vosmeer de hand reikend).
Dat meende 'k ook niet - 'k sprak in drift. Maar God, wat ben je wreed, wat ben je wreed.
Minder wreed dan je denkt, Willem. Maar wat deksels - heb 'k van dat ding niet 'n schets gezien - 'n mooi brok kunst?
Die ligt nog op m'n atelier. Als 'k er kom, gaat ze aan flarden.
Dat kan wel zijn, maar alleen voor wat ik 't hoogste noem op dat gebied van kunst, wil 'k lijden en strijden. 't Andere is 't me niet waard. Alles of niets! -
Unglücksel'ger Atlas! - dus valt daar niet meer aan te tornen.
Kerel, maak je niet ongelukkig.
'k Wil tòch op de driejaarlijksche met die schilderij debuteeren.
Dat wil je, omdat je nog niet weet wat 't is, als in de kranten je naam wordt doorgehaald, bespot, en door wie dan nog soms! - als jijzelf door familie en kennissen, die je een artiest vonden voordat de kranten spraken, wordt genegeerd. 'k Spreek bij ondervinding, Willem; 'k heb toch ook 't mijne doorgemaakt.
Nu ja - maar ìk met mìjn wilskracht.
(terwijl Mevr. van Helden en Corij zacht van links optreden met Thilde op den achtergrond. Zij komen blij lachend binnen, maar hun gezichten betrekken terstond als zij Vosmeer hooren spreken).
'n Zeepbel, Willem. Geloof me, je zult spoedig 't oogenblik vervloeken, waarop je begonnen bent aan kunst te doen!
'k Zeg je, niet zooals ìk ben.
- Zie, wat je zoo hopeloos doet streven naar iets, dat niet binnen je bereik is, wat toch dat kùnnen en wìllen in je zoo scherp doet dissoneeren, ik weet 't niet, ik weet 't niet. Is 't een lust om te voldoen aan te hoog gespannen ver-
| |
| |
wachtingen - is 't een ziekelijk streven, dat kunstmatig in je is opgeperst, en dat je heele natuur schandelijk heeft verkracht - is 't dit - is 't dat - 'k weet 't niet - maar kerngezonde wilskracht is 't niet.
Omdat 't niet mogelijk is dat iemand zoo vrouwelijk week als jij, sterk genoeg zou kunnen zijn, om door te maken, wat jou nog te wachten staat.
En dat is dus jou laatste woord. Nu, 't laatste heb je ook van mij.
Kom, kom, je zult wel bijkrabbelen, als 'k de deur uit ben.
Dan - weet je wat je aan mìj hebt. Je weet 'k ben een eerlijk man.
Je bedoelt als kritikus - in 't publiek - Je wilt me dus -
- afbreken, dat er geen stuk van je overblijft.
Zoover zal 't zeker wel niet komen. Je hebt veel te zeggen in de Commissie. Van aannemen zal daarom al geen kwestie zijn.
Juist wel. 'k Beloof je, dat je zult komen te hangen - tot spot van iedereen, die weet wat goeie kunst is.
Om te maken dat je voor goed de nek wordt gebroken als colòrist - versta me wel, als colòrist. Dag Willem (de hand nemend, dien Willem hem weigert) , nee, nee, zoo niet - je hand - zonder rancune - de hand van 'n waarachtig vrind.
(Hij treedt door de middendeur af).
| |
Vijfde tooneel.
Mevr. van Helden, Thilde, Corij, Willem.
(fluisterend tot Thilde, terwijl Willem in gedachten staat).
Thilde, spreek jìj hem 's een woordje toe.
| |
| |
(idem).
Thilde, ja, 'n enkel woordje maar.
(idem).
Niemand van ons heeft zoo'n invloed op hem als jij. Thilde, wil je, toe! (Mevr. van Helden en Corij treden zacht naar links af, de eerste nog even naar Willem omziend) . Willem!
We hebben alles gehoord wat je vrind tegen je zei - je moeder, Corij en ik.
(op bitteren toon).
M'n vrind!
Ja, Willem. Als hij je vrind niet was, zou hij maar wat verteld hebben, en heen zijn gegaan.
Wat 'n afmakerij! Maar m'n moeder dan, en de anderen - doen die niet meer mee?
Je hebt je over hen wel 's op scherper manier uitgelaten. Dat jij je nu toch hebt laten inpalmen, is wel 'n bewijs dat je alles behalve 'n man uit een stuk bent.
Laat die er in 't vervolg maar buiten. Dilettanten hebben onder elkaar alles in te brengen, maar komt er 'n vakman bij, dan is 't mis. Dat zal je ook aan je moeder en de anderen zien.
Je denkt dus, dat ook zij geen vertrouwen meer in me heeft, en me in den steek zal laten. O, maar dat zou -
Ja zeker denk ik dat. Ze was daar zooeven, heeft alles aangehoord, en is weer heengegaan, zonder ook met één woord voor je op te komen. Dat teekent nog al, hé?
- zou'en stellig nog veel erger gedaan hebben, om hun schijntje van artisticiteit te redden.
In elk geval - 'k sta dus alleen.
Me 'n goeien raad geven, dat kunnen ze niet meer - ook m'n moeder niet. O, 't is toch maar één mislijke leuterboel. Maar jij Thilde, jij bent als 'n man zoo sterk, en toch met een diepvoelend gemoedsleven, zeg jij me daarom wat 'k
| |
| |
te doen heb: moet 'k exposeeren met dat - prùl! -
Nog eens: die wìl, die kàn! - Of wil je minder zijn dan ik.
Jìj bent gezond en sterk. Van mìj hebben ze iets gemaakt - 'k weet zelf niet wat.
Jij kunt ook worden als ik, Willem. Als je dat ziekelijk streven maar van je afschudde. Doe dat, Willem, toe.
Zou jìj dat willen, Thilde?
Ja, Willem, ja; 'k smeek je er om.
Dan zal 'k dat doen, nu 'k weet dat jìj me redden wilt; en dat zul je te meer willen, Thilde, als je weet, dat daar voor mij zooiets ernstigs aan verbonden is, dat heel m'n verloren leven er door zou worden herwonnen. Zeg, Thilde, wil je daarom voortaan aan m'n zijde staan - als 't mogelijk is - als m'n vriendin - m'n -?
Willem - zoo - zoo bedoelde ik 't niet - zoo gauw al - en dan - in mijn omstandigheden - maar denk toch 's kalm na. Wie had dat kunnen denken!
Laat me uitspreken, Thilde, één oogenblik. 'k Heb in m'n jong leven veel geleden, meer dan je denken kunt - en niet alleen door eigen schuld. Maar dat alles is niets, Thilde, als jij me maar niet los laat Doe dat niet, Thilde, 'k smeek je er om.
Je vraagt dat - zoo - onverwachts, terwijl we - over je werk - aan 't spreken waren. Wie had dat kunnen denken. 't Is jammer, je hadt dat heusch niet moeten doen.
Thilde als je wist wat me er toe bracht dat te doen, als je wist wat op me loert om zich op me te werpen, als jij je van me af zou wenden -
Wat is dat dan, Willem, spreek vrij uit.
Antwoord me - je hebt 'n meisje voor, dat 't leven kent.
| |
| |
Dat kàn 'k niet zeggen, Thilde; laat 't je voldoende zijn als 'k je zeg, dat 't voor mij gaat op leven of dood.
Goed, Willem, maar 't gaat voor mij, en allen die je liefhebben, toch zeker niet minder op leven en dood, als 'k maar dadelijk toestem in wat je wilt. Daarom Willem - antwoord me op wat 'k je vraag - wat is dat eene - 'n slecht vrind of zooiets.
Dan soms de een of andere manie - 't spel?
Zwaar leven, daar deed je toch ook niet aan.
't Is dus nog iets ergers - dan - en antwoord me even oprecht als je dat daareven deed - bestaat dat eene dan nog? (terwijl Willem geen antwoord geeft) 't Is toch geen liaison. Dat kàn niet, nee!
Dat is 't tòch! - Maar 'k heb haar niet meer lief, dat zweer 'k je.
Maar je hebt haar dan toch liefgehàd. Wie zegt me nu, dat die liefde niet bij je terug zal komen.
Wie geeft me daar de zekerheid van. 'n Goeien invloed schijnt die liefde ook niet op je te hebben gehad, als je nagaat met wat 'n angst jij je aan mìj vastklampt. Dat meisje is dus slecht.
Je zou ook anders die liefde niet iets hebben genoemd, dat je dreigt omlaag te rukken. Als dat 's gebeurde, wat dan!
Dat 's onmogelijk, Thilde, als jìj me maar niet van je stoot.
De mogelijkheid bestaat toch, en dan zijn we er beiden nog veel ongelukkiger aan toe. Want je zou je liever een kogel door 't hoofd jagen, dan je eer schenden als getrouwd man, daar kan 'k je al voor.
Willem, 'k wil daar nu niet langer met je over spreken. Een ander zal dat doen voor mij.
| |
| |
Je bedoelt m'n vader? - m'n moeder soms? -
Je ouders, nee - 'k geloof niet dat die kunnen uitmaken, wat in deze kwestie 't beste voor ons is.
Mijn vader. Je hadt trouwens beter gedaan hem acces te vragen, voordat jij je aan mij declareerde. Dat is toch zoo.
Zeker. Maar hij is te Londen. Voordat hij 'n beslissing genomen heeft, gaat er toch 'n heelen tijd mee heen.
Niet zoolang als je denkt. 'k Schrijf hem dadelijk wat er tusschen ons is voorgevallen, en of hij zoo gauw mogelijk wil overkomen, om alles met je ouders te bespreken. Je weet hij 's een man, beredeneerd en flink, maar toch niet zonder gevoel. Hij kiest wat voor ons 't beste is.
Ben je daar zoo stellig van overtuigd.
Stellig, ja. 'k Heb in m'n vader een vertrouwen, dat me de kracht zal geven me te onderwerpen aan wat hij voor ons 't beste acht
Dus - als hij - 't nu niet 's wenschelijk vond, dat 't tusschen ons kwam tot 'n engagement - dan zou jij met dien uitspraak genoegen nemen.
Maar dat zou geen reden voor me zijn om me van je af te wenden, Willem, o nee! 'k Zou als je vriendin naast je blijven staan, om met je te vechten tegen wat zoo dreigend op je loert (hem haar hand toestekend) . Willem, zou je dat willen? - zeg! -
(haar hand aannemend).
Thilde!
(Wordt vervolgd).
|
|