| |
| |
| |
Een dissonant. Pathologisch drama in vijf bedrijven,
door J. Hora Adema.
personen:
Van Helden, Rentenier. |
Louise, zijn vrouw. |
Willem, hun zoon, Luitenant bij de Veld-Artillerie. |
Cory, hun dochter. |
Vosmeer, Artiest. |
Tuijl, Artiest. |
Mathilde Stolwijk, vriendin van Cory. |
Klaartje, Winkeljufke. |
Stavast, Stukrijer. |
| |
Eerste bedrijf.
Decoratie: Officierskamer, netjes gemeubleerd, overblijfsels van een souper, leege en volle flesschen en glazen, een paar stoelen onderstboven, een standaardlamp flauw brandend. Half licht.
| |
Eerste tooneel.
Willem, Tuijl.
(door de half geopende deur de gang inroepend).
Zeg, kras jullie nou waarachtig allemaal op? (gestommel achter
| |
| |
de deur, dat zachter wordt, wegsterft; eveneens geroep en spottend gelach) . Ze lachen ons op de koop toe uit, maar m'n champagne hebben ze er niet minder om naar binnen geslagen - eigenlijk toch verdomd egoïstisch tuig.
(half-dronken op een kanapee liggend; zacht neuriënd).
Ich - hab - mein - Sach - auf - Nichts - gestellt - nee, dat mopje wil er toch nog niet in.
Ze gingen er alleen van door, omdat jij met 'n verhaal op de vlakte kwam. - Wat zei je ook haast weer?
Ich - hab - mein - Sach - auf - Nichts - gestellt - drum - (hardop) nee, verdomme!
Zeg nou, waarom gingen ze er van door?
Omdat 'k - vertellen wou - hoe 'k genekt ben geworden -
- artiest - heb je dat nog niet gesnapt. Daar kan 'k nou eenmaal niet over beginnen, of vort zijn ze.
Dan ben je daarmee stellig wat zwaar op de hand - voor die lui ten minste.
Hoe zeg je zoo - voor die lui.
Wel, omdat je mij niet vervelen zou.
Dan, kerel, zet je schrap - maar geeft eerst 's wat spreekwater - we hebben den heelen nacht al zitten hijschen - 'k ben nou suf (Willem schenkt in, Tuijl drinkt) , zoo - nog een - vooruit - weet je wat - zet de flesch maar bij me - dat 's mak'lijker voor allebei (terwijl Willem de flesch bij Tuijl neerzet) zoo.
Dat 's alles goed en wel - drink wat je wilt, maar meteen je verhaal.
(suf naar Willem opkijkend).
Meen je 't waarachtig? - 'k Dacht - dat je ook al weg was.
'k Zit geduldig te wachten.
Dan ben je toch heel anders dan die kerels. Die amuseeren zich met je zoolang je amusant bent, en geven je den bons, als je gemoed begint te werken en je vervelend wordt,
| |
| |
wat voor die lui 't zelfde is. Dan heb jij 'n artiestengemoed, al ben je ook maar 'n luit'nant. Zeg verdomme, of 'k geen gelijk heb.
Dan - zeg - we kennen melkaar nog zoo lang niet - als 'k geen stuk in m'n raap had gehad, zou 'k misschien niet eens zoo gek zijn geweest je kamer te komen opstormen.
Dat doet er niet toe - we zijn nou vrinden - wou je me soms wat vragen?
Doe jij misschien oòk wat aan kunst - omdat dit geval je zoo interesseert? -
'k Schilder - onder leiding van Vosmeer. - Dan schrijf 'k ook nog voor 't tooneel.
Zeker. 'k Spreek 'm nog al 's. 'n Op ende op methode: man, wel knap, maar met geen temperament - meer kunstfabriekant dan artiest - daarom 'n kerel, die nooit z'n kop verliest in artiestieke uitbundigheden, nooit een stap doet, zonder te weten waar zijn voet neerkomt.
Eigenlijk 'n goeie manier.
Dat zal wel zijn! te meer als je bent zooals hij, en je niet stoort aan de lui, die 't altijd beter weten dan de artiest zelf.
Dee jìj dat dan? - Ben je misschien op die manier genekt? -
Ja. Kijk, zòo was 'k gewend te werken. 'k Liep niet altijd methodisch recht voor me uit, maar ging wel 's 'n zijwegje op, om wat anders te zien. Dat deed me goed, en stommeling die 'k was, dacht 'k ook, dat anderen dat niet verkeerd zouden vinden. Maar mis was 't, hoor! - daar wees me op papa kritiek.
| |
| |
Enfin, daar begon 't mee, maar dat was minder; er kwam erger bij. Papa kritiek loopt zelf niet mee, maar staat aan den kant van den weg, om te zien of naar de regels van de kunst wordt opgemarcheerd. Nou is 't zoo, let daar maar 's op: als je loopt, en je merkt dat naar je gekeken wordt, loop je minder mak'lijk, dan wanneer ze je laten schuiven. Ben je nou 'n pedante vlerk, altijd recht voor je uit, dan let je nergens op, of je lacht er om. Je vindt je eigen werk 't beste dat er is, en daarmee basta. Maar ga je om je heen zien, dan merk je bij elk stapje dat je doet, hoe van alle kanten op je wordt gelet. Dat doet je minder mak'lijk loopen, tenminste dat was met mìj 't geval.
- m'n ongeluk, ja! - Als over m'n werk gesproken werd, luisterde 'k rechts en links - vergeleek 't met alles wat er over geschreven werd - vond vaak 't ongelijk aan mijn kant - nam me voor 'n volgend keer wat methodischer op te marcheeren, goeie aanmerkingen te voorkomen, en verviel daardoor weer in andere. En zoo ging dat maar altijd door, totdat 'k 'n gevoel kreeg in m'n artiestieke beenen, of ze niet verder wou'en. Toen werd m'n vrij vast opmarcheeren 'n dweilen langs den weg - 'k werd op 't laatst 'n zwabberaar, 'n weifelaar, zonder één vonkje meer van kracht of zelfvertrouwen.
Terwijl je naam al 'n goeien klank had. (Tuijl staat op, waggelt dronken op zij, en gooit een stoel onderstboven) hei, sta op je beenen, kerel (hem oprichtend) hoep! -
(zich meer en meer opwindend) M'n naam, ja - maar scheur 'n artiest z'n zelfvertrouwen uit de borst, en 't mooist talent zal hem niet kunnen redden. Dan bloedt hij dood. Ze rukken met zijn zelfvertrouwen hem zijn hart uit 't lijf. En dat gebeurde ook met mij. Daar kwamen ze aan, de knappe lui, met pennen, scherp als naalden, die staken ze op de plaats, waar m'n hart nog sloeg, zoo frisch en jong - en toen ze 't hadden vast en goed, rang! - 't was er uit. Dat dee me pijn, je weet niet hoe!
| |
| |
Maar je hebt toch van je afgetrapt.
Dat zal wel zijn. 'k Trapte om me heen, wat 'k kon, toen 'k die pennen in me op voelde boren - 'k gilde, toen 'k voelde, dat m'n mooi, jong artiestenleven uit me werd gerukt - toen wierp 'k, om me te wreken, kritiek op kritiek, plaatste me ook aan den kant van den weg, en zag maar al te gauw wat oppervlakkigheid, domheid, ijverzucht, teleurgestelde verwachtingen en zooveel meer, daar als kaf onder het koorn schuilt.
En hielp dat je er niet boven op?
Zeg jij dat? Wacht maar 's, meneer de dilettant, word 's man van 't vak - maak 's door, wat ik heb doorgemaakt - en vertel me dan 't zelfde nog 's. Och, 'k probeerde wel te werken, maar als 'k dan m'n werk 's overlas, deugde 't niet. De fut was er uit.
Verscheurde 'k alles op 'n goeien dag. Toen was 't fini.
Wel - ben 'k bezig met me er over heen te zetten.
Zoo - daar doelt dan zeker dat mopje op (neuriënd) : - Ich hab mein Sach auf Nichts gestellt, drum geht 's so gut mir in die Welt?
Maar je komt nooit verder dan: Ich hab mein Sach auf Nichts gestellt.
Verder heb 'k 't ook nog niet gebracht. 't Heele mopje mot er in - 't mot 'm nieuwe levensfilosofie worden.
Wel 'n tragische geschiedenis!
Tragisch! - ha! ha! die 's goed! - Denk je dat publiek er zoo over denkt? - Dan heb je 't heelemaal mis. Had 'k verdriet over 'n dooie tante, dan zou'en ze me wel snappen. Van alle kanten natuurlijk p.c. Maar nou? Wat kan 't
| |
| |
publiek verdommen, of er 'n armzalig artiestje naar den bliksem gaat. Er wordt 'n boekje minder geschreven, maar 'n ander schrijft 'n boekje meer; en daar is de grap mee afgeloopen. Wat dondert 't publiek, of de ander ook z'n hoop, z'n mooie illusies verschreit, van dag tot dag, van nacht tot nacht! - maar allo, 'n nieuwe flesch - 'k voel dat 'k weer nuchter word, en dat mot in geen geval.
Mot dat je er dan over heen helpen?
Door den eersten, zwaarsten tijd, ja. En nog wat anders ook. Zeg, waar is 't mooie jufke, dat je bedient?
Word je nou straal? - Hoe kom je daar zoo ineens op.
Dat is 't andere, dat me er door heen mot helpen. Wein und Weib!
Schei nòu maar uit; 't is wel geweest.
Als 'k zoo begin, wordt 't tijd dat ik ook opkras, hé?
Zeg, denk je niet dat 'k snap, hoe jaloersch je bent.
- Van die soort liaison tusschen jou en haar. Dat weten meer dan ik. Maar enfin - 'k wou haar graag 's onder de oogen kijken.
Nou goed - maar hoe dronken je ook bent - als je 't hart hebt je handen naar d'r uit te steken - dan ga je vierkant de andere lui na. Nou weet je er alles van. (Klaartje treedt door de middendeur op; haar uiterlijk is brutaal, maar niet aanstellerig) .
| |
Tweede tooneel.
Klaartje, dezelfden.
Meneer, hier heb 'k wat voor u. Dat 's gisteravond nog door den opperwachtmeester gebracht.
Laat 's zien, Klaar. Waarom heb je me dat toen niet gegeven?
| |
| |
Dat ging toch niet. Met zoo'n pan!
Of je daar bang voor bent!
(den dienstbrief openmakend, dien Klaartje hem geeft, en hem lezend).
Daar heb je 't nou, zie je - die verdomde dienstdoenerij - altijd dat gevit, dat ignobel gehaspel.
'n Streek van den majoor, meneer Tuijl, daar kun je vast op an. Meneer Willem heeft er gister pas van langs gehad, toen hij van de hei kwam, en de spannen drinken liet. Toen zat de ander te zeuren!
De kerel doet niet anders.
(met geimiteerd zware stem, en een denkbeeldigen knevel opdraaiend).
‘Meneerr van Helden, dat hooi in de drinkbakken, hm! - laat dat onmiddelijk wat beter uit elkaar halen, hm! - en dan meneerr Van Helden - die korrporraal met z'n buiten model opmarrsch - dat achterrpeerrd met los beslag’ - en zoo ging 't maar door, dan dit, dan dat, gewoon weg om dòl te worden op 't pansement, is 't niet, meneer Willem.
Ja, stapelgek. En dan nog dit er bij.
Wel onzin, liefst m'n heel kwartaalwerk. Kijk 's hier - de kwitanties van zadelmaker, smid en timmerman (de anderen buigen zich over hem heen om toe te zien) 'k krijg ze allemaal terug, omdat 'k 'n fout heb weggeradeerd - 'n fout van 'n halve cent. Daar zijn ze fel op, de lui aan den rekenkamer - 'n rijksdaalder fooi voor elke fout.
Tien van die fouten, en geen te kort meer op de oorlogsbegrooting; 't lieve vaderland gered.
Nu ja, je kunt daar nou wel 'n ui over tappen - maar 't is toch om razend te worden, dat zul je met me eens zijn. Nou mot 'k den heelen boel weer overmaken - die verdomde pennerij (de papieren op zijn schrijftafel neerkletsend) .
Enfin - dan ga 'k er van door. (neuriënd) Ich hab mein Sach auf Nichts gestellt!
| |
| |
(korzelig).
Schei nòu in elk geval uit met je gezanik.
Ho, ho! - Zeg, 'k zie je van avond toch nog wel, hé? achter 'n potje bier? -
Dat weet 'k niet - 'k heb van daag nog dienst - en met die pennerij is er haast bij 't werk.
Enfin, mij vind je in elk geval. Zie wat je doet, adio!
(hij treedt door de middendeur af).
| |
Derde tooneel
Willem, Klaartje.
(voor de schrijftafel gaande zitten).
Zeg, Klaar, breng me gauw 's 'n kop koffie - maar sterk.
Wat wou je dan - nog an 't werk gaan? En over 'n uur mot je bij 't uitrukken zijn.
'k Kan nog licht wat doen.
Ei, malligheid. Kom liever hier wat bij me zitten (naar de kanapee gaande, en daarop plaats nemend) 'k ben expres zoo vroeg opgestaan om beneden alles gauw klaar te hebben, en wat bij jou te kunnen kommen. Je maakt je zoo nog meer overstuur dan je al bent. Kom liever wat hier.
Nou, 'n oogenblikje dan - misschien is 't ook beter, dat 'k er van avond aan begin - met 'n frissche kop (terwijl hij naast haar gaat zitten, de armen om haar middel slaat, en zijn hoofd op haar schouder legt) ; ja, zoo is 't goed.
'k Ben moe - als 'k zoo 'n poosje zat, viel 'k grif in slaap.
Maar is dat ook 'n manier om met die lui den nacht door te brengen? - zoo'n flauwe slampamperij! -
(haar kussend).
Daar 's eigenlijk wel wat van an.
En dat terwijl 't tusschen ons altijd zoo'n goeie boel is geweest.
In 't begin toch minder, hé?
Toen was jìj net zoo suf tegen mìj, als ìk tegen
| |
| |
den ouwen notaris, die hier voor jou de kamers had, en dien 'k 't leven zoo zuur heb gemaakt, dat hij 't hier niet meer uit kon hou'en. 'n Goeie man anders, maar geen kost voor mij - veel te kaal heer.
't Was ook geen wonder, dat 'k zoo tegen jou was. 'k Most uitgaan, altijd uitgaan. 'k Was nooit zonder fouragères en glacé handschoenen. 'k Had geen tìjd om aan jou te denken.
En toch kwam je bij mij terecht. Nou 'k heb er ook genoeg moeite voor gedaan, want 'k heb je altijd graag mogen lijen.
(haar weer kussend).
Toch heel graag, hè?
(die zich dat kalm laat welgevallen).
Maar denk je soms van niet? - Weet je nog hoe 't tusschen ons is angekommen? - dien nacht, toen je piket had?
Zooals je ten minste zei - 'n goeie mop, ha! ha!
Ja, toen 'k je wakker maakte, en zei, dat 't tijd was voor de ronde, ha! ha! en dat Stavast met je peerd voor de deur stond.
(haar weer kussend)
Nou! -
En toen 't oudje dat 't eerst te weten kwam, o, je, o, je!
O, die was met 'n paar bankjes gauw den mond gesnoerd.
(lachend).
En je hebt er geen spijt van, is 't niet? -
(haar hartstochtelijk naar zich toe trekkend en kussend)
Waarachtig niet. 'k Weet zelf niet, hoe 'k langzamerhand zoo van je ben gaan hou'en, net of 'k niet meer zonder je leven kan.
(zich wat koket losmakend)
Kom, als er maar 's 'n rijke, mooie dame op kwam zetten.
Waarachtig niet, 'k zou er niet naar omkijken.
Enfin, 'k kan in elk geval niet anders zeggen dan dat 'k je altijd zooveel plezier heb gedaan als 'k kon.
En ìk ben altijd zoo goed mogelijk voor jòu geweest, hé? Je hebt er nog nooit zoo piekfijn uitgezien; maar daarvoor ben je ook m'n mooie Klaar (haar weer kussend).
| |
| |
Dat is zoo, en je zult altijd zoo blijven, hé? - Je kunt 't an geen beter besteden dan an mij.
Wat dacht je dan? - dat 'k veranderen zou?
Dat niet, maar je kunt toch nooit weten.
Alweer de rijke, mooie madam, die altijd kommen mot, en nooit komt. Wat malligheid toch, Klaar, om daar zoo an te denken.
Is dat mijn schuld? Je hebt me zooveel verteld van die juffer Stolwijk, die eindelijk toch wel 's kommen zal, dat -
Och, schei uit! - dat was uit m'n kindertijd op Rustenburg - wat zotteklap!
Je hebt me toch wel 's verteld, dat je daar heel groot met geweest bent.
Nou ja, als kinders, zeg 'k je. Maar toen ging 't al niet zoo bijster vlot. Zooals 'k nou ben, zou er stellig heelemaal niks van terecht kommen.
Dus dan zul je altijd voor me blijven, wat je nou bent, hè?
Eigenlijk bedoel 'k - zoo royaal?
(opstaande).
Maar zoò heb 'k je nog nooit hooren praten. - Komt 't dan bij jou 't meeste an op geld? Dat kàn toch niet!
(hem weer naar zich toetrekkend).
Nee, nee, je weet zelf niet hoe graag 'k je lijen mag, al gaf je me ook geen halve cent.
Maar dan - begrijp 'k heelemaal niet, waarom je daarover begint.
Dat 's ook wel wat moeielijk te snappen, als 'k je niet zeg wat er achter zit.
Ja, als je 't weten wilt. 'k Ben bang, dat je opeens anders zult worden, als 'k je dat zeg.
| |
| |
Daar hoef je niet bang voor te wezen, Klaar? 'k Zal altijd voor je blijven, zooals 'k was.
Ja? - zoo echt royaal? - Je hand er op.
(de hand drukkend, die Klaartje uitsteekt).
Daar!
Dan kunnen we verder praten.
En? - wat zit er dan wel achter.
Iets heel beroerds. 'k Mot hier weg.
(overeindvliegend).
Sstt!
(Vosmeer treedt door de middendeur op).
| |
Vierde tooneel.
Vosmeer, dezelfden.
Wat 's dat hier! - Willem, wat mot dat bedui'en?
'k Mot zeggen - 'n mooie boel.
(korzelig).
En ik mot zeggen, dat als je met je gemoralizeer altijd weer van voren af aan begint - ik ook op mijn beurt -
(terwijl Klaartje opruimt).
Hemel, wat ben je weer prikkelbaar! - kom; kom (hem op den schouder kloppend) 'k meen 't immers goed met je.
Heb jullie zoo den heelen nacht bij elkaar gezeten?
Nee, 'k was gisteravond van plan te werken, toen die lui daar op eens naar boven kwamen stuiven, met Tuijl aan 't hoofd.
Tuijl, die gore dweil - 'n artiest van niks.
Dat zeggen ze, ja! Nou, enfin - van morgen zaten ze hier nog. Tuijl heeft ze weggejaagd, je weet met z'n traditioneel gedoe, tot hij eindelijk zelf ook ging. Toen kwam Klaar hier even bij me praten. Voilà tout!
Maar - laat me je dan toch 's goed bekijken - je zit daar zoo in 't half donker te morrelen (hij gooit de gor-
| |
| |
dijnen open, waardoor 't volle daglicht in de kamer dringt) . Waarachtig - je bent niet uit je kleeren geweest - de modder zit nog aan je laarzen. Begin toch met die uit te trekken.
Nou, als 'k je daar plezier mee kan doen - zeg, Klaar, trek me even die laarzen uit, als je wilt - er 's niemand, die 'm dat zoo handig lapt als jij (terwijl Klaartje zijn laarzen uittrekt) is Stavast er al!
Hij kwam net toen 'k naar boven ging. Hij 's nou aan 't schoonmaken van uw sabel en ander boeltje. Smerige rommel!
Dat 's minder. Wil jij 'm dan meteen die laarzen geven, en zeggen dat hij ze poetst?
Dadelijk - nog even die glazen in 't kastje.
(terwijl Klaartje verder eenige glazen opbergt).
Wacht je dan even op me, Vosmeer? 'k Mot me wat gaan opfrisschen, dan hebben we aanstonds nog wel tijd, om 'n half uurtje wat te kletsen (hij treedt op kousen naar links af) .
(Wordt vervolgd).
|
|