De Nieuwe Gids. Jaargang 15
(1899-1900)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
Derde bedrijf.Derde tafereel.
Een zaal in het Casino.
Op den achtergrond twee zware gordijnen, die de zaal van de balzaal scheiden; links krijgt men toegang tot een kleinere zaal; een opgenomen portière scheidt deze vertrekken. In het midden een kleine, ronde sofa met een varenplant als milieu. Rechts en links wat tafeltjes en stoelen. In den hoek, achtergrond rechts, is eene bloemversiering aangebracht, in het midden waarvan een kleine fontein springt. De zaal is, even als de balzaal, met spiegels, vlaggendoek, lampions en groen feestelijk versierd. Wanneer het scherm opgaat, zijn de gordijnen op den achtergrond nog open, zoodat men het volle gezicht op de balzaal heeft. Verscheiden gemaskerde paren, waaronder gecostumeerden en heeren in rok, dansen op de maat eener polka, door een orkest, dat op een verhevenheid aan het einde der balzaal zichtbaar is, uitgevoerd. De muziek en het dansen | |
[pagina 242]
| |
houden op. Gegons van vele stemmen. Enkele paren blijven wandelen, terwijl sommige dansers hunne dame weer naar haar zitplaats brengen. Er wordt gelachen, geïntrigeerd en gekheid gemaakt. Kellners brengen ververschingen aan. Eenige paren begeven zich lachende en pratende naar de zijzaal. Het tooneel is weer een oogenblik leeg; dan komt Geertruide uit de danszaal; zij schijnt iemand te zoeken. Op het punt in de zijzaal te gaan, komt een als aap vermomd persoon haar daaruit tegemoet).
De aap.
O, schoone, zoekt gij mij?
(Geertruide weert hem af).
Ach, wees niet wreed.
Ik ben het aapje, zie, dat uit zijn poot eet.
(zingt, terwijl hij op een nootje knabbelt).
‘A is een Aapje, dat eet uit zijn poot....
(Een als pasteibakker verkleede komt uit de zijzaal en slaat den aap met eene koekenpan).
De pasteibakker,
zingt.
B is een bakker, die sloeg het aapje dood!
(De aap, met zijn staart tusschen de beenen, jankende af in de balzaal).
De pasteibakker.
Vergun, schoon masker, dat 'k u een pastei bied.
Geertruide,
tracht langs hem heen te gaan.
Ach, neen.
De pasteibakker,
haar belettend te passeeren.
Wat? Zelfs een taartje met gelei niet?
Of een met room, met schuim of confituren?
Kom, schoone; proef eens!
(Het gelukt Geertruide te ontsnappen; met een zucht van verlichting af in de zijzaal).
| |
[pagina 243]
| |
De pasteibakker.
Wat een flauwe kuren!
Kom, in de balzaal raak ik alles kwijt.
't Kost niets; 'k ben bakker slechts voor de aardigheid.
(wil in de balzaal gaan, als de graaf van Heerzeelen, gemaskerd, in rok, juist met een zwaar gedecolleteerde Pierrette aan de arm opkomt. Deze laatste is wat rijker en opzichtiger gekleed dan de Pierrettes der pantomine).
De pasteibakker.
Zeg, heer, neem een gebakje voor uw dame.
't Is gratis: 'k ga hier rond voor de reclame.
Hier, een met schuim; dat lust uw liefje wel.
(terwijl Heerzeelen het taartje nauwkeurig bekijkt, waarmede deze een vrij mal figuur maakt, snel tot Pierrette:)
Wien heb je nu te pakken, Laura? Snel!
Pierrette,
zacht.
Ben jíj het, Georges? 'k Geloof, het is een graaf.
De pasteibakker.
Geluk er mee! Dat is een witte raaf!
Heerzeelen,
met een bête lachje, op het taartje doelend.
Het is van hout!
(het dopje, dat den schuimkop voorstelt, springt open; een poppetje vliegt hem tegen den neus).
Och, hemel, is dat schrikken!
(Beiden lachen hem uit).
Pierrette.
Die 's goed!
(zacht tot den pasteibakker) .Ga heen; je moogt me niet verklikken!
| |
[pagina 244]
| |
De pasteibakker,
onder het roepen van:
‘Wie lust er pasteitjes? Die kome bij mij!
'k Heb lekkere taartjes met room en gelei.
Wie koopt er? Wie koopt er?’
af in de balzaal.
Heerzeelen,
van de schrik bekomen zijnde.
'k Ben weer hersteld. Zoo'n grap! Ach, op mijn jaren....
(zich herstellend) . 'k Bedoel.... wil zeggen.... 'k Kom weer tot bedaren.Mijn vurig bloed.... mijn jeugd.... niet waar? Ge vat...
Pierrette.
Ja, ja; men heeft u bij den neus gehad!
Heerzeelen,
aan zijn neus voelend.
Juist, bij den neus! Ik voel 't waarachtig nog.
(op geheel anderen toon, vertrouwelijk:)
Maar zeg, vertel mij eens, hoe heet ge toch?
Pierrette.
Ik zei 't u reeds: Pierrette noem ik mij.
Heerzeelen.
Pierrette? Ach, ja, dat hoort er nu zoo bij.
't Is Carnaval, niet waar? dus 'k vraag niet meer. -
Kom, zetten we ons op deze sofa neer.
(beiden nemen plaats op de rechterhelft der ronde sofa, zoodat zij van links niet zichtbaar zijn. Eenige paren begeven zich schertsend naar de zijzaal. Een clown haalt in de balzaal malle fratsen uit).
Heerzeelen.
Gij zijt bekoorlijk, heusch, en wis nog jong.
Zeg, hoeveel jaren telt gij eerst?
| |
[pagina 245]
| |
Pierrette,
koel.
Mijn tong
Raakt nooit recht los, aleer 'k wat heb gedronken.
Heerzeelen,
opschrikkend.
Hè? Wat?
(zich herstellend) Natuurlijk, eerst eens saam geklonken!Hoe kon 'k zoo lomp zijn, hieraan niet te denken!
Komaan, wat mag 'k mijn teeder duifje schenken?
Pierrette,
kortaf.
Champagne.
Heerzeelen,
opschrikkend.
Hè? Wat?
(zich herstellend) Natuurlijk, ja, Champagne!(opstaand) . Hé daar! Zijn hier geen kellners?
Pierrette,
ongeduldig.
Krijg 'k wat van je?
Heerzeelen,
zenuwachtig.
Ja, ja, mijn schatje, daad'lijk! - Heila, ho!
Hé, kellner! Hier!
Een kellner,
die juist voorbijkomt.
Wat blieft meneer?
Heerzeelen,
uit de hoogte.
Welzoo,
Dus eind'lijk hoort men mij! - Een flesch Champagne.
Kellner.
Direct, meneer.
Pierrette.
Breng nog wat anders, kan je?
| |
[pagina 246]
| |
Kellner.
Wat anders, dame?
Heerzeelen,
in de war.
Ja, wat anders! Hoor je?
Bijvoorbeeld....
(blijft steken en ziet Pierrette vragend aan.)
Pierrette,
lachend.
Nu?
Heerzeelen.
Bijvoorbeeld....
(blijft weer steken).
Pierrette.
O, ik smoor je
Met kussen straks, zoo aardig sta je daar!
(kort, tot den kellner).
Breng ijs.
Heerzeelen,
verlicht.
Ja, juist. Breng ijs.
Pierrette.
En....
Heerzeelen,
flink.
En....
(blijft haar weder vragend aanstaren) .
Pierrette,
na een oogenblik.
Niet waar,
Gebakjes meen je?
Heerzeelen.
Juist, gebakjes. Snel!
De kellner.
Gebakjes dus, champagne en ijs?
| |
[pagina 247]
| |
Heerzeelen,
gehaast.
Jawel!
(de kellner snel af; Heerzeelen gaat met een zucht van verlichting weer zitten).
Pierrette.
Je schijnt niet druk met dames uit te gaan!
Heerzeelen.
Ach, in mijn jeugd heb ik 't zoo vaak gedaan.
Toen ik nog jong....
(zich herstellend)
'k Wil zeggen.... à propos,
Met dames.... ja, jawel.... ach, ja, zoo zoo....
Ik ben solide, vat je? 't Hart is trouw!
Bemin ik eens, wensch haar geluk, die vrouw!
Pierrette,
ter zijde.
Kortaad'mig, stram, gezet en nog pedant!
Ach, 't oude heertje raakt wat van den tand.
Heerzeelen.
Je zegt?
Pierrette.
Je bent een schat, dat zeg ik, zwartje.
Heerzeelen,
ter zijde.
O, Théophile!
(zich dicht tegen haar aandrukkend) .'k Ben je verplicht, mijn hartje!
Pierrette,
kortaf.
Hé hé! Intimiteit verlang ik niet.
Heerzeelen,
opschrikkend.
Pardon!
(schuift een weinig terug) .Ik ben gehoorzaam, zoo je ziet.
(Het orkest doet de eerste tonen eener wals hooren).
| |
[pagina 248]
| |
Pierrette,
springt op.
Ha, hoor, muziek! De dans gaat weer beginnen!
Kom mee, mijn zwartje, en 'k zal je steeds beminnen!
(Haar voetjes gaan reeds mee op de maat der muziek.)
Heerzeelen,
wanhopend.
Weer dansen? Liefste, wil mij dat besparen!
Dat 's goed voor jóú, maar, ach, op míjne jaren....
Ik meen.... mijn schoenen knellen, zijn wat nauw.
Pierrette,
opstaand, kortaf.
Pierrette bleef nooit een slecht danseur getrouw!
(wil heengaan).
Heerzeelen,
tracht haar tegen te houden.
Ach, liefje....
(Verschillende paren begeven zich haastig naar de balzaal, waar de dans nu in volle gang is. De kellner komt terug met champagne, etc.)
Heerzeelen,
ter zijde.
Ha, gered!
(luid, tot den kellner, die een tafeltje bij de sofa zet).
Ja, zet het hier.
(tot Pierrette).
Ach, liefje, blijf. Kom, doe mij dat plezier.
Laat mij met al dat lekkers niet alleen. -
Maak open, vriend. -
(haar presenteerend)
Een taartje! Wil je er een?
Pierrette,
weer plaatsnemend, met een zucht.
Dan zal 'k in 's hemels naam maar bij je blijven!
Maar 't kost me moeite, hoor!
| |
[pagina 249]
| |
Heerzeelen,
ter zijde.
Míj kost het schijven!
(van den knal der champagnekurk schrikkend).
Hé! - Ha, de kurk! -
(tot Pierrette) .Kom, drinken wij een glas.
(tot den kellner, die ingeschonken heeft).
Je krijgt?
De kellner.
Laat zien!
(rekent vlug op een notitieboekje, scheurt een blaadje af en reikt dit Heerzeelen over) .Ziehier, meneer.
Heerzeelen.
Dat 's kras! -
Enfin!
(zijn beurs te voorschijn halend, tot den kellner, die de gordijnen op den achtergrond sluit).
Je sluit ons op?
(zacht)
. Dat is niet kwaad.
Kellner.
Ja, voor de koelte.
Pierrette,
die met graagte op de gebakjes aangevallen is.
'k Val haast van de graat!
Heerzeelen,
betalend.
Ziedaar. - Dat is voor jou.
Kellner,
met een buiging.
Bedankt, meneer.
(snel af)
Heerzeelen.
Pierrette, 'k voel mij gelukkig, op mijn eer!
(zijn glas opheffend).
Daar ga je!
Pierrette,
met hem klinkend.
Prosit, oudje!
| |
[pagina 250]
| |
Heerzeelen.
Wat? Je zegt?
Pierrette.
'k Zeg: Prosit, boutje, proost! en min je oprecht.
(beiden blijven doorbabbelen. Pierrette coquetteert hevig met Heerzeelen, die er nú overgelukkig, dán diep rampzalig uitziet. Geertruide komt, nog steeds zoekende, uit de zijzaal en is op het punt de balzaal in te gaan, wanneer Elize haar daaruit tegemoet komt).
Geertruide.
Ha, jíj, Elize? 'k Kan hem nergens vinden.
Elize.
Den dichter?
Geertruide.
Ja.
Elize.
En zaagt ge een onzer vrinden?
Geertruide.
Nog niet; doch spoedig zijn ze, denk ik, hier.
Elize,
dreigend.
't Is goed! Dan zijn zij uit voor hun plezier!
Geertruide,
vergoelijkend.
Nu, nu, we maken 't niet te bont!
Elize.
Dat niet;
Maar zonde waar 't, als 'k hun één veertje liet!
Geertruide.
Jij gaat je haantje plukken?
| |
[pagina 251]
| |
Elize.
Nu, geducht!
't Wordt tijd dat 't hennetje haar woede lucht!
Geertruide.
Ja, kakel flink en 't jong komt uit den dop!
Elize.
Je meent?
Geertruide.
Hij trouwt je! Er zit niets anders op!
(beiden hebben op de linkerhelft der sofa plaats genomen. Pierrette begint luidkeels om Heerzeelen, die haar wat in 't oor fluisterde, te lachen).
Elize.
Wie zijn daar? 'k Dacht, wij waren hier alleen.
Geertruide,
voorzichtig over 't milieu kijkend.
Stil! 't Is een paar!
Pierrette.
Nu ga ik heusch toch heen;
'k Wil dansen, dansen!
Heerzeelen.
Laat mij hier niet zitten
Met al dat goed. Je zoudt je maar verhitten.
Blijf hier.
Pierrette.
Neen, neen.
Heerzeelen,
haar bij het middel houdend.
Ach, blijf toch hier, mijn schatje.
Drink nog een glas.
| |
[pagina 252]
| |
Pierrette.
Nog één! Dan ga 'k; dat vat je!
(Zij laat zich nog een glas inschenken).
Geertruide,
verbaasd.
Het is papa! 'k Herken hem aan zijn stem.
Elize,
met komischen schrik.
Ach, hemel!
Geertruide.
Zóóiets dacht ik nooit van hem!
Ik waande 'm thuis.
Elize.
Zoo pa, zoo dochter! Jou
Denkt hij bij mij: ‘Hier komt geen edelvrouw!’
Geertruide.
Nu, 'k zal hem leeren! Wacht, zijn schoone gaat.
Pierrette,
heengaand.
Dag, vadertje.
(Heerzeelen een tikje op de wang gevend) .Kijk niet zoo desperaat;
Ik kom wel t'rug, wanneer de dans gedaan is.
Geloof maar, dat het tusschen ons nog aan is!
Tot straks!
Heerzeelen,
met een zucht.
Tot straks!
(Pierrette vlug af in de balzaal).
Elize.
O, wee! Zij laat hem zitten.
Geertruide.
Daarover kan 'k het meisje niet bevitten.
Zoo'n oude man! Ik schaam me heusch.
| |
[pagina 253]
| |
Elize.
Ach, kom!
Meer oude heertjes zijn zoo. Lach er om!
Geertruide.
't Is mijn papa!
Elize.
Wat zou dat? - Hoor eens hier!
(fluistert haar iets in 't oor).
Geertruide.
Mooi, mooi! Dat doen we. O, wat een grap! Ik gier! -
Je bent een heksje! O, wat een zotternij! -
Let op nu, hoe 'k mijn eigen vader vrij!
(Zij begeeft zich naar het gordijn op den achtergrond en komt dan langzamerhand naar voren, zoodat zij schijnbaar uit de balzaal komt, loopt eenige malen, zich met een waaier koelte toewuivend, langs Heerzeelen en tracht op allerlei manieren zijn aandacht te trekken. Heerzeelen, met afgeschoven masker, blijft haar, met een taartje in den mond, aanstaren. Elize gluurt over het milieu en ziet het geheele tooneeltje aan).
Heerzeelen,
ter zijde.
Dat meisje heeft het heusch op mij verzien.
(zelfvoldaan).
Ik trek dus de aandacht! - Ach, die jongeliên!
Windbuilen, blagen zijn het, anders niet!
Soliditeit is 't, wat men gaarne ziet.
(zich op het buikje slaand)
Soliditeit! - Ach, God, wat kijkt ze me aan!
Die oogen, o! Het is met mij gedaan,
| |
[pagina 254]
| |
Ik ben gevangen! Zie eens, welk een leest!
Zoo slank en welgevuld! Die min 'k het meest.
Ik wil....
(is op het punt haar aan te spreken; bedenkt zich plotseling) .Maar neen, ik wacht op mijn Pierrette;
'k Eet door, laat mij niet vangen in haar netten.
(neemt weer een taartje. Geertruide, ten einde raad, slaakt eenige zuchten).
Zij zucht! - O, welk een zucht! 't Is hartverscheurend!
Heeft zij verdriet? Zoo'n feestje is toch opbeurend.
Wat zal zij lijden! Arme, arme vrouw!
Ik wil....
(spel als voren)
.Maar neen, Pierrette blijf 'k getrouw!
(eet door; nu begint Geertruide te lachen).
Heerzeelen.
Zij lacht! - O, welk een lach! 't Is zielsverrukkend!
(begint met zijn figuur verlegen te worden).
Wat is 't hier warm! Ik stik nog, oef! 't Is drukkend!
(Geertruide lacht nog steeds).
Die lach, die lach! 'k Geef mij gewonnen! 'k Zal,
Ik wil....
(als voren)
.Neen, met Pierrette hou 'k Carnaval!
(neemt weer een taartje; nu begint Geertruide te zingen).
Zij zingt! - O, welk een zang! 't Is zielsverheffend!
Elk toontje een pareltje! Hoe schoon en treffend!
Gewis, nu hou 'k het langer niet meer uit.
'k Wil...
(als voren) .Neen, Pierrette, ik blijf bij mijn besluit!
(neemt weer zijn toevlucht tot een taartje. Geertruide, ten einde raad, neemt plaats naast haar vader, die zich weer gemaskerd heeft).
Geertruide,
wat ijs nemend.
U permitteert?
| |
[pagina 255]
| |
(Heerzeelen, met vollen mond, bromt wat tot antwoord).
U zegt?
(Heerzeelen knikt toestemmend).
't Is heerlijk koel. -
O, als ge eens wist, hoe 'k mij bij u gevoel!
U zegt?
Heerzeelen,
steeds met vollen mond.
Hm, hm!
Geertruide.
Dat meent ge niet! Ach, God!
Hoe wreed!
Heerzeelen,
medelijdend, zich verslikkend.
Hm, hm!
Geertruide,
in snikken uitbarstend.
Ja, drijf met mij den spot!
Omdat 'k een heer van uw gestalte min,
Durft gij.... Maar, 't is zoo, ja, 'k ben een zottin!
'k Ben.... Amor, ach, kom mij te hulpe, snel!
(Heerzeelen met bewondering aanziend).
Zijn sprekend evenbeeld! - Ach, 'k ben niet wel!
(valt schijnbaar in zwijm tegen haar vader aan).
Heerzeelen.
Ach, hemel! Wat de liefde al niet vermag!
(tracht haar bij te brengen).
Lief kind, kom tot u zelf. 't Is vrees'lijk, ach!
Zij zwijmt, zij sterft! Hoe kon ik ook zoo wreed zijn!
'k Moest voor der meisjes liefde steeds gereed zijn!
| |
[pagina 256]
| |
Lief kind, ach, hoor.... 'k Doe haar dat masker af,
Zoodat 'k mijzélf iets schoons, háár lucht verschaf.
Dat masker....
(is op het punt haar te ontmaskeren) .
Geertruide,
weer bijkomend, met kwijnende stem.
Waar, waar ben 'k? Zijt gij 't, Heerzeelen?
Heerzeelen,
ter zijde.
Hoe nu? Mijn naam?
Geertruide.
Ach, neen, die ééne uit velen,
Dat pronkjuweel der schepping zijt gij niet,
Al lijkt hij u. - Hoe meer men u beziet,
Hoe meer.... Maar neen, hier kan de graaf niet zijn.
Ach, voor 't Casino-bal is hij te fijn!
Heerzeelen.
Zoo, denkt ge? - Zeg mij eens, kent gij dien heer?
Geertruide.
Den graaf? Hem kennen? Ìk? O, welk een eer!
Neen, neen! Doch 'k zie hem dikwerf langs ons huis gaan.
Hem kennen! Nauw'lijks ziet hij onze kluis aan,
Zoo hoog is hij, uit eed'len stam gesproten!
En schoon! 'k Ben driemaal wel van kleur verschoten,
Toen 'k onlangs in den schouwburg hem zag staan.
Door zijn binocle keek de schalk mij aan;
Twee vurige oogen, strak op mij gericht,
Bewerkten meer dan 't schoonste minnedicht.
Ik kreeg hem lief, met heel mijn jeugdig wezen.
Dit heeft hij, wed 'k, op mijn gelaat gelezen.
Heerzeelen.
Toch niet; 'k weet zelfs niet.... In den schouwburg, zegt ge?
Ach, kom! Aan wat voor droomen, kleintje, hecht ge?
| |
[pagina 257]
| |
Geertruide,
met overtuiging.
Neen, neen, hij was 't! Datzelfde ronde buikje,
Zoo zeer op 't uw' gelijkend, 't zwarte pruikje....
Heerzeelen.
Neen, 't is zijn eigen haar!
Geertruide.
En, ach, 't speknekje,
Dat boven 't boord uitkomt!
Heerzeelen.
Zeg, meisje, gek je?
Geertruide.
En 't been (ach, 't leek banketham wel, geloof me!)
En dan zijn kuit, als visch, die roept: ‘ach, stoof me!’,
Bewezen klaar, dat het Heerzeelen was.
Heerzeelen.
En als nu ík u van dien waan genas?
Geertruide.
Dien waan? - Maar toch, de graaf kon hier wel zijn;
Zag 'k niet zijn dochter juist op 't schoon festijn?
Heerzeelen,
verschrikt.
Zijn dochter? Wat?
Geertruide.
Ja, ja, Geertruid'. Zoo heet ze.
Heerzeelen,
verontwaardigd.
Geertruide hier? Haar rang en stand vergeet ze?
Geertruide.
Niet waar, 't is schande! 'k Zeg: ‘Gaat de adel kreupel?
Toont hij zich op de speelplaats van 't gepeupel?’
| |
[pagina 258]
| |
Heerzeelen,
ter zijde.
Zoo'n heks! Wie is ze? 'k Moet er meer van weten.
(luid, plotseling).
Juffrouw Elize....
Geertruide.
Wat!
Heerzeelen.
'k Ben 't niet vergeten;
Wij spraken heden samen over 't bal.
Men houdt den graaf zoo gauw niet voor den mal!
Geertruide.
Zijt gij de graaf? De hemel sta mij bij!
(schijnt zich, op het punt weder in zwijm te vallen, met moeite te bedwingen).
Vóór alles: red uw kind! Aan 's bakkers zij
Is toch de plaats niet voor een gravenkind!
Heerzeelen.
Een bakker? Hoe!
Geertruide.
Dien zij, naar 'k hoor, bemint!
Heerzeelen.
Een bakker mint Geertruide? O, mijn blazoen,
Mijn eer, mijn voorgeslacht en mijn fatsoen!
Een bakker, bakker! Meel, pastei en korst!
Een bakker! O, mijn adeldom bemorst! -
Laat zien, laat zien! Toon mij 't ontaarde kind!
Een bakker! Hel en duivel! Gauw, gezwind!
| |
[pagina 259]
| |
Geertruide,
opstaand.
Doch houd u kalm!
Heerzeelen,
buiten zichzelf van drift.
Kalm? Kalm? Wat, moet ik kalm zijn?
Moet ik....? - Maar kom, waarvoor zou dat getalm zijn?
Mijn dochter, snel!
(door de gordijnen kijkend).
Laat zien! Waar is zij, waar?
Geertruide,
die zich naast hem heeft gevoegd.
Ziet gij dien bakker met dat meisje daar?
Heerzeelen,
onthutst.
Waar? Daar? Hoe! Die Pierrette....
Geertruide.
Zij is uw dochter.
Ach, zie eens! Welke duivel, ach, bezocht 'r?
Heerzeelen,
ontzet.
Pierrette mijn kind? O, o, ik ben misleid!
Wee mij! Ik heb mijn eigen kind gevrijd!
(met de armen ten hemel snel af in de balzaal. Geertruide en Elize proesten het uit van 't lachen).
Elize.
O, wat een grap! Je hield je kost'lijk, hoor!
Geertruide.
Kom mee! Ginds zetten wij het spel nu door!
(Zij wil haar vader volgen; Lodewijk treedt uit de balzaal).
| |
[pagina 260]
| |
Lodewijk,
verrast.
Ha!
Geertruide,
Elize's hand vattend, zacht.
Zie!
Lodewijk,
ter zijde.
Geertruide!
Elize,
zacht.
Pluk uw haan nu danig,
Al valt het hard! Zijn veeren staan hem kranig.
Geertruide.
Ach, als hij maar een weinig lief'lijk kraait,
Zoo vrees ik, ben 'k geheel weer omgedraaid.
Elize.
Wat? Omgedraaid? Wacht eerst tot gij getrouwd zijt!
Geertruide.
Foei, foei! 'k Geloof, dat ge in uw taal wat boud zijt!
Lodewijk,
Geertruide den arm biedend.
Sta, schoone jonkvrouw, toe, dat 'k u ten dans leid.
Geertruide,
zijn arm aannemend.
Heel gaarne.
Elize,
zacht.
Pluk, of 'k zeg, dat gij een gans zijt!
(de muziek zwijgt).
| |
[pagina 261]
| |
Lodewijk.
De dans is reeds ten eind. Zoo sta mij toe,
Dat 'k door 't gebouw een wand'ling met u doe.
(Beiden af in de zijzaal. Elize kond wat naar voren, links. De gordijnen worden opengeschoven en verscheiden paren begeven zich luidruchtig naar de zijzaal of nemen aan tafeltjes op den achtergrond plaats. Gegons van vele stemmen en gelach. Er worden bestellingen aan de kellners gedaan, die gehaast heen en weer loopen. Frans komt met Edelhart, Gijsbertus en eenige vrienden uit de balzaal. Zoodra Frans Elize bemerkt, komt hij met zijn beide vrienden naar voren, rechts. De anderen worden door eenige dames geïntrigeerd en verspreiden zich langzamerhand).
(Wordt vervolgd). |
|