De Nieuwe Gids. Jaargang 16(1900-1901)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] Levens-wijsheid door Willem Kloos. I. De zon staat hoog aan den hemel: zijn goud Valt als rijk-vloeiende munt over de aarde.... Zou het niet goed zijn, als iedereen gaarde Dien onvervreemdbaren rijkdom, sterk-stout? Want, menschen! wat baat, of ge onvermoeid bouwt Met daaglijkschen ijver, die nooit bedaarde, 'n Toren metaals, waar elk gretig naar staarde? Tòch ligt ge eens verschrompeld, bleek-stil, ijskoud, Onder den grond, waar geen mensch u zal troosten, Wijl daar àl troost als laffe schimpscheut klinkt, Daar elk op zijn beurt, de beste als de booste, In 't scheemrig mysterie voor eeuwig zinkt..... O, zoek dus veel liever 't goud, dat in 't Oosten, Zoowel als in 't Westen, ondelgbaar blinkt....! [pagina 36] [p. 36] II. Want goud, waarnaar gij greept met greetge handen, Al waar ge op aasdet in gestaege' onvreê, Neemt ge op de reis naar bovenaardsche stranden, Neemt ge in de doodkist in géén geval meê.... De loutre schoonheid slechts der aardsche landen, Van lucht en licht en matelooze zee, Al schoonheid, waar uw ziel verrukt in brandde, Blijft van u over als een hoop en beê, Dat eenmaal nog de latere geslachten Zullen geboren worden voor de vreugd, Die uit de Al-Schoonheid, met haar duizend Machten, Daalt op ons neder als de Hooge Deugd, Waarvoor al menschen, zoet-gedweelijk buigend, Zingen en dansen eens, hoog-zalig juichend! [pagina 37] [p. 37] III. En mocht 'r onsterflijkheid wezen, wat geeft dan, Of gij al naarstig naar schat hebt getast?.... Slechts een essentie mysterievol bleef dan Over van 't Zijn, dat met zorgvollen last Steeds accuratelijk op had gepast, Dat er geen cent aan te kort kwam.... O, streef dan Hooger, gij ziel! Of peinst gij soms: ‘Waar leeft van 't Schimmenheir toch, waar ik nù kom te gast? Zouden die ook met hun slepende waden, Waar ze in zwieren door 's hemels hooge hal, Cijfrend soms zitten, bij 't omslaan der bladen Eens eeuwgen kasboeks, of dáár bij geval Ze een enklen penning niet boekten der heerlijkheid, Die zij zich gaarden met groote begeerlijkheid?’ Vorige Volgende