| |
| |
| |
Geertje. Door J. de Meester.
Tweede Gedeelte.
III (slot).
Opeens stond Geertje in Wonderland. Gerrit had gezeid, dat de kermis op een plein was: ze stond in een breeë straat, vol menschen, met wonderpaleizen aan beide kanten.
Ware dát nou kermistente!? huize ware 't, hooge huize; schilderije, zoo groot as ze nooit nog gezien had, buite op de mure, schilderije met leeuwe en mense, één met twee tijgers die 'n meisje anvalle; en wat 'n verlichting! 'n rand van lich'jes bove langs et heele gebouw en 'n prachtige zon in et midde, bove den intree: 'n veranda, met trappe naar straat aan beijes kante; op de veranda een groot orgel, en achter 'n tafeltje 'n juffrouw met ringe in d'r oore, zoo groot as armbande. Achter de juffrouw rooie gordijne.... Jee! en nou, wa' 'n gekke vent! Joepte-n-ineens door et gordijn heen, stond nou maar naar de mense te buige, en zoo mal gekleed, 't leek wel: já, z'n heele gezicht had-ie beschilderd!.... Heerejeetje! zag je dat! Sprong opeens de hoogte-n-in, draaide rond, zoo, in de lucht, kwam gewoon op z'n beene neer, en nou an et kushandjes geve. Wat 'n leuke vent was dát!.... Kijk et loope, mense naar binne!.... O, an de juffrouw mos' je betale....
- Zou dat duur zijn? vroeg ze aan Gerrit.
| |
| |
- Och baij raor, do'r haj nau niks!
En met plompe ruwheid trok hij haar mee.
Hè, ze had zoo'n hekel an die jonge! Waarom daar nou nog niet us gekeke? Wáár ware....!? O, Tante liep vlak achter d'r. Oom maar altoos mit meneer Bloem. Jakkes, dat gedrang van die jonges! Trapte' telke's op d'r rok.
Héérejee, wat was dát nou weer. 'n Vent me' 'n trompet voor z'n mond sprak de mense toe. Maar zij kon d'r niks van verstaan. Ook weer zoo'n vent met 'n beschilderd gezicht, maar nou heelegaar in et zwart gekleed. Kijk toch us wat 'n zwavelstokjes van beene. Zes muzekante op de veranda.... En daar.... Wáre-n-et meisjes?
Geertje voelde zich wegzinken van verbazing. Dáár, vlak voor d'r, zag ze 'n meisje, en et kon d'r zuster zijn, zóó sprekend leek het meisje op d'r, ook d'r haarwrong had ze nèt as zij, alleen had het meisje ponnie en 't haar bij 'et oor gekruld.
En het meisje had 'n bloote hals, bloote arme, en geen rokke.
Geertje voelde zich verlegen worden voor het meisje, dat zoo op haar leek. Ze dacht aan thuis, aan Groo'va, aan diens aanstoot aan de kermis dáár: draaimolen, koekkramen, speelgoedskraam! ze herinnerde zich vrouw Huzekamp, hoe die met 'r kinders in de draaimolen ging, verlee'e jaar, en toen haar had toegeroepen: - Geertjen, moj' d'r nou ook nie's in? hoe Groo'va boos had opgekeken. Ze herinnerde zich, ze zag het alles, opeens, tegelijk, even d'oogen af van 't meisje.... En toen keek ze weer naar 't meisje, dat daar stil en zedig stond, zoo iets vriend'lijks in de oogen, net zoo als zìj ook graag keek....
- Geer! die meid die lijkt op jou!
In een zwalp van bierstank tegen haar aankletsend, plots'ling heen door het getier dat ze niet meer hoorde, schrikte Oom's stemgeluid rouw haar ontstelde denken op, en was haar nog onaangenamer, daar het welbekend was. 't Was haar, of een geheim opeens gehoord werd door de heele kermis. Ze wist niet meer, wie was beleedigd, zij of het meisje; ze schaamde
| |
| |
zich vreeselijk over de vergelijking, en toch had ze ook diep medelijden met het meisje, over wie Oom, met dronkemanstong, in zijn afschuwelijk altijd-grappig-doen ruw dorst te spreken. O, ze haatte, haatte Oom; ze voelde opeens fel al de rampzalige schaamte over die familie van d'r, ze snakte terug naar het Hang, waar ze beter was, waar ze zich thuìs voelde, weg wou ze van zukke liederlijkheid, en het wàs toch de familie....
Toen hoorde ze Gerrit zeggen:
- Geer! heur j' niet, wat Oom zait! Zeg, haije-n-in zussie hier?
En toen kon, ze wist niet meer. Ze rukte zich los van Gerrit z'n arm, wendende had ze een menschenmuur vóór zich, ze zag gezichten, die naar haar keken, oogen spotten, monden spraken, ze voelde een manshand die haar greep; máár nu had ze ook het gewone bewustzijn van als ze zich ergens door moest slaan: ze voelde zich een kalm gezicht zetten, ze hoorde zich tegen een ou'we juffrouw zeggen: ‘Och mag 'k asjeblief d'r eve'tjes door?’ Toen nog door een rijtje menschen, en vrij, onbekeken was ze, in 't gedrang. Mét viel zwaar de vraag op haar, waar ze nu zou blijven.... Ze zou maar zien.... Naar huis, et Hang.... En hoe moest ze dan nou loope.... Wacht, ja, die kant, daar ware ze van daan gekomme....
Weer drong ze voort, en juist zag ze de veranda van 't café, waar ze straks gezeten had, toen een hand viel op haar schouder en Oom naast haar was.
Wat of dat nou voor manieren waren. Om haar waren ze naar de Kermis gegaan. En nou liep ze zoo maar v'ort. Om niks! Om niks! Tante was er heel ontsteld van. Geer kon toch zóó raar soms doen.
Oom redeneerde, of ie nog niks gedronken had, zoo flink. ‘Prate kan-ie nog in z'n graf,’ dacht Geertje. En je hadt 'em maar effe an te zien, om te weten, hoe laat het was. Toch liet ze zich gewillig meevoeren. Ze vond nu zelf ook, dat ze mal had gedaan. Wat kon haar dat meisje schelen!
| |
| |
Toen ze bij de tent kwamen, stonden er nog veel meer menschen voor. En, even kreeg Geertje toch een schok, toen ze dit zag: het meisje zat daar, op die hooge schouwplaats, op de schouders van het andere meisje, en op haar schouders zat een jongetje, en.... o giet! Geertje greep Oom vast van den schrik, net toen zij hen zag, ging die menschenlijn voorover.... 't jongetje was van het meisje gevallen, 't meisje van het andere meisje, maar hupp'lend wierpen alle drie kushandjes toe aan de menigte.
- Hoe is 't toch go's mogelik, hé? hoorde ze een juffrouw tegen d'r man zeggen, en zoo vroeg zij ook.
Met geduldig dringen, zij dicht tegen Oom, die met iedereen malligheid maakte, doch eens bijna ruzie kreeg met een marinier, kwamen zij eindelijk bij Tante en Gerrit, die niet van de plaats geweken waren. Meneer Bloem was verdwenen.
Geertje had nog willen zeggen, dat ze niet meer met Gerrit wou loopen; maar Tante keek toch al weinig vriend'lijk; ze durfde niet. Ook Gerrit mopperde van: ‘jai ben un mooie,’ en nog zoo iets van: ‘o krai 'k weer 'n arm?’ maar hij trók met haar vooruit, Oom en Tante volgden weer. De muzikanten vóór de tent hadden geweld gemaakt, nu begon de dikke man weer door de lange trompet te praten, en Geertje verstond nu duidelijk, dat je voor drie stuivers binnen kon. Juist verdwenen de meisjes door een gordijn, even voelde ze een dráng, om te vragen, of zij voor allen mocht betalen. Doch wat zou'en ze dan denken? nee, ze dorst het niet te vragen - lijzig trok haar Gerrit voort.
Nu drentelden zij langen tijd tusschen de menigte en de tenten. Geertje vond de dingen nu niet zoo wonderlijk meer. Zij zag dat de huizen van planken ruw ineengezet waren. Toch bleef veel haar wel verbazen. Waar toch al dat licht vandaan kwam? Al dat gas, ze hield van gas, ze vond het prettig, thuis het gas aan te steken; Groo'va had er vroeger 's uitgelegd wat gas was, telkens als nu in de huiskamer bij Meneer
| |
| |
het licht met een plof ontbrandde, vond ze dit belangwekkend. Maar hoe kwamen al die enkele-weken's-tenten aan zoo'n prachtige verlichting? Eén licht straalde koninklijk. Het overstraalde heel den weg. Geertje dacht aan de Ster van Bethlehem: zóó schitterde dat eene licht, hoog van een dak, uit de verte haar tegen. Ook genoot zij van de spiegels. Overal dat weerkaatste geflonker, die zilverige, diep-makende glansen: soms selons, net, zóó 'an straat.
Gerrit hield haar staande in een leegen hoek, bij een rare machine. Een vieze magere jongen, met z'n haar mal langs z'n ooren gestreken, net of die 'n meisje was, sloeg zoo hard as tie kon met een groote hamer op 'n ding in de laagte, en dan vloog d'r langs 'n paal 'n poppetje op.
- Da 's nau de kop van Jut, grinnikte Gerrit. Wi'j ook is?
En toen Geertje niet antwoordde:
- Wil ik et us doen?
De vieze jongen bood Gerrit den hamer al aan.
- Jai, zei Gerrit tegen Oom.
Maar Oom zei, dat Gerrit het doen moest, en nu tartte ook Geertje hem. Hij nam den hamer, en vertrok al van te voren zijn pafferig gezicht zóó raar, dat Geertje lachend naar Oom keek en Tante. Toen schoot z'n logge lijf plotseling tot een dreiging aan; zijn dofgrijze appels van oogen wilden uit de kassen vallen; zijn mond was een halve boog geworden, spannende tusschen de kwalzakken van wangen; in zijn zondagsche zwarte jas, met één knoop op de borst gesloten, plooiden hachelijke rimpels bij dien onberekenden stand der armen; het slipje van zijn das glipte achter uit den kraag; en meteen zakten de armen, ketste de hamer langs het ijzer van het blok, sprong de pop op.... lang zoo hoog niet as straks bij de vieze jonge, zag Geertje direct.
- Da' ken beter, spotte Oom.
De vieze jongen had, toen de slag viel, niet eens naar den paal gekeken. Maar den hamer oprapend, dien Gerrit had laten vallen, wou hij dien aan dezen geven.
| |
| |
- Doe jai 't is, hijgde Gerrit tegen zijn zwager.
- Nee, ik dank je!
- Nau, wat kle's je dan! kwam nu Tante voor haar broer op.
Er waren menschen om hen heen komen staan.
- Asjeblief! drong de vieze jongen aan.
Maar Gerrit wou niet meer. Hij had moeite om z'n manchet, die uitgeschoten was, onder de mouw, over den zweeterigen pols te krijgen. Toen de manchet naar binnen was gewerkt, opende hij zijn jas, omdat zijn zuster hem attent gemaakt had op het slipje van zijn dasje; en nu bleek z'n horloge buiten het vest aan den ketting te bungelen, en zonder glas.
- Daar! riep Geertje dadelijk.
Het glas lag vóór hem op den grond.
- Waar? kribbigde Gerrit, nijdig van zenuwen, en trapte meteen het glas stuk.
- Nog twee keer, kwam de jongen met den hamer weer.
Oom fluisterde Gerrit wat in, deze raakte erger ontsteld; toen betaalde Oom den viezen jongen; en een andere jongen kwam; 'n malle sladood met bloote armen, heelemaal in nauwsluitend, vuilwit pakje, met een breeë rooie gordel; die nam den hamer, en nu viel er een slag: 't poppetje vlóóg de hoogte in, daar dee et kéts! een percussie ging af.... Geertje keek er met belangstelling naar: dat zoo'n pierlala nog zóó hard slaan kon! - Toen ze zich omkeerde, stond ze in een dichten kring van menschen en waren Oom en Tante en Gerrit daar al door heen. Haastig drong ze zich dus voort. Oom en Gerrit hadden twist. Gerrit vond dat Oom den jongen niet had hoeven te betalen, omdat deze een stuiver vroeg en Gerrit toch maar eens geslagen had. Oom hield vol, dat het tegenwoordig overal een stuiver de drie keer was.
- Naì, 'n sjent de keer.
- Vroeger ja, ma'r nou nie' meer. De draaimolens ben ommers ook opgeslage....
- Wa's dát voor spul! riep Geertje verbaasd.
Vóór de groote tent, op de veranda of hoe dat dan heette,
| |
| |
zag ze een groote kist van glas, waar 'n vrouw in lag: ze wist niet, 't mòest 'n pop zijn, 't leek 'n lijk, maar ze zág: de vrouw bewoog, d'r borst ging op en neer.... Andre kisten zag ze nog....
- Da's 'n wassebeeldespul, zei Oom onverschillig.
- Hè, la' we dat es gaan zien! Wat kost et? Ik zel betale!....
Oom en Tante schenen er geen lust in te hebben. Tante vond 'et geldvermorse en dat Geer niet móch' betale. Oom lachte raar en zei, dat-ie niet wist of Groo'va 't goed zou vinden, dat Geertje zukke dinge zag. Maar toen zei Gerrit, die d'r wel graag in wou, iets tegen Oom dat Geertje niet verstond. En men ging het trapje op. Geertje duwde Oom haar beursje in de hand. Oom zei nog: - Nee, da' wi'k niet, maar betaalde uit het beursje.
Toen Geertje vóór een glazen kist stond, maakte ze zich los van Gerrit, die met zijn hand haar bovenarm omknelde. - Vóór haar sliep een heel mooi meisje, 't lag op hemelsblauw satijn; 't hoofd, door dik blond haar omlijst, rustte tegen den recht naar boven gestoken, blooten rechterbovenarm; mat lag de benedenarm met de hand boven langs het hoofd neer. Ook de borst was bloot - en je zag de ademhaling - zacht geregeld rees en daalde de rosebleeke meisjesborst.... Toen Geertje plotseling ook de oogen lángzaam hálf zag opengaan, schrikte ze. Ze voelde 'r eigen ademhaling, keek weer naar de borst van 't meisje, wilde wachten tot de oogen nog-eens zouden opengaan. Om haar drongen telkens menschen, hè, ze had hier graag gestaan, dat het stil was - zij alleen....
- ‘De Schoone Slaapster,’ hoorde ze een juffrouw naast zich lezen.
O! was dat.... Ze zág het bosch.... in dat mooie groote boek, dat ze hadden op Groeneveld.... Schoone Slaapster, die gewekt moet....
- Sjeg, di 's mooi! hoorde ze Gerrit. Hè, wat was ze nog graag blijven staan. Gerrit trok 'r aan 'r mouw....
| |
| |
- La' toch los!
- Nau, kaik nau us....
Hè ja, dat was óók erg mooi. 'n Vreeselijk rijk gekleede dame, donker, in wit-goud kestuum, met 'n adder an d'r borst.
- Cleopatra, lichtte Oom in.
- Hait ze die sllang getemd? vroeg Tante.
- Nai, ze laat d'r door um baite, zei Gerrit.
- 'n Griekse prinses, wist Oom te vertellen.
- 'n Egyptise! verbeterde Gerrit.
Geertje vond de Schoone Slaapster toch nog mooier. Geen van de beelden ontroerde haar zoo. Telkens keek ze weer naar het midden van de zaal, waar de Schoone Slaapster lag - aldoor drongen er de menschen - zij verlangde ernaar terug, terwijl Gerrit haar voorttrok, de wanden langs. En toen zag ze nare dingen. Eerst al, vreemd, 'n stuk van 'n onderlijf, en knieën, en voeten, en allerlei handen. Toen 'n vrouweborst die zwoor, en 'n hals met niks as wonde, toen gezichte, griezelig - toen.... echchut, ze wist eerst niet.... kindjes, héél klein, in flesschen.... Hè, ze wier zoo zenuwachtig.... Tante scheen 't nie' naar te vinde, anders zou ze niet zóó lang staan....
- Ben die ook van was? vroeg ze onwillekeurig aan Gerrit.
Hàhá! dat vond Gerrit lollig.
- Dachie dat ut laikies ware!.... Seg! Jan!
En Oom moest et ook nog hoore. Hè, zoo'n nare jonge toch.... 't Kón toch zijn.... 't Was griezelig!
Nu waren ze bij een gordijn, waar een man van 't spel bij stond. Geertje zag Oom en Gerrit smoezen, Tante knikte boos van nee'....
- Nou! dat hemme gehad, zei Oom en keerde zich naar den uitgang.
- Effe nog daar zien, vleide Geertje naar de Schoone Slaapster.
Gerrit volgde. Ze was liever alleen gegaan. Even nog.... De menschen drongen.... Dan maar weg.
| |
| |
Toen Oom en Tante hen zagen terugkomen, verlieten ze de tent. Bij 't gordijn van den uitgang hield Gerrit haar tegen. Wijzende naar het gordijn waar de man stond:
- As me nau alleinig ware, je Tante wau nau nie', dan ginge me doar is in.
En toen Geertje door wou loopen:
- Aj dat sciet!.... dan geleuf ie nie meer da' de kindertjes uijt de kool komme.
Driftig greep Geertje 't gordijn van den uitgang, en de ruimte, 't buitene voelend, schaamde ze zich voor de menschen beneden, die de tent niet binnen gingen, haar er zagen uitkomen. Toen dacht ze weer aan de Schoone Slaapster. Vond den avond frisch geworden. En zag met verbazing, weerzin, Tante lachen om drie sletten, die gemeen gillend voorbij slierden, zonder jongens. Véél gemeenheid vond ze nu. Jongens: bengels, vijftien jaar, stoeiend met heel-jonge meisjes, die ze gemeen beetpakten. Ruw geschreeuw. Veel dronken menschen. En maar weinig vroolijkheid. Dacht toen aan dat beestenspel, hè ja, dàt had ze graag gezien....
Gerrit wou nu naar ‘Ksefleere’. Oom begreep hem, Tante ook. Geertje ‘zou wel zien wat et was.’
- Och da's 'n draaimole, lichtte Tante in.
Hè nee', dan wou Geertje niet. Ging Tante d'r in? Zie je: was 't om háár! Nou maar, zij wóu d'r niet in. Bijna had ze gezeid, dat Groo'va et niet goed vond.... Nou ja, wat Oom nou vertelde van 'n nieuwerwetsche, maar ze wóu niet in zoo'n ding met Gerrit....
- Dan gaon we Chrétienni heure!
- Liedjes! verduidelijkte Oom voor Geertje.
Hè ja, dat vond Geertje prettig. Maar toen ze vóór de tent waren, waar Gerrit graag had heengewild, begon die weer.
- Jóng, et ìs Ksefleer geen eens, troostte zijn zuster hem.
Meteen scheidde een troep hossers Geertje en Gerrit van Tante en Oom.
| |
| |
Ruw haar om het middel pakkend, smeekte Gerrit heesch:
- Ggao nau mee, seg Geer! Jesis maid, et is zoo lollig. Je draoit-er, da'j dronke wor.... Toe, gao mee! Saomen op 'n kannepee, jai bai main op schoot!
Toen Geertje, nu tusschen Oom en Tante, zich toch had laten bedillen om wel mee naar Chrétienni te gaan, wist ze eerst niet wat er gebeurde. Had ze daarnet ruzie gehad? Ja, met Gerrit, ba, die jongen! Was het koud? Ze had het koud, zat toch binnen, in een tent, maar hier, achter, was-tie ope, kwam de tocht, en ook weer regen.... Hè, ze rilde of ze ziek was.... Toch was 't hier wel prettig zitte, 't was opeens zoo kalm, ná buite, al die akelige herrie, en toe' dat gedoe met Gerrit. Hè, je rustte-n-us wat uit, al dat lamme dringe buite, en dan die gemeene jonges.... Hier was 't netjes. Maar wel koud. Jammer dat ze niet vroeger gekomme ware. Nou zatte ze zoo achteran. Wat hadde ze de heele avond gedaan? O ja, de Schoone Slaapster.... Ware ze maar naar die tent gegaan, met dat meisje.... Leek dat meisje heusch zoo op d'r? Gut, as zij zoo us most loope, in zoó'n kleeding, dat de mense d'r zoo zagge.... Nou, en hier dìe juffrouw dan, wat 'n kleeding om voor 'n heele zaal mit mense te staan zinge. Haast zoo bloot as de Schoone Slaapster!.... Stel je voor, dat dát 'n meisje was, us geen pop.... Hoe zou'e ze dat zoo hebbe kunne make? Zou dat zóó geportreteerd zijn? Dat 'n meisje zoo zou legge.... Nou maar kijk die juffrouw dáár dan, zoo te springe en te buige.... Zou dat een geméén-mensch zijn? Anders kos je zoo niet doen toch.... Och maar al dat kermisvolk.... Groo'va had toch wel gelijk dan.... O maar kijk nou, die meheer! In de rok! Zong van de Boere.... Dát was nou toch heel fe'soenlijk. O, dát zou Kris.... hoe hiette-n-ie, waar Oom van sprak....
- Tante, is dat nou die man?
Jakkes, wat was dat nou weer! Tante nijdig tegen Oom. O jé, Oom wou wéér bestelle....
| |
| |
- Tante!
- Wat kind?
- Is dát nou.... hoe heet-ie.... Kris....
- Kris de slager, grappigde Gerrit.
- Kris?
- Och ja waar Oom van sprak....
- Chrétienni.... nee, die is hier niet.
- Oom he 't weer verkeerd gezocht....
- Nou, is 't hier dan ook niet goed?
Tiepies' toch, zullie op de kermis. Alles verkeerd! En Tante boos, omdat Oom wéér bier besteld had. Heere, wa' 'n gezellige pan! Hè, diè mense dáár was gezellig. Tien.... twaalf.... vijftien mense bij mekaar. Díe twee zeker gangesjeerd. Dat de moeder van et meisje. 't Meisje leek nog heel, heel jong. Hè, zóó same kermishoue'.... Knappe jonge, d'r gelant, flink.... gut, op wiè leek-ie.... Zoo ie's bekends in z'n gezicht.... Toch niet thuisbrenge.... Kijk ze nou.... Hè, zoo was et heerlek same.... Aardig mensch, die moeder ook.... Dat de vader, ja, netuurluk.... Ook fe'soenlek.... Kijk daar Oom us bij.... Gut, op wie leek nou die jonge.... Hè, hoor Oom en Tante nou.... Kib'ble om 'n glaasje bier.... Maar Oom drónk te veel, ja zeker.... Wat zat Gerrit mal te kijke.... O, hij keek naar de zangeres.... 'n Gemééne jonge was et.... Kijk 'um klappe!.... Kijk dat mensch nou kushandjes geve.... Vreeselik, zoo'n leve toch.... Jakkes, nou ginge die mense al weg.... Hè, wat keek díe jonge z'n meisie verliefd an.... Knáppe jonge.... Op wie leek-ie toch!.... Leegte, nou die mense weg.... Zou 't al laat zijn.... O, ver-vé-lend, héél d'n avend.... Hè! zoo-as dat meisje gaan.... netjes uit, met je moeder, je gelant.... Ochut, et was hier koùd, en dat akelige bier....
Geertje voelde zich als-ziek. Soms net of ze spugen moest. Die drie malle mannen. - Och jawel, zìj vond die ook wel aardig. - ‘Ja!.... ja!....’ Ze lachte méé. Maar o, lam voelde ze zich.... Huilen wou ze.... Het was zóó naar, de heele boel.
| |
| |
Hè! as 't prettig was geweest, zooas bij die mense straks - zij net as dat meisje....
Eerst toen de tent haast heel'gaar leeg was, gingen zij. Gerrit sprak van poffers eten, Oom van zuurtjes, Tante snibbigde tegen ‘al dat geld uitgeven,’ Geertje liep er ongelukkig bij. De kermis had nu groote gaten van leegte en donkerte. Al de spullen waren uit. Ook de tent waar ze de meisjes-in-jongens-kleeren had gezien, stond stom-donker. Geertje keek rond, of het meisje er misschien net uitkwam - ze had 'r graag us gewoon gezien, om te kijken òf ze leek.
Toen kwam er een lang gekibbel tusschen Oom en Tante: Oom wou wéér bij Biermann in....
(Wordt vervolgd).
|
|