De Nieuwe Gids. Jaargang 16(1900-1901)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 92] [p. 92] Verzen. In 't Bosch. I. Boschruisching. O 't ernstig bosch, dat me‿overruischt met Wijsheid, Als met de waat'ren van onzichtb'ren vloed, Waarvan der golven drukke‿en donk're stoet, Zich beurt vèr boven bodems twijfel-grijsheid! - Dit golven wiegelt zich in niet-weerspieg'lend deinen! - Omhoog, - omlaag, - blikt het met zelfden vreê, En of er 't licht van dag of nacht langs gleê, Daar 's één berusting in deez' golvenlijnen! - En of er‿winde in woele‿of stilt' langs zweeft, Daar 's altijd wijdingsvol gezang, - een lied, Dat uitzingt boven vreugden en verdriet Van àl, wat in gestaêg weerspieg'len leeft! - Dit voelt zijn wisselend verlangen beven En neun zachtkens mee in de‿eeuw'ge maat: En, - of 'n voog'len-lied te triller'n staat Dat heel zijn innerlijk in zang wil geven, [pagina 93] [p. 93] Zóó klimt ons innigst voelen naar omhoog, Om dáár den dragende‿ondertoon te vinden, En mee zingt op den adem van de winden, De fijnste trill'ring, die ons ooit bewoog! O dit 's 't mysterie van de groote ruisching: 't Heeft zuivren samenklank voor elk Verlangen 't Vindt Harmonie voor alle zielezangen, En lost ze in ééne zee van breede bruisching, Die voortstuwt in de ronde‿oneindigheid, En zoekt naar kust om schuimend zich te breken, En ééns met luider stemme uit te spreken, Wat eeuwen hebben voor-zich-heen-gezeid. G.C. Van 't Hoog. [pagina 94] [p. 94] II. 't Avendt. Het bosch wordt stil en wacht den somb'ren avend! Een vale scheem'ring trekt de lanen in En vult met eenzaamheid de leêge paden, Die zwijgend liggen tusschen struiken in. Van ver schijnt bleeke lucht nog door de boomen, Of 't bosch zich hief aan d'oever van een zee, En 't zacht geruisch, dat schijnt van vèr te komen, Of 't Duister zong, zoo zweeft het zingend mee. Een late vogel kwinkelt nog z'n lied! De denneboomen, die het begeleien, En Maan, die lonkend naar de donkert ziet Staan luist'rend soms bij 't lokkend zoet schalmeien. Ik luister mee en vind het wonder, wonder, Dat daar die vogel zingt wat in mij leeft: Al ging de dag in 't Verre Westen onder, Hij zingt van 't licht, dat binnen in hem beeft! Zoo zingt in mij al ging de blij-dag henen, Mijn Ziel van Licht, dat daar onbluschbaar gloort, En wordt van teer herdenken nog omschenen Dat als een zilvren glans door komend duister boort. G.C. Van 't Hoog. Vorige Volgende