De Nieuwe Gids. Jaargang 15(1899-1900)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 230] [p. 230] Verzen van V.M. I. Neem mij tot U in de koel-gouden luchten, O Maagd wier lach langs de avond-zeeën lacht, Neem mij tot U, ik weet niet waar te vluchten, Klagelijk weent de wind diep door den nacht. Neem mij tot U in de koel-gouden luchten Waar Gij in de' avond over de aarde lacht, Ik ben zoo eenzaam in somb're geruchten, O Maagd die haat den dag en mint den nacht, Neem mij tot U in de koel-gouden luchten. [pagina 231] [p. 231] II. Eens buigen wij over een stervend vuur Het oud gelaat in de' avond van ons leven, Bloesems en licht zijn niet van eeuw'gen duur. Ziet Gij de scheem'ring reeds in 't oude woud,... O Lief, wil mij Uw witte handen geven, Uw witte handen zijn zoo doodlijk-koud Hoort Gij den wind wel door de dorre blaên,... O Lief, wil mij Uw killend lichaam geven, Moet deze levensbloei nu reeds vergaan... [pagina 232] [p. 232] III. Epitaphium: Hier toeven in des Doods eeuwigen Vrede, Kil lijf aan lijf, wie altijd waren één, Zij zijn gestorven met éénzelfde bede. Zij die altijd te zamen liefde' en leden Konden niet leven als er een verdween, Zij zijn gestorven op éénzelfde stede. Zij droomen nu van 't schoonst en grootst verleden, Kil lijf aan lijf, onder deez' éénen steen, Zij zijn gestorven met éénzelfde bede. [pagina 233] [p. 233] IV. O, zoo Gij stierft en ik niet met U stierf, Dood Uw blank lijf afschuwelijk verteerde, En ik alleen langs kille wegen zwierf; Ik zou, waar vocht en worm Uw lijk verweerden, Dalen in 't Graf dat 't opperst-Schoon verdierf. O Liefste, ik kuste Uw voeten week-verteerde, O Liefste, ik kuste Uw mond dien Dood verwierf, O Liefste, ik kuste Uwe oogen dof-verweerde, Ik kuste Uw Hart dat nimmer, nimmer stierf. [pagina 234] [p. 234] V. Epitaphium: Getweeën gingen ze over bloeyende aarde Minnend en lachend in het licht der dagen, Hun leven was een bloeyend-witte gaarde. Maar wreede Dood die nooit een wezen spaarde Heeft ook deez' witten bloei terneêr-geslagen, Nu staat de Boom des Levens droef-ontblaêrde. Zij stierf die aan slechts één zich openbaarde, Geen woord kan ooit van Haar vroom Hart gewagen, 't Hart dat nu sluimert onder bloeyende aarde. Vorige Volgende