| |
| |
| |
Een dissonant. Pathologisch drama in vijf bedrijven,
door J. Hora Adema.
Vijfde tooneel.
Vosmeer, Klaartje.
Zeg juffrouw of Klaartje, hoe mot 'k je eigenlijk noemen?
Zooals u wilt; 'k ben hier van alles zoo wat.
Ja, juist, van alles; tot zijn ongeluk.
Je hebt 't slecht met hem voor, ontken 't maar niet. Hij heeft me verteld precies hoe jij dat leventje hebt uitgelokt.
Ja, dien nacht, toen je 't zoo slim aanlei om 'n melkkoetje van hem te maken, en hem meteen naar den duivel te helpen.
Jongen, jongen, hoe kunt u dat zeggen.
Als jij nog maar van 'm hield, zooals hij van jou - dan -
(spottend lachend)
O, 'k ben dol op 'm.
Dan was 't nog wat anders, ja. Dan was 't een zaakje tusschen jou en hem. Hij 's rijk - hij zou zijn ontslag
| |
| |
uit den dienst kunnen nemen, en dan zou'en jullie des noods naar 't buitenland kunnen gaan en trouwen. Enfin - slecht zou dat in elk geval niet zijn. Wat je nu doet, dat is het wel.
Ja want alles wat je aan verliefdheid toont is huichelarij, gemeene huichelarij.
(spottend).
Meneer Vosmeer, u beleedigt me!
Hij 's prikkelbaar - je hebt dat misschien ook wel 's ondervonden; maar toch au fond is hij een goedhartige vent, die geen flauw idee heeft van 't gemeene spel, dat je met 'm speelt. Want 'k zeg je nog 's: - je bent niet verliefd op 'm - je zoudt 't niet kunnen zijn, omdat je er geen hart genoeg voor hebt.
(altijd op denzelfden toon).
'k Ben tot over m'n ooren verliefd!
Je liegt, je liegt! - Je bent met je fluweelen tongetje zoo sluw als 'n slang - maar toch niet slim genoeg om mij te verbergen, wat je in je schild voert.
Ja; omdat je er altijd veel te veel den mond vol van hebt, hoe goed en royàal, ja dàt, royàal, je meneer Willem voor je is. 't Is je altijd te doen geweest om gèld, om anders niet.
Och, och, hoe kunt u dat nou zeggen (vleierig zacht) meneer Vosmeer!
O, haal zulk mal gedoe maar niet uit met mij, zooals met hem - dat zou je toch niet lukken. Dat laf gevlei, ba!
(driftig).
Dat zal 'k ook niet.
Ja, hou je maar groot, nou je niet anders kunt. 't Is je om z'n geld te doen, en anders niet. Vervelend dat leven van winkeljufke, hè? altijd sjouwen, altijd achter den toonbank staan. Burgerjuffrouw worden, in beter dòen komen, hè? - Maar daar hoort ook 'n man op den koop toe bij. Daarvoor hield je 'n soort vrijer an - ja, ja, 'k weet 't - 'n goedaardig klerkje, dien je ook gemeen voor den gek houdt!
| |
| |
'k Sprak je zoo net van trouwen, en 'k zei je dat ik daar persoonlijk niks slechts in zou zien. Maar daarom zou 't tusschen jullie zoover nog niet komen. 'n Familie als de van Helden's encanailleert zich niet met 'n winkeljufke, dat mot je niet denken. En je denkt dat ook niet.
Ik? - wel, 'k heb daar nooit over nagedacht.
Dat lieg je alweer. Je hebt hem er meer dan eens over gepolst, dat weet 'k, maar met nul op rekest. Kans om op die manier een goeie positie te krijgen, zat er dus voor jou niet an. Je most toen wat anders verzinnen - 'n positie zien te krijgen zonder hem - en hoe je daarvoor hebt gewerkt, dat weet je zelf 't beste wel.
Nou enfin - al dat geklets - wat wou u dan.
Dat je van 'm weg ging, zonder dat hij te weten kwam, dat je hem zoo schandelijk bedrogen hebt. Wij zouden 'm dan wel aan zijn verstand brengen, dat een verhouding zooals tusschen jullie bestaat, toch op den duur op ongeluk mòt uitdraaien.
Waarheen je wilt. 'k Ben wel niet rijk, maar van mij krijg je dan toch een flinken dof.
(spottend).
Ja. Daarvoor heb 'k te mooie plannen met hem; je zult 's zien.
Dus je gelooft niet, dat 't ergste voor hem te wachten is, als hij hoort dat je nooit van hem gehou'en hebt.
Och, malligheid. Dat heeft hij niet te merken; 'k zeg 't hem eenvoudig niet.
Maar dan merkt hij 't tòch.
Goed, maar dan zal ik hem voorbereiden.
| |
| |
Dan zal 'k de huisjuffrouw waarschuwen.
Die zijn de ooren al dichtgestopt door dàt (de beweging van geldtellen makend) .
Dan roep 'k voor den duivel de buurt bij elkaar.
Die kent ook al 't naadje van de kous. Daar heb ik voor gezorgd.
Ei ja, zoo maar, voor de grap!
Maar snap je dan niet, dat je daardoor de heele familie in opspraak brengt! - Stel je voor, dat zijn kolonel 't eens te weten komt!
Och kom! - wat zanikt u toch van daag.
Dus je blijft bij wat je zegt.
(spottend).
'k Ben een man uit één stuk.
Ook al loopt alles voor hem op ongeluk uit, zeg, feeks!
(de middendeur uitwippend).
Dat gaat buiten mij om. Voor mij is 't - schuur je piek!
(haar naroepend).
Gemeene slang!
(Willem treedt op muilen van links op).
| |
Zesde tooneel.
Vosmeer, Willem.
Slang? - tegen wie mot dat!
Tegen wie daar heenging met je vuile laarzen.
Klaar? - Dat kun je niet meenen.
Wees dan wat voorzichtig, hoor! - Je weet zooveel als 'k van die meid hou?
Dat 's juist je ongeluk, kerel! - Dat maakt je blind.
Voor 't vuile en gemeene, dat ze heeft.
't Is haar om je geld, om anders niks te doen.
| |
| |
Je zult 's merken, of 'k waarheid spreek! - misschien als 't te laat is.
Enfin, je moet dan maar door scha en schande wijs worden. Dat zal misschien ook wel 't beste zijn.
Wel, 't zou anders misschien maar standjes geven tusschen ons; (zijn handen beetgrijpend) kom, kerel, laat die meid toch voor wat ze is.
'n Gemeene slang, die zich om je heeft vastgewonden. Anders is ze niet!
Nee, dat is ze niet, Vosmeer! - Laat 'k je eens duidelijk maken wat ze voor me is: - 'n soort van medicijn, dat 'k noodig heb om in 't leven te blijven.
Neem me niet kwalijk, dat 'k daar geen jota van begrijp.
Luister maar 's verder toe; dan zal 'k je dat aan 't verstand brengen. Zooals je wel 's hoorde, heb 'k een ellendige zenuwziekte onder de leden. Daardoor komt 't, dat 'k, au fond een lakse, onverschillige kerel, door en door overprikkeld ben.
'k Zal je vertellen, hoe 'k zoo werd. Mijn vader, 'n stille als je 'm zoo ziet, heel kalm op 't oog, maar woest driftig als hij begint, vond dat lakse en onverschillige in me erg vervelend. Toch sprak hij me er weinig over aan, omdat de minste tegenspraak hem al driftig maakt, en hij zelf doodsbenauwd is voor zijn uitingen van drift. Hij had toen nog niet een bepaald slechten invloed op mijn gestel.
Zoo; wie had 't toen wèl? - Je moeder soms? -
| |
| |
Ja, en 'k zal je zeggen hòe, dan heb je meteen mijn psychologisch wordingsproces. Hoe neutraler mijn vader zich hield tegenover alles wat hem hinderde, hoe meer mijn moeder hemel en aarde bewoog om dat luie en lakse uit me te drijven, en er een soort energie voor in me op te pompen. En had ze dat nu maar gedaan met mijn studievakken, en zoo aangevuld waarin mijn vader te kort schoot, dan zou er nog zooveel niet te doen zijn geweest.
Ze gooide 't op bijvakken, hé? -
Op kunstvakken, ja, en vraag niet hoe!
Maar wat heeft dat met je passie voor mooi Klaartje te maken.
Geduld wat. De familie van mijn moeder is één uitwas van dilettantisme. Daar heb je oome Kees, tante Fie, neef Koos, of hoe dat gespuis ook heeten mag. Daar heb je ook mijn moeder zelf.
Zeker, zoo lief voor me als maar mogelijk is. En toch hakte ze er frisch op los, om ook van mìj te maken wat zij was. Er was geen verjaardag of 't heette - toe, Willem, teeken 's wat, of maak 'n versje; je kunt 't zoo mooi, als je maar wilt. O, lieve God, wat 'n helsch gemoor! -
Dus je deed 't met tegenzin.
Ja; in 't begin spartelde 'k tegen wat ik kon. 'k Zat liever maar zoowat stilletjes voor me heen te staren. 'k Weigerde dan - maar och, mijn moeder was met haar zacht gevlei zoo lief - en 'k gaf toe. 'k Maakte rijmpjes, net zoo anemisch als 'k zelf was, teekeningetjes, die misschien beter waren, maar toch ook niemendal beteekenden. Dat was mijn verjaagdags-kunstproductie-stadium, ha! ha! -
Zoo, zoo; en was 't vrucht-baar?
Eerst vrij steriel. Want och, alleen liefde voor mijn moeder deed me toen nog werken. Maar juist die bracht me er toe haar steeds meer oogenblikken van moedertrots te bezorgen - harder te werken.
| |
| |
Dan mot er toch heel wat anders zijn bijgekomen, om je zoo overprikkeld te maken als je nu bent.
Dat kwam ook. Gevleid als 'k werd, je weet niet hoe! Dat wekte weer onwillekeurig de behoefte in me op om gevleid te worden, en 't idee dat me dat toe kwam. En eindelijk deed die gewoonte om gevleid te worden, me alles mooi vinden, wat 'k met verjaarkunst-capaciteit produceerde. Zoo werd 'k ijdel, eerzuchtig, en kwam het streven in me op om me met werkelijke artiesten te meten. Dat was al wàt, maar ook al gauw weer niet genoeg. 'k Zocht onder hen de eersten uit, en zoo werd eindelijk mijn streven naar wat goeds, een streven naar 't hoogste.
Ja, ja, dat 's duidelijk. Maar we gaan een zij weg op; we motten naar mooi Klaartje toe.
Geduld 'n beetje. We kommen ook bij haar terecht. Dat streven, zooals ik 't noem, naar 't hoogste, had een slechten invloed op mijn gestel. 't Prikkelde mijn zwakke zenuwen op onnatuurlijke manier, en maakte me op 't laatst even prikkelbaar en succeptibel, als 'k vroeger geweest was lui en laks.
Maar nou toch naar mooi Klaartje, allo!
We zijn er net. Was dat geprikkelde me in 't begin hinderlijk, als 'n nieuw jasje, waar je nog aan wennen mot, later werd 't één met mijn heele zijn - nog later 'n behoefte, waar 'k niet buiten kon. 'k Wou prikkeling, van welk soort - eindelijk ook op sexueel gebied.
Tannhäuser, up-to-date, in artillerie uniform!
Ja, en met een sabel op zij. Al die bleekzuchtige Elizabetjes, vervelend, fatsoenlijk meisjesvolk, die banale praatjes, suffe courmakerijtjes, dat alles liet me volkomen stomp. Een bout de cour aan getrouwde vrouwen, waar bij ons 't uitgaan eigenlijk uit bestaat, merci! Gehuurde liefde, 'k walg er van. Nee, pàssie zocht 'k - petilleerende passie, passie, die als champagne opbruist en mousseert, passie, die slappe zenuwen prikkelt, opscherpt als met een mes, passie die leven doet, en zonder welk
| |
| |
geen leven mogelijk is. Die passie vond ik vlak in de buurt, bij mooi Klaartje!
Dus die passie houdt je in 't leven, denk je.
Ja, zooals de alcohol den zenuwslappen dronkaard. Zet 'n kerel, die gewend is een kan jenever per dag te drinken, in de cachot, en na een poosje vind j'em dood. Ontneem me mijn passie, dan zal 't met mij niet anders gaan. Zoo denk ik er over.
(Stavast treedt met gepoetste laarzen in de hand door de middendeur op; hij is blootshoofds).
| |
Zevende tooneel.
Stavast, dezelfden.
Luit'nant, 'n boodschap van den ordonnans, met alle respect en disciplien, en of u even op 't rapport wou komen.
En 'k mot straks uitrukken.
Daar is 'n ander voor aangewezen. 'k Hoorde dat onze batterij mee gaat maneuvers maken, en dat u morgen de caissons uit Scherpenzeel mot halen.
En 'k dacht dat de 3e batterij dat most.
Met alle respect en disciplien, daar is verandering in gekomen, luit'nant. 't Komt van daag in 't orderboek.
Enfin, dan maar weer vooruit.
Dat niet - alleen aan die kwartiermakerij. Die draait altijd met alle andere beroerde baantjes op den jongste neer, en dat ben ìk. De maneuvers zelf, och, dat 's nog al een leuke tijd; gek, 'k heb zoo'n idee dat dit de laatsten zullen zijn.
Altijd dat! - Je spreekt over niks dan om er uit te gaan.
'k Geloof ook dat 'k verstandig zou doen, als 'k dat deed. Of 't komt dat 'k zoo overspannen, zoo succeptibel ben, dat weet 'k niet, maar 'k kan het met de meesten van mijn
| |
| |
chefs heelemaal niet meer vinden. Natuurlijk standjes zonder end - criant vervelende boel - dan komt mooi Klaartje er ook nog bij - de ouwelui zelf, die van die dienstdoenerij ook niets moeten hebben - daarom hoeft er niets meer bij te kommen, of 'k poets de plaat. Stavast, mijn laarzen.
(die met de laarzen in de hand bij de middendeur is blijven staan).
Met alle respect en disciplien, luit'nant (hij gaat naar Willem toe, en geeft hem de laarzen) . Nog iets van uw orders, luit'nant?
Dank je, Stavast - maar er is wat van jou kant, is 't niet? - 'k Zie 't aan je gezicht. Heb 'k je niet eens voor altijd gezegd, ouwe, dat je vrij spreken mag, als je me wat te vragen hebt.
Zeker, luit'nant; 't is wat van Verhoef, den voorrijer van 't vijfde stuk - die maakt zich ongerust over zijn van-de-handsche - de knol, vreten doet hij niet meer - met de maneuvers komt 't er nog al op an - en daarom wou hij graag, dat u er den batterijkommandant 's over sprak - over 'n ander voorpeerd.
'k Zal er om denken, Stavast.
(Stavast treedt door de middendeur af).
| |
Achtste tooneel.
Vosmeer, Willem.
Daar heb je nou weer echt iets met dat voorpeerd. Je zult zien dat daar weer herrie uit komt. Hei Stavast! (door de middendeur roepend) zeg beneden, dat ze dadelijk 't ontbijt klaar zetten.
Maar hoor 's - om nog even op je plannen terug te komen. Wat zul je beginnen, als je 's uit dienst mocht gaan
Vraag jìj dat? - Wel natuurlijk artiest worden. Maar wat duivel, kerel, vind je dat soms zoo gek?
| |
| |
Ça dépend, dat weet je. 'k Hoef je waarachtig niet te zeggen hoe 'k daarover denk. Je zou een magnifique carriere kunnen maken als artiest, wanneer je dat eene niet in den weg zat - dat vervloekte, abnorme streven.
Als illustrateur, hoe zal 'k het noemen, heb je een geheel oorspronkelijk talent. Op dat gebied ligt de toekomst breed voor je open. Bijna zonder leiding, met niets dan een enkel woordje van mij als toelichting, ben je artiest geworden. Als je daar nu maar bij blijven wou.
Dat kan 'k niet, onmogelijk, nee! - Dat streven naar, wat je noemt, 't voor mij onbereikbare is zoo één geworden met mezelf, dat 'k het niet uit me zou kunnen scheuren, zonder dat 't als een Nesseusmantel mijn vleesch en leven met zich nam. 't Houdt me als artiest in leven, zooals mijn passie voor mooi Klaartje dat doet als mensch van vleesch en bloed. 'k Wil artiest worden in de volste beteekenis van 't woord.
Altijd dat willen, waar 't kunnen je in den steek laat.
O, 'k weet 't - dat maakt mijn leven tot een dissonant. En toch, ik kan niet anders.
Dan moet je op den duur ook ongelukkig worden.
Ongelukkig? - Dat ben 'k alleen maar nù, omdat mijn kunnen onderdrukt wordt door dat beroerde baantje, dat me als een nachtmerrie op de borst ligt. En hoe is dat ook anders mogelijk. Dikwijls voel 'k dat 'k kan, en dat 'k impressies krijg, je weet niet hoe sterk. Maar niet zet ik me aan 't werk, of de gedachte alleen aan dat metier slaat alles, wat 'k aan stemming in me heb, kort en klein. Die druk moet aan kant - mijn kunnen stijgt - vormt met mijn willen een mooie, volle harmonie, en 'k ben er.
Enfin! (een schrijfboek in de hand nemend, dat op de tafel ligt) . Wat heb je daar.
| |
| |
Och - dat 's een tooneelstuk - daar werk 'k zoo tusschen de bedrijven door wel 's aan - zoo 's avonds vooral - als 'k niet schilderen kan. 't Is voor mij niets meer dan een dagboek - een brokstuk uit mijn leven.
Hoe ben je daar nu weer aan gekomen.
Och, daar heeft mijn moeder me ook al toe opgezwiept. 'k Zei je - 'k moest vroeger zoo wel 's gedichtjes maken, versjes of stukjes voor kindercomedies. Nu zei ze voor 'n poos, dat ze 't zoo heerlijk zou vinden, als 'k eens iets schreef voor 't groot tooneel - iets uit eigen leven - dat zou voor mij niet moeielijk wezen - had oom Frans gezeid.
Oom Frans! - maar kerel, snap je dan niet, dat ze je heelemaal kapot maken.
(op somberen toon).
Dat begin 'k langzamerhand te merken, ja!
Hòor 's, 'k wil je niet opzetten tegen je moeder en oom Frans, maar je laat toch ook als een dweil met je omsollen.
Daar is nu niets meer aan te doen.
Niet? - 'k Zal je toonen van wèl. (hem het schrijfboek uit zijn handen rukkend) . Geef mij dat vod.
(hem het boek weer ontrukkend).
Dat zul je wel laten. Je treedt nu toch wat al te mentorachtig op.
(Klaartje treedt met het ontbijtblad door de middendeur, en begint het ontbijt klaar te zetten).
Meneer Willem, hier is uw ontbijt.
Zoo, zet maar neer (tot Vosmeer, terwijl hij aan zijn schrijfbureau gaat zitten) . Nou, neem me niet kwalijk.
Ga je aan 't werk zonder even uit te rusten?
Ja. Waartoe zou 'k uitrusten. 'k Ben niks moe, en voor mijn werk gedisponeerd, je weet niet hoe.
(zich gemelijk afwendend).
Wat praat jij van overspanning. Methode-man!
| |
| |
Maar in elk geval, Willem - we kunnen toch zoo niet van elkaar gaan - in halve ruzie.
In ruzie? - waarachtig niet. 'k Geloof alleen maar dat je 'n veel te gezond type voor me bent.
Maar toch je vrind. Daarom ga 'k niet van je weg, voordat je me een stevigen handdruk hebt gegeven. Je weet - 't is een afscheid voor 'n week of acht.
(van zijn bureau opstaand, en naar Vosmeer toegaand, die dicht bij de middendeur staat),
Dat 's waar ook. Je gaat naar Meersen - 'n kunstreis maken, hé?
ja (terwijl ze elkaar de hand geven) . Met jou hand in de mijne - vergeet 't nooit: ik ben je vrind.
Dat apprecieer 'k natuurlijk - 'k begrijp toch eigenlijk niet, hoe 't mogelijk is.
Als je dat weten wilt - 'k heb diep medelijden met je, Willem, omdat ze je almachtig ontredderd hebben. 'k Zou je graag willen hebben, zooals 'k zelf ben.
Ja, dat zit er nou bij mij niet an.
Jammer dat je op maneuver mot, anders zou 'k zeggen - vraag 'n week of zes verlof voor herstel van gezondheid - en ga met mij.
Om je moeder, in den tijd dat ik weg ben, te verhinderen je nog ongelukkiger te maken, dan je al bent.
Malligheid! - Daar, flink de vijf!
Nou, 't beste dan. Je snapt wel wat 'k daarmee bedoel, goeien dag!
(hij treedt door de middendeur af).
| |
Negende tooneel.
Willem, Klaartje.
Ga je nou waarachtig nog an 't werk; heb je ooit zoo'n stijfkop gezien!
Ja! (met zijn hand over zijn voorhoofd strijkend) maar eerst wil 'k jou toch spreken, Klaar, over wat je me
| |
| |
zooeven zei - dat komt opeens weer in me op - en met 'n angst (opstaand, en, nadat hij naar haar is toegetreden, haar woest hartstochtelijk beetpakkend) . Wat kan me dien anderen rommel ook schelen bij jòu - bij jòu zijn - door jòu leven, dat 's toch eigenlijk 't eenige, dat 'k vraag.
Oho, wat ga je weer de lucht in (hem nog vaster aan zich drukkend) kom liever nog wat dichter bij mij.
(zich een beetje van haar losmakend en haar onderzoekend aanziend).
Maar - wat je daar straks zei - dat je weg mot - dat kan toch geen meenens zijn.
Heeft 't oudje je dan de huur opgezeid?
Nee - 'k mot weg - om 'n andere reden - snap je 't nou nog niet?
Maar - wat zeg je dat kalm! - Net of je niet wijs bent, zoo vreemd en onverschillig sta je daar. Hou je dan niet meer van me?
(half spottend, zonder dat Willem 't merkt).
O, je weet zelf niet hoe verschrikkelijk veel!
Maar - wat wil je dan toch.
Laat me dat aan jòu vragen. Nou 't er zoo met mij voor staat - wat wil jìj!
Ik? - 'k dacht er toch al over om uit dienst te gaan - nou dit er bij komt, mot dat zeker - en zoo gauw mogelijk.
Wèl, snap je niet? - om samen te kunnen blijven.
Dan, ja - je weet, trouwen dat gaat nou eenmaal niet. Breken met mijn ouwelui, vooral met mijn moeder, je zou zelf niet willen, dat 'k dat deed.
(schijnheilig).
Nee, in geen duizend jaar.
Daarom ligt er wat anders voor de hand. 'k Ga uit dienst - en naar 't buitenland.
| |
| |
Dan ga je tòch van me weg?
Ja? - wel nee! Jij gaat dan natuurlijk met me. Je weet, Klaar, 'k ben rijk genoeg - we gaan dan wonen, waar je wilt. O, je zult 's zien wat 'n lekker leventje je hebben zult.
Maar - en trouwen zit er dàn ook niet op?
Later, vàst. Zoolang mijn ouders leven, nièt. Je gaat gewoonweg mee als mijn maitres.
Wel, je wordt 'n echt dametje, zoo chique als je er ooit een hebt gezien. Dat staat je an, hé?
Dat weet 'k nog niet. Kijk, laat mij nou ook 's zeggen waar 't op staat.
(op harden, ongevoeligen toon).
Luister dan 's goed. Er 's tusschen ons een groot onderscheid. Jij bent rijk, daarom geborgen - ìk niet.
Maar - wat wil je daarmee zeggen.
Wel, dat 't daarom heel natuurlijk is, dat 'k an eigen spullen heb gedacht.
Als er kwestie is van geld -
Ja, zie je, we zijn daar nou eenmaal toch over an 't practizeeren gegaan, laat me daarom meteen maar precies zeggen, waar 't op staat. Als 'k niet de moòie Klaartje was geweest, dan zou 't tusschen ons nooit zoover zijn gekommen.
Goed, nou verder. Geen vrouw hoe mooi, of ze wordt leelijk en oud. Dat gaat zoo met mij als met anderen. En dan? - nee, nee, daarom wil 'k niet met je naar 't buitenland; dat 's me niet secuur genoeg.
Maar - je hoeft er geen oogenblik bang voor te zijn dat 'k je zal laten loopen, al word je leelijk en oud.
Kom! jullie komt altijd andragen met zulke praatjes. Malligheid!
Je zegt me zulke ruwe dingen in mijn gezicht, dat 'k er niets meer van begrijp.
| |
| |
Dat zou je misschien wel als 'k je zei, waar 't bij mij op stond.
Heb jij dan 'n ander plan?
Ja; en tienmaal beter dan 't jouwe.
Dan maar op de vlakte er mee.
Kijk, wij bezien dat gevalletje met ònze oogen, maar voor mijn klerkje is 't toch een mal ding.
(driftig).
Maar wat gaat mij die vent an. Je hebt zelf nooit iets om hem gegeven.
Nou ja - 't is ook eigenlijk maar 'n smoesje. 't Is alleen maar - als hij 't 's hoog opnam - waar most 'k dan heen, zooals 'k hier sta. Daarom is er voor mij maar één weg op: dat 'k trouw met hem.
(haar woest beetpakkend).
Jij? - mooi Klaartje trouwen met zoo'n kerel! Dat 's meer dan 'k zou kunnen verdragen! - nee, nee, dat nooit?
Maar denk daar nou 's kalm over na. 'k Mot toch ergens heen.
(zich van haar afwendend).
En je durft met zoo iets voor den dag komen, net of 'k je niks anders heb voorgesteld. Dan heb je nooit van me gehoùen. Dan heb je alleen zoo met me omgesprongen om 't geld, en ben 'k door je bedrogen zoo slim, zoo allermislijkst slim, als ooit 'n man door 'n vrouw bedrogen werd. Dat heb 'k niet an je verdiend, versta je dat!
'k Heb gezegd wat 't beste was, en 'k heb gedacht an jou alleen. Van 't andere was voor jou niks dan verdriet en ellende gekommen.
Je liegt, ja, ja, je huichelt. Je hebt alleen je zelf op 't oog, dat snap 'k nou maar al te goed.
(zacht; vleierig naar hem toekomend).
Als je nou maar even kalmpjes naar me luisteren wou - maar heel - heel even (zij neemt voorzichtig zijn hand vast) . 'k Trouw wel met dien vent, maar 'k kom toch zoo vaak bij jou, als je maar wilt. Hoe vind je dat nou?
(gemaakt kalm).
Heel - goed - bedacht.
| |
| |
Dat dacht me ook, en nou de geldkwestie; hoor maar 's even toe. Kijk, m'n klerkje verdient niet zoo bijster veel, en 'k wou toch graag burgerjuffrouw zijn. Dat komt me toch toe, is 't niet?
(werktuigelijk).
Zeker; en daar 's - natuurlijk - geld voor noodig, hè?
Of je 't snapt - en nou dacht me - 'n tientje in de weék met vrij wonen is toch niet te veel - en dan nog wat om 'n affaire op te zetten. Dat kan er toch, dunkt me, wel op overschieten. hè?
Natuurlijk - je kunt rekenen - op zooveel geld je maar wilt.
Beloof je me dat - als 't mot - zwart op wit?
Dat beloof 'k je, op m'n eerewoord.
Dan is 't goed; en zeg nou 's, vind je dat niet mooi overleid.
Dat zei 'k je daar even al - meer dan mooi.
(hem wantrouwend aanziende).
Je zegt dat wel, maar je meent 't daarom nog niet.
Waarachtig wel, 'n allerleukst idee. Maar je man.
'k Zei je zoo even al, daar motten we voorzichtig mee zijn. Hij 's lang niet zoo goedig als 'k dacht. Ze hebben 'm al verteld van dat gedoe tusschen ons.
Ja, en 't scheelde niet veel, of alles was misgeloopen - als 'k er niet wat slims op verzonnen had.
Ja, hij weet nou niet beter, of hij 's de man.
(na haar een oogenblik wezenloos te hebben aangestaard).
Wat? - vuil beest! vuil beest! - Wèg, of 'k tràp je weg! (op haar toeloopend, terwijl zij cynisch glimlachend kalm blijft staan; daarna met zijn handen voor 't gezicht op een stoel neervallend) God! o, God!
(Einde van het 1e Bedrijf).
|
|