De Nieuwe Gids. Jaargang 14(1898-1899)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 463] [p. 463] Verzen van Edw. B. Koster. Hooge Vuursche. Aan J. Reddingius. Een dag van hei en dennen, - o genot Te dwalen weêr door paden ongebaand, Door 't kruinen-wiegend naaldbosch, stil-belaand. Waar duiven kirren en de meerkol spot. Een vogeltje roept vroolijk: ‘'k Zie, 'k zie, 'k zie Wat jij niet ziet’, een schuwe haas springt op En slaat aan 't loopen in een hip-galop, Van verre deunt verwarde melodie. Koel scheert het windje door het hakhout heen, Dat kreupel neerhurkt, in zijn groei geknot, Blij dat nieuw leven overal ontbot, Een lentesidd'ring voelend door de leên. [pagina 464] [p. 464] Profanation. I wandered in the silent wood alone, The trees were motionless, but now and then A sudden flush of song from thrush or wren Or other early bird through the leaves shone. My spirit was at rest, all strife was gone, Content and good-will towards my fellow men Dwelt in my heart, like silence in a glen, Whilst wand'ring in the voiceless wood alone. And feeling happy, yea, forgetting all That might have pained or harassed me elsewhere, I sought my way through nature's solemn hall. But suddenly, as in a glade I stood, Harsh human voices rent the quiet air, Spoiling the hallowed stillness of the wood. Vorige Volgende