De Nieuwe Gids. Jaargang 16(1900-1901)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 262] [p. 262] Verzen van J. Reddingius. XV. De donderwagen door de luchten rijdt en ratelploft als van een hooge helling, als vuursignalen uit een veilge stelling zwiert straal op straal door wijde oneindigheid. Het bosch ligt donker met verholen paden, als heuveldrom met ravenzwart' spelonken, van reuzen klinkt het angstig-makend ronken, die log van gang straks door de wouden traden. Het snelgeschudde gouden luchte-laken de huizen helt, die staand in 't doffe duister leken gezonken in een zwarten poel. De donderwagen rijdt, de wielen kraken, ik sta te zien naar 't helle vuur en luister, de wind giert aan en stormt naar een ver doel. - [pagina 263] [p. 263] XVI. Mijn bootje ligt zoo stil in 't rimplend meer, het westewindje zegt zoo zachte woorden, de babbel-golfjes glijden langs de boorden, mijn dobber gaat heel langzaam op en neer. Ik zit zoo rustig in een onverstoorde stemming te vree, ik weet het land zoo veer aan de overzij, hier wieglen heen en weer de pluimen, los, die 'k ruischen hoor en hoorde. 'k Verdroom mijn dag bij 't wage-wankend riet waar de uren zlnken traag, onmerkbaar haast, en 't golfgespeel duurt voort en altijd voort. Ik wensch te leven in dit heerlijk oord, door wolken-lucht en melodie verbaasd, in 't bootje alleen op windbewogen vliet. - Vorige Volgende