De Nieuwe Gids. Jaargang 16(1900-1901)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] [De Nieuwe Gids. Jaargang 16. Deel 3] Verzen door Frederik van Eeden. Drie-zangen. I 't Geldschietersvolk, dat van de boeren leeft, weet met zijn uitgemergeld heer van knechten zich wel joyeus in geplaveide stad den tafel aan te rechten, - welks klieken 't aan lakeie' en hoeren geeft. - Hun blanke en bruine slavenbende slooft, sleept aan van uit heel d'aard der steden schat, en plaatst op 't hoofd den voet der zwendlaars, die 't te voeren heeft. - II. Zie 't Hollandsch huisgezin om blank gedekten, spijsrijken disch in kalm en vroom geluk, de moeder glimlacht bij de pret der jong'ren, straks gaat op boogen kruk papa den koers becijfren der effecten. - En tot dier braven stille welvaart heeft over heel d'aard d'ellend'ge moeten hongren, van afval leeft de naakte hindoe die hun 't brood verstrekte. 1899. [pagina 98] [p. 98] 't Herteken. Hebben ze je 't weien voor altijd versperd? Herteken! Herteken! Docht je maar hongrig om groenigste loten, tot je in de breeklijke pooten geschoten vangeling werd? Is je nu 't meien voor altijd versmert? Herteken! Herteken! Blijven de groene revieren versloten? - Donker-oog staart, óverwijd van grooten jammer gesperd. 1900. [pagina 99] [p. 99] Levens-wonder in ouder-worden. Het merklijkst wonder watter mij geschiedt 't Is dat God op mijn euvlen niet en ziet. Schoon 'k mij bedenk van al maar zwaarder zonden wordt lichter telken dag mijn juk bevonden. Hoe raakte ik met mijn domheid en mijn kwaad den Vader vlaklings in zijn zacht gelaat, ik deed zijn zorgen met veel zorgs betalen en zie nochthans, hoe lieflijk hij blijft stralen. Zijn zon stijgt dag op dag met klaarder gloor, Zijn nacht star-oogt nog ernster dan te voor, zijn zeezang meldt van zeldsamer geheimen, zijn avond pronkt met schooner verw bij 't zwijmen. 'k Zwerf als een wandlend kind van ding tot ding en vind in elk van nieuws belustiging, al zoo wel mijn bedroeven of plezieren bemerk ik blij, als 't kind doet vreemde dieren. Nu kenne ik pas des Levens rechter lust en blijf dier lust mij stonde op stond bewust. Nu ken 'k den Vader zoo in lust als lijden, en zal van Hem om lijden niet en scheiden. Augustus 1900. [pagina 100] [p. 100] Hetzee-geruisch. Het zee-geruisch zal ik nog dàn gedenken als diep in zand mijn hoorloos oor vergaat, als lichten mild mijn oogen niet meer drenken, als zonder woon mijn ijle wezen staat Naar 't zee-geruisch zal ik nog dàn verlangen, als naar het liefst wat mij de wereld deê, Zij zingt den kroonzang aller wereld-zangen, de op zandig veld neerdonderende zee. Verheugt u toch, gij die dit rijmken lezen en nog in gloed der zonne wandlen meugt de stranden langs, - wen mijn verstorven wezen reeds lang ontbeert wat 't zóózeer heeft verheugd Zegent dan uwe zinne' en uwen dag! Ik die dit schreef, ging met een hart vol wonden, handen vol euvel, ooren vol geklag, en heb het leven toch zóó schoon gevonden. Augustus 1900. Vorige Volgende