De Nieuwe Gids. Jaargang 16(1900-1901)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 455] [p. 455] Verzen van Willem Kloos. Liefde. CLXI. Wen gij de diepe gangen, die verglijden, Tot waar aan 't eind een kleurig boog-raam glanst, Gaat, priesteresse van uw Ziel, doorschrijden, Met voet, die voor een poos plechtstatig danst, Als op een hoek soms, - waar-omheen gekransd Zich alle alleeën, lange stralen, breiden, - Een rotsen beeld staat, dat gespoord, gelansd, Schijnt, sterk van wil, den strijd op aard te beiden.... Wen gij de diepten van uw Ziel, alom Door zoekt, als zieneres, ziet gij niet, brekend Van verre u tegen plots, een licht, stil-sprekend? O, zie! in diepte van uw heiligdom, Staat, hoog en licht, mijn trouwe beeld, u smeekend: ‘Laat een sekonde nu de Kunst.... o, kom!’.... [pagina 456] [p. 456] CLXII. Die diep-ziende oogen uit verleden tijden, Stil-tragisch scheemrend uit gedempt gekleur, Schieten mijn ziel in, wen ik peinzend speur Naar lang-gestorvner zielen levenslijden.... Hoe kan ik maken, dat gij steeds moogt mijden Der smarten grafstoet, gaand in doodsch getreur?.... Mijn leven waag ik, als 'k maar hoog u beur Boven 't wreed barnen van het aardsche strijden, O, Lief, mijn Lief! Want als, in mijmerij, Uw oogen vaaglijk in de verte staren, Word ik zoo vreemd te moê.... zij lijken mij Op wat 'k in kunst zie van de aloude jaren, Op de oogen van zoo'n mooi, diep schilderij, Kijkend van onder donkre wimperharen...! Vorige Volgende