De Nieuwe Gids. Jaargang 16(1900-1901)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Verzen van Willem Kloos. Liefde. CXXXII. O, hoe dat kopje, met een glimlach, helde Zoo half vooruit op 't opene perron...... 't Leek een viooltje in bloei, - op 't donkre fond Des spoortreins, die dan plots weêr verder-snelde, - Zóó innig-zacht, maar sterk...... O, wat toen welde Geweldig òp in mij, wist ik een bron Te zijn van weelde zonder eind, een zon Van zaligheid ondoofbaar...... Ja, vertelde De glans dier oogen tusschen 't kruivend haar Niet van geloof en innig-zoet vertrouwen, Dat u dees stap niet zou, niet kòn berouwen, Schoon gij u moedig heengaaft aan 't gevaar, Om, door mijn liefdevollen arm omvangen, Mijn stem te hooren, zwaar van diep verlangen....? [pagina 34] [p. 34] CXXXIII. O, onvergeetlijk-heerlijk was de stonde, Toen twee, door 't Lot op ééne kust gespoelden Uit 's levens zee, in plotsen aandrang voelden, Dat zij van nù aan niet meer scheiden konden...... Mijn hand stil beefde, toen ze uw ongeschonden Schoonheid aanraakte voor het eerst...... en 'k woelde, Nauw wetend, dat zij teederheid bedoelden, Met vingren door uw lokken-val, gewonden, In onbewuste zielszucht, - donkre vloeiïng Van koele weelde, - om mijner handen gloeiïng...... Want toen mijn stem, omsluierd door emotie, Ging tot u uit, als deemoedsvolle accoorden, Zag 'k u, met zacht-toestemmende devotie, Een Heilge-in-hopen, knikken zonder woorden....... Vorige Volgende