De Nieuwe Gids. Jaargang 16
(1900-1901)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 449]
| |
[De Nieuwe Gids. Jaargang 16. Deel 10]Portugeesche brieven. Vertaald door A. van Schendel.In de tweede helft der zeventiende eeuw leefde er in een klooster in Beja, in het Zuiden van Portugal, een non die een fransch officier liefhad met een zeer groote liefde en gelukkig was; maar toen hem de lust in het spel verging, misschien wel omdat het te ver was gedreven, en hij het verstandiger achtte zich uit de voeten te maken, vond zij zich alleen gelaten met haar groote liefde. Een oude geschiedenis. Maar deze vrouw, geloovig in het eerst, dan twijfelend en wanhopig ten laatste, schreef haar trouweloozen minnaar brieven die nòg bestaan, die nòg gelezen worden en nog ontroeren, zij het ook andere harten dan de minlijke schrijfster begeerde. Portugal was in oorlog met Spanje in die dagen, en in het Fransche huurleger dat het gebruikte diende Noel de Bouton, later als Comte de Chamilly, Maréchal de France, befaamd als bekwaam generaal. Het voornaamste garnizoen van deze troepen stond in Beja, en in Beja was het koninklijk klooster van O.L.V. Ontvangenis, waar Francesco Alcoforado, een invloedrijk man in die stad, sinds haar jonge jaren zijn dochter Marianna had doen opvoeden, bijzonderlijk wijl de troebelen des lands hem verhinderden daar zelf zorg voor te dragen. Behalve de gewone, in cellen afgeschutte slaapzalen waren er in het klooster, zoowel in het hoofdgebouw als in de bijgebouwen, kleine kamertjes waar de zusters, wier verwanten het bekostigen wilden, zich van de anderen konden afzonderen voor aandachtiger gebed; Marianna had zoo'n kamertje, en daar, | |
[pagina 450]
| |
van haar getralied balkon, zag zij voor het eerst Chamilly, die met zijn dragonders exerceerde. En wijl, naar het schijnt, de religieuzen toentertijde veel vrijheden genoten en bezoeken van mannen mochten ontvangen, kan men zich licht verbeelden hoe zij weldra door tusschenkomst van haar broeder, die ook in het leger was, kennis maakte met Chamilly; en hoe hij, die aan het hof van le Roi Soleil geleefd had, dra het heimelijk vlammetje in dat meisjeshart bespeurende, het der moeite waard vond, ware 't voor afwisseling, zich te koesteren in de weelderige warmte harer zich geheel gevende liefde. Hoe lang haar geluk duurde is niet bekend; het was 1665 toen het Fransche garnizoen in Beja kwam, en 1667 toen Chamilly plotseling verdween. De stadsoverheid had zich bij den koning beklaagd over de wandaden der vreemde ruiterij en men kan zeer wel vermoeden dat de gebeurtenissen in het klooster een van de redenen van misnoegen was, een van de voornaamste misschien, want het kwaad gerucht, steeds verdraaiend en verergerend, sprak zeker van de schandalen van het gehééle huis. Chamilly zag het gevaar in vervolgd te worden als kloosterschenner, verleider van een non, de dochter bovendien van een aanzienlijk man, en hij ging stilletjes naar Frankrijk scheep. Toen schreef Marianna haar brieven; in het begin kan ze niet gelooven dat hij zoo wreed zou zijn en zoekt zij zijn gedrag te verontschuldigen; en als zij eindelijk inziet dat haar goddelijke hartstocht, dat is haar leven en haar godsdienst, in eenzaamheid moet sterven, spreekt zij wèl van zelfmoord, maar dieper uit zich haar wanhoop in de vastberadenheid waarmede zij zegt voort te willen leven zònder haar liefde. ‘Had ik u gevraagd mij eerlijk de waarheid te zeggen? waarom liet gij mij mijn liefde niet? - Maar herinner u dat ik mij een vreedzamer toestand beloofd heb en dat ik dien bereiken zal.’ En zij leefde voort, tot haar drie en tachtigste jaar. Het klooster-register, haar dood vermeldende, gewaagt van haar voorbeeldigheid, van haar vriendelijkheid jegens een iegenlijk en van | |
[pagina 451]
| |
de gestrenge boete die zij deed, - ‘groote gebrekkigheid droeg zij gelijkmoediglijk en begeerde nog meer te dragen’; toen zij wist dat haar laatste uur gekomen was vroeg zij om de Sacramenten welke zij bij haar volle bewustzijn ontving. Chamilly werd een geëerd generaal later en was algemeen geacht. Na zijn terugkeer in Frankrijk beroemde hij zich zeer op zijn verovering in het vreemde land - naar verleiders aard - en om een bewijs er van te geven liet hij de brieven lezen aan vrienden en kennissen. Zoo kwamen zij in handen van den uitgever Claude Barbin, die ze drukte met ‘Privilège du Roy’. Op het titelblad dezer uitgave staat: ‘Lettres Portugaises, traduites en François. A Paris. Chez Claude Barbin. Sur le second Perron de la Sainte Chapelle. M.DC.LXIX. Avec Privilege du Roy’Ga naar voetnoot1) In zijn voorrede zegt hij, dat de vijf brieven geschreven waren aan een ‘heer van rang’, wiens naam hij niet weet, maar dat hij in geen geval hem zou willen mishagen door zijn naam bekend te maken. Zooveel succès had de uitgaaf, dat het een mode werd ‘portugaises’ te lezen of te schrijven, en Nieuwe Brieven, Antwoorden en Nieuwe Antwoorden, zoowel als talrijke vertalingen, zelfs in rijm, verschenen ten overvloede. Een Portugeesch criticus zegt dat, zoo de Brieven al niet het eenigste mooie werk zijn van het Portugal der 17e eeuw, zij zekerlijk het mooiste zijn. En dat zij, ondanks hun betrekkelijke onbekendheid, nog voortdurend bewonderd worden, is heel natuurlijk. Marianna Alcoforado is al lang dood en haar passie vergaan, maar menige vrouw die nu, twee honderd jaar later, haar brieven leest, benijdt haar in stille ontroering haar groote gave van liefhebben; en wellicht wenscht ook menig man dat hij zulk een vrouw mocht ontmoeten en haar waard kon wezen. Voor de tekortkomingen in de volgende vertaling wordt de toegeeflijkheid van den lezer verzocht; de oude Fransche uitgaaf is vol onduidelijke passages en zelfs Edgar Prestage's | |
[pagina 452]
| |
mooie bewerking, die vaak geraadpleegd werd, moet zich in vele gevallen met gissingen tevreden stellen. Waarlijk, de wanhopige schrijfster, met haar oproerig hart waar ze duizenderlei schakeering van emotie hoorde in de stilte van haar kamertje, zal dikwijls zelve niet geweten hebben welke woorden zij schrijven zou om zich verstaanbaar te maken. | |
Eerste Brief.Denk eens, mijn lief, in hoe hooge mate je onvoorzichtig bent geweest! O, ongelukkige, je bent bedrogen en je hebt mij bedrogen met bedriegelijke hoop. Eene liefde waar je zooveel uitzichten van vreugde in hadt, veroorzaakt je thans een doodelijke wanhoop, die alleen vergeleken kan worden bij de wreedheid van het afwezen waar zij uit voortkomt. Wat, zal deze afwezigheid welke mijn smart, hoe vindingrijk zij ook is, niet treurig genoeg benamen kan, dan voor altoos mij den aanblik dier oogen onthouden waar ik zooveel liefde in placht te zien en die mij aandoeningen schonken overvol van vreugde, die alles voor mij waren, en die, eigentlijk, alles waren dat ik wenschen kon? Helaas, de mijne hebben het eenige licht verloren dat hun leven gaf, er blijft hun niets dan tranen over en ik heb ze voor niets anders gebruikt dan onophoudelijk schreien sinds ik hoorde dat je ten leste tot een heengaan hadt besloten, zóó ondragelijk voor mij dat het mij wel spoedig zal doen sterven. Toch schijnt het mij dat ik aan het leed dat je mij veroorzaakt eenigszins gehecht ben; ik wijdde je mijn leven toe zoodra ik je zag en ik voel een behagen het je te offeren. Wel duizend keeren op een dag zend ik je mijn zuchten, ze zoeken je in alle oorden, en als eenige belooning voor zooveel onrust brengen zij mij slechts de al te ware aankondiging van mijn ongeluk - ongeluk dat zoo wreed is niet te dulden dat ik mij vleie met hoop en dat mij ten allen tijde zegt: Houdt op, houdt op, ongelukkige Marianna, te vergeefs te begeeren, houdt op een Minnaar te zoeken dien je nooit meer zien zult, die over de Zeeën is gevaren om je te ont- | |
[pagina 453]
| |
vluchten, die in Frankrijk is temidden van vermaken, die geen enkel oogenblik aan je verdriet denkt, die onverschillig is voor je vervoeringen waarvoor hij je geenszins dankbaar is. Maar neen, ik kan er mij niet toe brengen zoo slecht over je te oordeelen en het ligt mij te na aan 't hart je te rechtvaardigen: Ik wil mij gansch niet verbeelden dat je mij vergeten hebt. Ben ik niet ongelukkig genoeg zonder mijzelve met valschen argwaan te kwellen? En waarom zoude ik trachten de moeiten te vergeten die je nam om mij je liefde te betuigen? Ik was zoo blijde met al die moeiten, dat ik wel zeer ondankbaar wezen zou zoo ik je niet met dezelfde innigheid liefhad die mijn Passie mij gaf toen ik nog de uitingen van jou liefde genoot. Hoe kunnen de herinneringen aan zoo lieve oogenblikken zoo bitter zijn geworden? en moeten zij, tegen hun natuur, alleen dienen om mijn hart te tyrannizeeren? Helaas, arm hart! je laatste brief bracht het in een vreemden toestand: het leed zulke pijnlijke ontroeringen, dat het zich van mij trachtte los te rukken om jou te gaan zoeken: Ik was zoo overstelpt door die hevige aandoeningen dat ik gedurende meer dan drie uren in zwijm lag; ik weigerde tot een leven terug te keeren dat ik voor jou verliezen moet daar ik het niet voor je behouden kan; ik zag eindelijk ondanks mijzelve het licht weêr, ik was zoo blijde met het gevoel dat ik van liefde stierf en bovendien vond ik het heerlijk niet langer genoodzaakt te zijn mijn hart verscheurd te zien door de smart over je afzijn. Na dat ongeval heb ik allerlei ongesteldheden gehad; maar zoude ik ooit zonder kwalen kunnen wezen zoolang ik je niet zie? Nochtans draag ik ze zonder morren wijl zij van jou komen. Hoe, is dit de belooning die je mij geeft voor zóó innig beminnen? Maar het doet er niet toe, ik heb voor vast besloten je te aanbidden heel mijn leven en om niemand anders te geven, en ik verzeker je dat je goed doet ook nooit iemand anders te beminnen. Zou je tevreden kunnen zijn met een minder vurige liefde dan de mijne? Je zult wellicht meer schoonheid vinden (hoewel je mij vroeger gezegd hebt dat ik heel mooi was), maar je zult nooit | |
[pagina 454]
| |
zooveel liefde vinden en al het andere is niets. Schrijf je brieven niet meer vol met nietigheden en schrijf me niet meer dat ik aan je denken moet. Ik kàn je niet vergeten en ik vergeet ook niet dat je me hebt doen hopen dat je eenigen tijd bij me zoudt komen doorbrengen. Helaas, waarom wil je niet je heele leven bij mij doorbrengen? Zoo het mij mooglijk was uit dit ellendig klooster te gaan zou ik niet in Portugal wachten tot je je beloften vervulde; ik zou, zonder mij aan iets te storen, de gansche wereld doorgaan om je te zoeken, je te volgen en je lief te hebben. Ik durf me niet te verblijden dat dit gebeuren kan, ik durf geen hoop te voeden die mij zekerlijk zoude verheugen, daar ik niet anders meer wil voelen dan leed. Toch beken ik dat de gelegenheid die mijn broeder mij gaf om je te schrijven met een plotselinge verrassing een gevoel van vreugde in mij wekte dat voor eenigen tijd de wanhoop verdreef waar ik in ben. Ik bezweer je mij te zeggen waarom je je er toe gezet hebt mij te betooveren zooals je gedaan hebt, terwijl je wèl wist dat je mij verlaten moest? En waarom was je zoo meedoogenloos om mij ongelukkig te maken? waarom liet je me niet met rust in mijn Klooster? had ik je eenig leed gedaan? Maar ik vraag je vergeving; ik beschuldig je van niets. Ik ben niet in een toestand om aan wraak te denken en ik beschuldig alleen de hardheid van mijn Lot. Het schijnt mij dat door ons te scheiden het ons al het kwaad heeft gedaan dat wij vreezen konden; onze harten zou het niet kunnen scheiden, de liefde die machtiger is dan het lot heeft ze voor ons heele leven vereend. Zoo je eenig belang stelt in het mijne, schrijf mij dan vaak. Ik verdien wel dat je eenigen zorg draagt mij den staat van je hart te doen weten en van je voor- of tegenspoed, maar vooral, kom bij mij en laat mij je wederzien. Adieu, ik kan dit papier niet verlaten, het zal in je handen komen, mocht ik zelve dat geluk hebben. Helaas, dwaze die ik ben, ik begrijp zeer wel dat dat niet mogelijk is. Adieu, ik kan niet meer. Adieu, bemin mij altijd, en laat mij nog veel meer lijden. |