De Nieuwe Gids. Jaargang 15
(1899-1900)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 323]
| |
De louteringsberg van Dante Alighieri. Door H.J. Boeken.
| |
[pagina 324]
| |
13Daar was de Aretijn, die van de wreede armen van 14Ghin di Tacco den dood kreeg; en de andere, die 15stierf daar hij vervolgende liep. 16Daar smeekte met de handen uitgespreid Frederik 17Novello, en die van Pisa, die den goeden Marzucco 18zich dapper betoonen deed.
19Ik zag Graaf Orso en de ziel van het lichaam geschei-20den door kwade trouw en nijd, zooals hij zeide, niet
21wegen zich berokkende schuld,
22Pieter dalla Brocca bedoel ik; en hier zie, zoolangGa naar voetnoot22
23zij aan deze zijde is, de Vrouwe van Brabant toe dat
24zij daarom niet kome te behooren tot slechtere
25Toen ik vrij was van alle deze schimmen, die stadig 26baden dat men voor hen bad, opdat zich hun heilig 27worden verhaaste, 28begon ik: ‘Het schijnt mij dat gij me, o Licht mijn, 29uitdrukkelijk ergens in uw geschrift ontkent dat eenige 30bede een besluit des Hemels wijzigt;Ga naar voetnoot30 31en deze lieden bidden toch juist om dit. Zoude dan 32hunne hoop ijdel zijn? Of is uwe uitspraak mij niet 33genoegzaam duidelijk?’ 34En hij tot mij: ‘Mijne schriftuur is duidelijk, en hunne 35hoop faalt niet, indien men het goed beschouwt met 36het gezonde verstand; 37daar top van gerechtigheid zich niet neer laat halen, 38omdat het vuur der liefde in eenen oogenblik ver- | |
[pagina 325]
| |
38vult dat wat voldoening geven moet aan dengene, 39die hier verblijf houdt: 40en daar waar ik dat punt bevestigde, daar werd door 41bidden geen misslag geboet, omdat het gebed van 42God gescheiden was. 43Maar voorwaar berust niet bij zulk een diepe twijfe-44ling, als gene het niet zegt, die tot een licht worde 45tusschen de waarheid en uw verstand. 46Ik weet niet of gij mij begrijpt: ik spreek van Bea-47trice; omhoog zult gij haar zien, boven op den top 48van dezen berg, lachend en gelukkig.’ 49En ik: ‘Goede Gids, laten we gaan met grooteren 50spoed; daar ik reeds niet meer zoo moede word als 51te voren, en zie nu hoe de hoogte schaduw werpt.’ 52‘Wij zullen bij dezen dag zooveel vooruit gaan,’ ant-53woordde hij: ‘als wij op zijn meest zullen kunnen; 54maar de zaak is anders gesteld dan gij denkt. 55Voordat gij daarboven zijt, zult gij zien wederkeeren 56dengene, die reeds schuilt achter de helling, zoodat 57gij zijne stralen zich niet doet breken. 58Maar ziedaar eene schimme, die eenzaam den blik 59op ons heeft gevest: die zal ons den kortsten weg 60wijzen.’ 61Wij kwamen tot haar: o Lombardische ziel, hoe stond 62gij hooghartig en trotsch, in het bewegen der oogen 63edel en traag! 64Zij zeide niets tot ons; maar liet ons verder gaan, 65alleen kijkende op de wijze van een leeuw, wanneer 66hij gaat liggen. 67Toch bewoog zich Vergilius tot hem, vragende dat 68hij ons den besten opgang wees; en gene antwoordde 69niet op zijn vraag; 70maar naar ons land en ons leven vroeg hij ons. 71En de zoete Gids mijn begon: ‘Mantua...’ en de 72schimme, die gansch eenzelvig was, verhief zich | |
[pagina 326]
| |
73tot hem van de plaats waar zij eerst stond, zeggende: 74“O Mantuaan, ik ben Sordello, van uw land.” EnGa naar voetnoot74 75de één omarmde den ander. 76Wee dienstbaar Italië, tehuis van smart, schip zon-77der schipper in grooten storm, niet heerinne van 78provinciën, maar bordeel!
79Die edele schim was zóó vlug, alleen op den zoeten
80klank [van den naam] zijns lands, om zijnen mede-81burger daar onthaal te geven;
83en nu bestaan in u niet zonder oorlog uwe levenden,
84en de een knaagt aan den andere onder degenen,
85Zoek, rampzalige, de kusten langs van uwe zeeën, en 86dan zie u in den boezem of eenig deel van u zich 87in vrede verheugt. 88Wat baatte het, dat Justinianus u het gebit weerGa naar voetnoot88 89optoomde, zoo het zadel ledig is? Zonder hem zoude 90de schande minder zijn. 91Wee volk, dat deemoedig moest zijn, en Caesar moest 92laten zitten op den zadel, zóó gij goed verstaat dat 93wat God u voorschrijft! 94Zie, hoe deze trotsche woest is geworden, door niet 95geregeerd te worden met de sporen, sinds gij de hand 96sloegt aan den halster. 97O Duitscher Albert, gij die háár verlaat, die ongetemdGa naar voetnoot97 | |
[pagina 327]
| |
98en wild is geworden, en die haar zadel schrijlings 99moest omvatten, 100Gerechte gerechtigheid valle van de sterre over uw 101bloed, en zij zij nieuw en openbaar, zoodat uw op-102volger er vrees door gevoele, 103omdat gij en uw vader geduld hebt, door begeerigheid 104aan gene zijde gehouden, dat de tuin des Rijks ver-105laten zij.
106Kom om te zien [de geslachten der] Montecchi enGa naar voetnoot106
107Cappelletti, [der] Monaldi en Filippeschi, gij mensch
108zonder zorg, genen [beiden] reeds bedroefd. deze
109Kom, wreede, kom en zie de verdrukking van uwe 110edelen, en heel hun leed, en gij zult zien hoe veilig 111Santafiore is.Ga naar voetnoot111 112Kom om uw Rome te zien, dat weent, verweduwd 113en eenzaam, en dag en nacht u roept: ‘Mijn Caesar, 114waarom verzelschapt gij mij niet?’ 115Kom om te zien hoezeer [de menschen van] uw volk 116elkanderen beminnen; en zoo geen medelijden met ons 117u beweegt, kom om u te schamen over uwen naam. 119En zoo het mij veroorloofd is, o hoogste God, die op 120aarde voor ons gekruisigd werdt, zijn uw gerechte 121oogen elders heen gekeerd? 122Of is de voorbereiding, die gij in den afgrond uws 123uwe raads maakt voor eenig Goed, in alles van ons 124besef afgesneden? 125Daar de landen van Italië gansch vol zijn van ti-126rannen, en elke hoeveling, die als partijganger komt,Ga naar voetnoot126 127een Marcellus wordt. | |
[pagina 328]
| |
127Florence mijn, wel kunt gij tevreden zijn over deze 128uitweiding, welke u niet raakt, dank zij uw volk 129dat zóó goed redeneert.
130Velen hebben gerechtigheid in het hart, maar zij wordt
131eerst laat afgeschoten, uit vrees dat men onbezonnen
132den boog hanteere: maar uw volk heeft haar boven
133Velen weigeren den algemeenen last; maar uw volkGa naar voetnoot133 134antwoordt haastig, zonder dat men het roept en 135schreeuwt: ‘Ik neem hem op mij.’ 136Nu verheug u, daar gij er wel reden toe hebt: gij 137rijke, gij vreedzame, gij verstandige: of ik de waar-138heid spreek, de uitwerking verheelt het niet. 139Athene en Lacedaemon, die de antieke wetten 140maakten, en zóó burgelijk waren, brachten het maar 141weinig ver in de goede levens-wijze 142vergeleken bij u, die zoo ragfijne maatregelen treft 143dat niet tot midden-november komt, dat wat gij in 144october spint. 145Hoevele malen bij den tijd, waarvan u heugt, hebt 146gij van wetten, munten, en ambten en costumen 147veranderd, en van ingezetenen verwisseld! 148En als gij u goed herinnert en licht ziet, gij zult u 149zien gelijk aan die zieke, die geen rust kan vinden 150op de veeren, 151maar door zich te wenden en te keeren zich tegen 152de pijnen beschut. |
|