| |
| |
| |
[De Nieuwe Gids. Jaargang 15. Deel 7]
Een liefdes-geschiedenis door Jeanne Reyneke van Stuwe.
Eerste hoofdstuk.
I.
Leo had reeds een eind ver het Bezuidenhout afgeloopen, toen hij plotseling zich omkeerde, en terug-ging, denzelfden weg. In zijn stemming van rustig, maar innig en groot geluk, deed het vóórvoelen van de koude en de eenzaamheid, die hij op zijn eigen kamer vinden zou, hem pijnlijk-onaangenaam aan. Hij verlangde naar warmte, naar licht, naar woorden van sympathie..... naar wat in harmonie zou zijn met zijn gemoeds-toestand..... Zijn vriend Tromp was waarschijnlijk wel thuis, en dan natuurlijk nog op; hij wilde bij hèm gaan zoeken, wat zijn eigen omgeving hem niet verschaffen kon. Hij liep met een fermen pas door de doodstille straat; de sneeuw lag glad-bevroren op de steenen, wit-glinsterend in het zilver-blauw licht van de maan. De wind was vinnig en vorstig-koud, en sloeg zijn cape-van-militair tegen zijn schouders aan, blies van de lantaarn-palen de sneeuw-randjes af, en hoopte het losse sneeuwsel tegen de lijsten der stoepen op. Bij het oversteken der straat zakten zijn voeten er enkel-diep in weg, ovale gaten nalatend, die spoedig weer verwaaiden. Hij naderde het Plein, dat in den laten na-avond stoorloos en rustig daar lag, een blank-groot vierkant, door de donkere hoogten der huizen omringd. Een enkel rijtuig reed aan, zich meldend door gelui van bellen, dan voorbij-komend, zonder wiel-geraas, met alleen
| |
| |
het dof en snel geplof der paarden-hoeven op de sneeuw, dan vager heen-geluidend naar de verte toe.
Hij was de Pooten door, en had de Spuistraat bereikt, waar, boven een sigaren-winkel, Frans Tromp zijn kamers had. Hij zag de ramen als hel-verlichte vakken in 't zwart van den gevel, hem troostend, dat zijn tocht niet te vergeefsch was geweest; maar hij hoorde iets van luid gepraat en gelach, en stond een oogenblik voor de deur in beraad, of hij niet liever weer heen zou gaan..... hij legde denkend zijn hand op den knop der schel, toen, opeens-besloten, trok hij dien over. Dien langen, kouden weg weer terug, alleen, - zonder dat hij iets van zijn doel had bereikt, hij kon het niet, nù niet.
Een juffrouw, kwaad van slaperigheid, deed hem, na een wacht-poos, open, en liet hem in.
- Meneer is zeker thuis?
- Jawel.
- Dan ga 'k maar naar boven.
Het mensch volgde hem langzaam en lusteloos op de trap, liep hem, die op het portaal te wachten stond, voorbij, en draaide de gas-pit hooger. Nu kon hij de kamer-deur zien, en opende die, na een vluchtigen klop. In de niet-groote en tamelijk-lage kamer zaten, behalve zijn vriend Tromp, nog een paar van zijn kameraads, aan een met kaarten bezaaide tafel; ze rookten zwaar, en hadden glazen groc voor zich staan.
- Zoo, zijn jullie hier àllemaal komen neer-strijken?
- Ja, dat's toeval, hè. Je schijnt 't geroken te hebben.
- Je valt net met je neus in de boter: an't banken zijn we.
- Dat doet je goed, hè, geacharneerd speler, die je ben.....
- Sta jij dat nacht-braken toe, Frans, vroeg Leo hem.
- Och, zei Tromp, die aan het winnen was.
- Hij doet immers niks liever, die nacht-pit..... maar zeg, hoe kom jij zoo laat op den dag nog an 't zwerven?
| |
| |
- Blijf van de kaarten af, Alma..... donder ze nou niet door elkaar.....
- Dat 's 'n truc van 'm, omdat ie verliest.....
- Wat verheel jij je? vroeg Alma, hem aanziende, achteloos-hautain.
- O, is 't weer: qui gronde là-bas, als ik spreek?
- Doe je kraag af, zei Tromp tegen Leo, en wou hem helpen. Is 't koud?
- Ja, frisch. Waar laat 'k m'n lat?.....
Tromp nam hem de sabel uit de handen, en plaatste die in een hoek.
- Ga zitten, zeg.
- Doe je soms mee, vroeg Alma, die de bank hield.
- Nee, dank je, liever niet.
- Hij is bang te winnen, insinueerde van Brugh. Gelukkig in 't spel.....
- Ja, vooral nòu ben 'k bang, bevestigde Leo, zijn jas-panden opslaand, en zich zettend.
- Hoezoo nòu?
- Staat de liefdes-affaire zóó wankel?
- Integendeel.
- Wat is d'r dan?
- 'k Ga trouwen, lui.
- Trouwen! Wel allemachtig! Hoe kom je daar toe, zoo ineens?
- Nou, jij laat d'r ook geen gras over groeien.....
- Welnee, waarom zou ik, vroeg Leo kalm.
- Je heb schoon gelijk, vond van Brugh.
- Nou, zei Alma, je ben maar ééns jong..... Waarom je zóó gauw in ketenen te gaan begeven? Dat kindje schijnt 't je flink te hebben aangedaan.
- Kindje, kindje, zei Leo wrevelig. Wat voor 'n idée hebben jullie toch in 's hemelsnaam van d'r ouderdom? Altijd dat ‘kindje’! Ze is drieëntwintig.
| |
| |
- Zoo, dat valt me niet mee..... Daar zag ze me niet naar uit..... En jij?
- Achtentwintig.
- Ik feliciteer je Leo, hoor, zei Tromp, hief zijn glas op, en dronk hem toe.
- En wanneer zal 't zijn?
- Over acht weken.
- Hoe lang ben je dan geëngageerd geweest?
- 'n Maand of vijf.
- O, dat 's toch langer, dan 'k gezegd zou hebben..... God, 'k herinner me nog, toen je d'r voor 't eerst mee voor den draad kwam.... Wat hebben we toen gelachen.... dachten allemaal, dat je ons voor de mal hield..... Dat was met recht: love at first sight!
- Je kende d'r 'n week, geloof ik?
- Ja, maar 'k ontmoette d'r elken dag.
- Dat was 'n slag voor de trotsche Hedda, nou..... Jezus, hoe ze dàt nog zoo gauw te hoven gekomen is.....
- Kom, zeg, verbeeld je nou niks..... die was al even onverschillig voor me, als de tafel, die daar staat.
- Lieg nou maar niet tegen beter weten in, ter geruststelling van je geweten..... Ze heeft zich kranig gehouen, dat 's zeker, maar 't hééft d'r 'n geduchte knak gegeven.
- Ja, misschien in d'r ijdelheid.....
- Wàs 't dat alleen maar.....
- Speel nou toch niet de onnoozele..... Die stak 't waarachtig niet onder stoelen of banken, dat ze gecharmeerd van je was.
- En al was ze dat, dan kan ik dat toch niet helpen, wat bliksem! Als je verdomd geen paar wmorden tegen zoo'n nest zeggen mag, of d'r moet direct 'n declaratie op volgen....
- Neem me nièt kwalijk, maar 't is heel wat meer dan ‘'n paar woorden’ geweest, hou-je tegen ons maar niet van den domme..... 'k Geloof dat je héél ernstig over d'r heb gedacht, vóórdat je Odette zag.....
| |
| |
- Ben je gek? wond Leo zich op. Geloof je me soms niet op m'n woord? 'k Heb nóóit de bedoeling gehad, d'r 't hoofd op hol te maken, nóóit heb 'k over iets anders, dan over heel-gewone dingen met d'r gepraat..... Dat ze zóó'n sterke phantasie bezit, dat ze, ondanks mezelf, maar alles voor waarheid houdt, wat in d'r op belieft te komen, en dat ze graag wil, is dat soms mijn schuld?
- Hoor 's, Leo, zei Tromp kalmeerend, maar ernstiggemeend, dat is nou niet, om je wat hatelijks te zeggen, waarachtig niet, en ik wil je gelooven, dat alles waar is, wat je vertelt, maar dit moet 'k je wel zeggen, dat 't voor iedereen, die d'r buiten stond, de schijn had, of je d'r 't hof maakte, en héél bepaalde bedoelingen had.
- Ik zweer je, dat 't niet zoo is.
- 'k Zeg immers, dat 'k je geloof? Laten we de zaak nou maar laten rusten, we komen d'r toch niet verder mee..... Ik wou alleen dit beweren: dat Hedda heusch niet zoo'n ongelijk had, zich te verbeelden, dat jij iets om d'r gaf, want dat we 't allemaal hebben gedacht, 'n tijd lang.
- Nou ja.
- Ze was met 'n natte vinger te lijmen geweest, dat 's vast.
- En dan: ze heeft ze. 'k Heb nooit van je begrepen, dat je zóó iets serieus liet loopen.
- Trouwen om geld? zei Leo verachtelijk. Ga jij d'r zelf op af, wat belet je.
- Wie weet, wat 'k nog doe.
- 't Moet toch bar beroerd voor d'r geweest zijn, veronderstelde een ander, toen de bekendmaking van je engagement zoo plotseling uit de lucht kwam vallen..... 'n Paar dagen geleden was zij nog de favorite van al je bals, en toen opeens.....
- Ja, bliksems, als je je nou eerst nog 's wat had geretireerd, maar om d'r zóó plotseling voor 'n fait accompli te stellen....
| |
| |
- Wat donder mankeeren jullie? vroeg Leo kwaad. Om me nou juist van avond, nou 'k in zoo'n prettige stemming ben, an m'n ooren te malen met allerlei voorbije dingen, zeg, wat beteekent dat? Ik heb geen comedie tegen d'r gespeeld, ik heb d'r niks trachten wijs te maken, maar al hàd ik dat gedaan, wat dan nog? Wat hoeven jullie je tot haar ridders op te werpen? Ben ik soms niet vrij, om te doen en te laten, wat ik wil? Wie heeft 't recht, zich met m'n daden in te laten, dat zou 'k wel 's willen weten? Ik zal m'n eigen gang gaan, zèlf beoordeelend, wat goed is en wat niet, en ik bedank voor ongevraagde raadgevingen, en 't noodeloos becritiseeren van m'n doen..... Verstaan jullie dat? En nou verkies 'k d'r geen woord meer over te hooren. Uit.
- Hoe kom je zoo lichtgeraakt?
- Jezus, als je ook niks velen kan.....
- Waarom trek je 't je dan an, als je zoo onschuldig ben?
- Ja, waarom hindert 't je dan zoo?
- Omdat 'k nou in 'n veel te mooie en teêre stemming ben, om die door ongemotiveerde verwijten en hatelijkheden te laten bederven. En daarom zal 'k zoo vrij wezen, d'r nou weer van door te gaan. Ik groet jullie.
- Blijf nog wat, kerel, zóó was 't immers niet gemeend, zei Tromp.
- Ja, als je ook niet tegen wat gekheid kan....
- Jij ben ook zoo razend gauw op je teentjes getrapt.
- Dat is niet waar, maar 'k heb d'r nou genoeg van, 't is mooi geweest, dunkt me.
- Ga je waarachtig? vroeg Tromp. Ben je niet over te halen?
Leo sloeg zwijgend zijn cape weer om, gespte zijn sabelriem vast, en vertrok.
Buiten woei een zóó sterke wind hem tegen, dat hij een oogenblik bleef staan, om de vlaag te laten bedaren. 't Was hevig gaan sneeuwen, en de scherpe naald-sneeuw werd hem
| |
| |
in 't gelaat gedreven, wat hem pijnlijk prikte en stak. Hij boog zich voorover, en ging krachtig tegen het noodweer in.
Dat was 'n eeuwig-stomme zet geweest, om nog bij Tromp op te loopen..... Domme, kleingeestige, woedend-bekrompen kerels, àllemaal..... Die hadden de wijsheid in pacht, en hij had zich eenvoudig te gedragen, naardat 't hun geviel.... Wel ja, waarom niet, och ja.... Wisten zij d'r iets van, hoe alles was gegaan? Hadden zij d'r éénig begrip van, botteriken, stomkoppen, die ze waren! Die naar niks oordeelden dan naar de uiterlijke schijn, en alles maar platweg verliefdheid noemden, al was d'r niet eens mogelijkheid op, al was die niet eens bestaanbaar zelfs! God, ja, hij bemoeide zich veel met haar, ze had 'n interessant discours, en wist te antwoorden op meer dan op gewone bal-banaliteiten..... maar liefde! Hij was d'r in z'n heele leven nooit verder van af geweest, dan met haar..... Verdomd, als je ook zóó op je woorden moest letten, en als je handelingen ook allemaal zóó werden nagegaan..... Had ze zich dan in ernst iets verbeeld? Had ie daar dan waarachtig aanleiding toe gegeven? 'n Beroerd geval, dat ze d'r allemaal over spraken, en 't d'r allemaal over eens schenen te zijn..... Ja, zeker, als ze had gedacht, dat ie d'r liefhad, en d'r dat eenmaal verklaren zou, dan moest ze d'r wel erg an toe zijn geweest, na z'n onverwacht en plotseling engagement..... Arm kind..... al leek ze zoo niet, ze was toch zeker ook wel gevoelig en ontvankelijk voor de liefde, zooals iedere vrouw, en verlangend daarnaar..... En als ie, door z'n onwillekeurig-onjuist gedrag nou 's neigingen en wenschen in d'r had opgewekt, waardoor ze lijden moest, wanneer die niet tot vervulling kwamen? Het leek zoo te zijn.... Maar hij had 't nooit gewild, nooit bedoeld.... hij hàd geen laf, onwaardig spel gespeeld, met 'n hem vertrouwende vrouw..... Hij achtte haar hoog, hij had respect voor haar om haar scherp en helder verstand, om haar juiste
manier van de dingen te zien, om haar klare oor- | |
| |
deel over allerlei zaken, maar liefde, liefde.... Nooit was haar beeld hem in zijn droomen verschenen, nooit had hij naar haar verlangd, om 't genot van haar nabijheid alleen, nooit trachte hij haar vingers langer vast te houden, dan voor een korten, koelen druk, bij het elkaar begroeten..... Zij had nooit, ook maar de minste beteekenis in zijn leven gehad; zij boezemde hem geen belangstelling meer in, wanneer hij haar verlaten had, - want was zij uit zijn oogen heen, dan hield ook zijn geest zich niet langer bezig met haar....,
Kom, zoo iets gebeurde zoo vaak..... Als hij zich nog maar bewust was, een aardigheid, een flirtation te hebben gewild, - dan, ja, dàn zou hij wroeging moeten voelen, dàn had men reden tot verwijt.... Maar nu.... Ja, wel had hij medelijden met haar.... hij ondervond een vage deernis, om haar, die zelf aan haar lot een tragische wending gaf, zonder dat de omstandigheden dit deden.... Maar dat was alles, wat hij voor hij voor haar voelde, - geen heftig berouw, geen felle spijt, om wat hij onwillens, maar tòch, haar had aangedaan..... Zij stond zoo mijlen-ver van wat hem eigen was en intiem, zij beroerde zijn diepste innerlijk niet, zij liet zijn eigenlijk mensch-zijn gehéél onaangedaan..... O, hoe anders was dit met Odette! zijn lief, zijn schat, zijn meisje, - haast zijn vrouw!.... Hoe innig was zij één, met elke beweging, zelfs de teêrste, de fijnste, van zijn dieper leven!..... hoe wist zij alle uitingen te verstaan, die men slechts doet van ziel tot ziel!.... O, hij had haar lief..... de éénige, die ooit was geweest, de éénige, die àltijd wezen zou..... Bij de enkele gedachte aan haar, schoot hem het bloed warm naar het hoofd. Een wonder, o, een wonder was hem de ontdekking van dit pracht-kind geweest, - de waar-wording van het meest-gewenschte, maar tot-nu-toe nimmer verkregene..... O, heilig kind, o, liefste, liefste, dacht hij devoot, je zegent m'n lot, je benedijt me tot zaligheid! Ik heb je lief, o, god, ik heb je zoo lief, je
| |
| |
ben mijn alles, mijn al, - ik leef niet meer zonder jou, ik ben niets zonder jou, - ik heb je lief, o, hoor je 't hoor je 't, m'n lief? ik heb je lief! Zóó alles-omvattend, zóó alles-te-boven-gaand, zóó eindeloos, eindeloos-hartstochtelijk heb ik je lief..... Je maakt me gelukkig..... gelukkig maak je me..... en ik wil àlles geven, - alles, wat ik heb, wat ik had, wat ik krijgen zal, dat jij dat óók wordt, m'n schat, m'n schat, jij engel-van-goedheid voor mij....
O, de weelde van zijn armen vast om haar heen, van haar lieve lijf dicht aan het zijne, en dan het zwijgen, het lange, het onverbrokene, dat tusschen hen was.... O, de weelde, de weelde van haar zoeten kus, van het zacht gestreel harer hand langs zijn haar, van het lief-teêr ooggekijk, dat hun beider genieting was..... O, en dan langzaam-aan, 't gepassionneerde fluisteren van zijn stem aan haar oor, haar beginnende blos, en haar zachten, naïeven lach..... En dan de knelling van zijn sterke armen om haar leest, de zachte houding van de hare om zijn hals, en zijn lippen op haar voorhoofd, op haar oogen, op haar wangen, overal.... maar het innigst, het langst op haar mond, - die hem weer-kuste, schuchter, maar liefkoozend-teêr..... O, weelde onuitsprekelijk, o, weelde ònuitsprekelijk!
Ze was zoo onschuldig, zoo mooi.... Hij zag in zijn verbeelding het zachte lichten van haar blauwe oogen, de roode volheid van haar lieven mond, en hij meende 't warme, blanke van haar wang tegen zijn lippen aan te voelen. Zijn hartklop versnelde, het bloed brandde en bonsde in zijn borst, trots duister en koude en forschen wind stapte hij voort, van alles onbewust, en glimlachte zijn lieve gedachten toe..... Hij werd geen hindering door toevallige onaangenaamheden gewaar, hij leefde verweg van, ver-boven het aardsche geplaag, hij droomde, droomde weg in geluk.....
| |
| |
| |
II.
- 'k Stoor je toch niet?
- Jij nooit, en nòu zeer zeker niet. D'r waait je toch niks ongunstigs hier-heen? Maar neem 'n stoel, zeg, zei Leo tot Tromp. Je doet 't toch, hoop 'k?
- Natuurlijk, heel graag zelfs. Maar vertel me 's, wie zijn de andere getuigen?
- Odette's twee zwagers en die van mij..... Dat je geen briefje an m'n oppasser wou mee-geven, leek me 'n veeg teeken.....
- Maar je angst draait toch op niks uit. Waar ben je mee bezig?
- 'k Zoek m'n papier-rommel wat uit, vóórdat 'k verhuizen ga..... D'r is zooveel bij, dat 'k heelemaal niet meer noodig heb.
- Hoe gaat 't je meisje?
- Goddank heel goed. Druk natuurlijk, dat begrijp je, met alles in orde maken voor ons eigen home, lachte Leo, gelukkig.
- Waar kom je te wonen? O, ja, in de Wilhelminastraat, is 't niet? Hebben jullie 't goed met 'n huis getroffen?
- Zoo op 't oog, ja. Och, ik vind zooiets natuurlijk al heel gauw goed, na m'n zóólang op kamers wonen, maar voor Odette doet 't me zoo 'n plezier, zie je.
- Je heb toch maar 'n lot uit de loterij getrokken, man..... met zoo'n pracht van 'n meisje, en lief en goed is ze, geloof ik, ook?
- D'r bestaat zoo geen tweede, zei Leo warm. Dat is waarachtig waar, hoor, waarachtig, dat is geen zelf-verblinding, of voorbijgaande opgewondenheid, of alleen verliefdheid van me, - ik voel dat als iets héél-waars, als 'n onwankelbaar vast-staand feit.
- Ik wil wel gelooven, dat je gelijk heb, zei Tromp, glimlachend. Maar wil 'k je soms even door die papieren- | |
| |
berg heen-helpen? 'k Zal niks weg-doen, zonder 't je eerst te vragen.
- Goed, heel graag, jij ben me nog 's 'n waar kameraad.....
Leo vorderde maar matig-snel, doordat hij al de brieven uit de couverten haalde, ze las en ze dan weer, om te bewaren, terzijde legde.
- Ja, als je dat zóó doet, maakte Tromp daar aanmerking op, dan kan je de heele boel wel weer net zoo wegbergen, want dan heb je d'r niks an, dan is 't maar tijd-verlies, dat quasi-uitgezoek, als je alles stuk voor stuk over-leest, en dan toch weer bewaart.
- Wat moet 'k dan doen? Dan gooi 'k misschien weg, waar 'k later spijt van heb.
- Kom..... begin maar met je particulier gecorrespondeer..... De drukwerken heb ik d'r al uitgezocht, daar zal je wel niks meer van noodig hebben?
- Nee, zei Leo, met een vluchtigen blik op den couranten-stapel, gooi maar in de mand, als je wil.
- God, heb je daar nog brieven van Broese ook? Heb je die nog bewaard? En jullie zijn al zoolang kwaje vrinden.....
- Ja, 'k heb 'n manie, om alles te bewaren, zei Leo lachend, maar 't is gek en onnoodig, dat 's waar. Wat heb 'k daar? O. Hij had een room-wit, oblong couvert in de hand, en wilde het, zonder naar den brief erin te zien, achteloos verscheuren, toen Tromp vragend-nieuwsgierig zei:
- Nou?
- 't Is niks, zei Leo, 'n briefje van Hedda van West, over 'k weet niet meer wat..... Niks belangrijks, niks interessants..... wil je soms zien?
- Als 'k mag.....
- 'k Geef 't je immers?
De korte inhoud van het briefje stelde Tromp teleur. Hij had, ondanks Leo's verzekering, nog altijd vaag aan een
| |
| |
romantische geschiedenis gedacht, en het plotseling vinden van dat briefje had hem in zijn vermoeden versterkt. Maar het was een onbeduidend, vormelijk-koel episteltje over een boek, over ‘Lagibasse’ van Richepin. Maar ondanks de kortheid trof hem toch de eenvoudige juistheid van haar betoog, van het zuiver oordeel, dat zij in enkele regels had saam-gevat.
- Ze heeft toch 'n helder hoofd, zei hij, toen hij het papier Leo terug-gaf.
- Ja.
- Heb je d'r nog wel 's gezien in de laatste tijd?
- Nee, in lang niet, 'k weet niet meer, wanneer voor 't laatst, maar 't is, geloof ik, wel 'n heele tijd geweest. Wacht 's, zoolang als 'k nou geëngageerd ben, komt 't me voor.
- Ze zal je natuurlijk liever nìet ontmoeten als wel.
- Waarom zou ze niet? D'r is toch nooit wat tusschen ons geweest? 't Komt, omdat Odette en ik maar heel weinig zijn uitgegaan, en in de laatste tijd nog veel minder, met onze vele beschäftigungen.
- Ze ziet d'r fataal uit..... meer dan fataal.
- Ze had nooit heel veel kleur, als ik me wel herinner.
- Nee, maar slecht zag ze d'r toch ook nooit uit..... Nou moet je d'r zien..... kolossaal.
- Waarom zeg je me dat? vroeg Leo driftig. Begin je nou al weer over die verdomde historie? Kan ze niet heel goed ziek-zijn of 'n andere reden voor d'r bleekheid hebben, dan juist m'n engagement?
- Nou, 't is wel heel frappant.
- Frans, je moet me niet kwalijk nemen, maar 'k moet je vriendelijk verzoeken, nou 's eindelijk te zwijgen, over dat onderwerp, dat me nou al bijna vijf maanden vervolgt als 'n nare droom. Begrijp je dan niet, begrijp jij dan ook niet eens, hoe me dat hinderen en leed-doen moet, juist nou, nou alle andere omstandigheden me zoo gelukkig
| |
| |
doen zijn? Wat scheelt je toch, om d'r nou alweer over te beginnen? De naam van die vrouw vervolgt me, alsof 'k d'r kwaad had gedaan..... Laat me, bid ik je, in deze dagen met rust.
- Ik wou je niks onaangenaams zeggen.....
- Dat neem 'k an, maar je doet 't niettemin toch en voortdurend.
- Niet om je d'r opzettelijk mee te hinderen, dat geloof je toch wel van me? Ik kan 't waarachtig niet helpen..... Maar 't is ook zoo'n wanhopig-ellendig ding, als je 't goed beschouwt, dat 't geluk van de eene mensch juist 't ongeluk van 'n ander schijnt te moeten zijn.
- Ja, zei Leo. Lijden zal d'r altijd wel wezen..... Maar als 'k nou 's had gedaan, wat ik volgens velen had moeten doen, stel je dat 's even voor, - dan was zij misschien gelukkig geworden, - hoewel ik niet geloof, dat 'n vrouw dat wordt, als ze merkt, dat 'n man d'r niet liefheeft, - maar in èlk geval zouen Odette en ik allebei òngelukkig zijn geweest, en was dat dan beter: wij tweeën inplaats van één?
- Nee, natuurlijk..... Ach, 't is zoo heel moeilijk te zeggen, wat d'r had moeten gebeuren, en wat niet..... Ieder mensch heeft hetzelfde recht op geluk, dat spreekt..... Maar als je d'r had gezien..... nee, ze is wel te beklagen..... Ze heeft zoo'n smartelijke uitdrukking in d'r oogen gekregen, zoo iets wanhopig-droefs..... Maar plotseling zweeg hij, op een ongeduldige schouder-beweging van Leo.
Leo zei niets; hij staarde voor zich uit, en luisterde naar de verontschuldigingen van Tromp, die zich een beetje geneerde, zich zoo te hebben laten gaan.
- Kom, 'k stap maar weer 's op, zei hij, en verhief zich van zijn stoel, denk d'r niet meer over, Leo, zal je niet? 'k Wou d'r zoo graag gelukkig zien, dat is 't..... ze verdient 't zoo, zei hij eenvoudig.
- Sans rancune, zei Leo, en drukte de hem aangeboden
| |
| |
hand, maar zijn gedachten waren thans ver-weg van het onderwerp..... bij Odette.
Toen Tromp vertrokken was, leunde Leo zich achterover in zijn stoel, en kruiste de armen over de borst. Altijd toch wat..... altijd en eeuwig toch wat in de wereld..... Hij had zich nooit met flirtations of amoureuse avonturen ingelaten, nooit willen beproeven, hoever wel ging zijn macht-van-man, - en toch, en toch, verdomd!..... Je kon je in acht nemen, zooveel je wou, je mocht oppassen, zooveel 't in je vermogen was, en altijd, ondanks jezelf, altijd, zelfs zonder het te weten, misdeed je wat.....
Hij peinsde nog door, en liet zijn gedachten wat doelloos dwalen, zonder te komen tot een bepaald resultaat. Toen werd er een twijfel in hem wakker: of het niet beter, niet veel beter zou zijn, alles, alles aan Odette te vertellen, haar van alles eerlijk op de hoogte te brengen? Zij mocht eens dingen hebben gehoord, die onjuist waren voorgesteld, maar die toch mogelijk een schijn van waarheid hadden..... Zij had hem wel eens even, vluchtig, gesproken over de verhouding tusschen Hedda en hem; hij had dan op dezelfde wijze: vluchtig, geantwoord daarop, en zij had niet verder gevraagd. Maar nu er zoo onophoudelijk en zoo ernstig tegen hem op gezinspeeld werd, nu begon hij te vreezen dat ook Odette iets zou ter oore komen, wat zij verstandig genoeg zou wezen, te begrijpen dat onwaar moest zijn, maar wat haar toch wellicht, neen, zeker grieven zou..... Ja, heusch, het was beter, het was noodzakelijk zelfs, haar alles helder uit te leggen, en haar te betoogen, dat er van de loopende geruchten niets waar kon zijn.....
Op weg naar haar huis maakte hij zijn redeneering klaar. Odette moest overtuigd worden, dat er nooit, ook niet het minste was geweest tusschen hen, - maar toch moest hij Hedda sparen..... hij kon niet te veel van haar zeggen, dat mocht hij niet.....
Odette ontving hem lief en vroolijk, zooals altijd, geluk- | |
| |
kig, dat hij er was. Hij nam haar in zijn armen, en kuste met innige teederheid het beeldig gezichtje, dat zoo liefhebbend en zoo vertrouwensvol tot hem werd opgeheven.
- M'n schat..... m'n schat..... fluisterde hij. Elk oogenblik, dat ik niet bij je ben, is voor mij verloren.....
- Voor mij ook, zei ze glimlachend, verlegen-zacht.
- O, m'n lieve hef, m'n lief, m'n lief.... en hij drukte haar hoofdje vast aan zijn borst, ik heb je zoo lief, zoo innig, innig.... o, als je wist, hoe lief ik je heb....
Zij bleef een poos lang zwijgend in zijn omarming. Toen zei ze, en lichtte het hoofdje van zijn schouder op, om hem aan te zien:
- Ik dank je wel hartelijk voor je viooltjes, Leo.... ze zijn zoo mooi, ze ruiken zoo heerlijk, de heele kamer is vol van geur.... Moet je ze niet 's zien?
Zij bracht ze bij hem de donker-paarse, Maartsche viooltjes in het slanke vaasje van Boheemsch kristal.
- Ze zijn zoo lief.... ik hou d'r zoo van, zei ze.
Hij lachte, ging zitten, en trok haar op zijn knie.
- Wat heb je uitgevoerd, liefje, vanmorgen?
- O, 'k heb brieven geschreven, en m'n boeken uitgezocht.... En jij?
- Paard-gereden, Clingendaal om.... maar 'k was vóór twaalven weer thuis. En toen heb 'k Tromp bij me gehad.... hij doet 't.
- Dat 's heerlijk, hè? Je beste vriend....
- Dat is ie zeker.... 't Doet me wel plezier, daarom.
En sprekende over Tromp, stond hem zijn, een oogenblik vergeten, voornemen weer helder voor den geest. Maar hij wist niet, hoe aan te vangen.... had immers den heelen middag nog tijd? Nù al dit rustig-prettig samen-zijn verstoren, door te spreken van droefheid en zorg? Dat ging toch niet....
Hij luisterde naar haar lieve stem, zooals ze hem allerlei onschuldige dingetjes te vertellen zat, en kwam al meer en
| |
| |
meer onder de betoovering zijner groote liefde, die alles over-lichtte, en alles, wat was buiten háár van géén belang deed schijnen....
Hij keek naar haar, naar het bekoorlijke, mollig-ronde, frisch-jonge gelaat: het rein gezicht van een kind.... hij schouwde in de teedere blauwten der oogen, met iets van heiligen schroom, en hij vouwde de handen samen, met een gebaar, dat bijna eerbied was.... Hij kuste het witte voorhoofd, de goudige krulletjes, die het omspeelden, hij kuste haar, kuste haar, kuste haar....
Zij had haar oogen gesloten en deed haar zachte wang rusten tegen de zijne. Zoo zaten zij lang, lang, sprakeloos, en zonder zich te bewegen, in de zalige rust van geluk, - met diep in hun ziel 't besef van hun wondere liefde....
Toen hij, na een poos van heerlijke onbewustheid, weer tot de werkelijkheid kwam, voelde hij plotseling, sterk als een openbaring, in zich de overtuiging, dat hij hun magnifieke ziele-harmonie niet mocht verbreken, dat hij het zwijgen moest bewaren, over hetgeen hij had gemeend te moeten spreken, straks, - opdat de intieme teederheid van hun geluk mocht blijven onaangetast en hunner liefde volkomenheid bestendig-voor-eeuwig.....
En nòg een andere gedachte versterkte dit besluit. Kon niet 't verklaren van zijn onschuldig-zijn, juist het denken van het tegendeel mogelijk maken? Zou niet zijn entameeren van hetgeen even goed ònbesproken had kunnen blijven, een aanleiding zijn, om te gelooven, dat hij wèl eenmaal andere plannen had gehad, dan nù door hem werd beweerd?
Odette had hem lief, - zij geloofde in hem, zij vertrouwde hem,.... zonder achtergedachte en zonder voorbehoud, - en hij wist die vertrouwende liefde gehéél waardig te zijn.... Mocht hij dan de onzekerheid gaan wekken in haar hart, dat hij niet altijd zoo rechtschapen en eerlijk was geweest, als hij zich vóórgaf te zijn? Kon hij, om een, mogelijk over- | |
| |
dreven of onjuiste veronderstelling van Tromp en een paar elkaar-napratende jongelui, een schaduw van leelijkheid werpen, op hetgeen mooi was en zuiver en goed?
Neen.
Zacht legde hij zijn hand op het voorhoofd van Odette, en deed haar hem aanzien.
- Je houdt van me lieveling, is 't niet?
Ze glimlachte en knikte.
Ja..... ja..... zoo zielsveel, o, Leo, Leo.....
- En je wil wel gelooven, niewaar, dat 'k alles, wat 'k doe en zeg, zóó doe en zeg, omdat 'k denk, dat 't zóó 't beste zal zijn?
- Ja, zei ze dadelijk, natuurlijk geloof ik dat.
Hij bukte zich, en drukte zijn lippen op haar gelaat.
Hij wist, dat zijn inzicht goed was geweest. -
(Wordt vervolgd.).
|
|