De Nieuwe Gids. Jaargang 14(1898-1899)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 459] [p. 459] Verzen van Willem Kloos. Avond-storm. Angstige ziel, na des lichaams verscheiden, Rumoert daar buiten wild-boldrend de wind, Zoekend in ontzetting naar alle zijden, Of zij ook hier of daar een schuilplaats vindt.... Wie helpt er? wie redt? Hoor, hoe, heel den wijden Lucht-omtrek over, zich uitbreidt gezwind 't Klagelijk geluid van haar eindloos lijden, Dof-droef gehuil van een wild, hooploos kind....! O, zouden de zielen allen zoo klagen, Als eens dit leven opdwarrelde als rook? En, tot aan het einde der laatste dagen, Zwervend in staege verlatenheid vragen: Is dit dan hemel en helle-pijn ook....? Waarom de dood mij de oogen dan wel look?? [pagina 460] [p. 460] Levensstemmingen. I. Wij, die als ademende raadslen stuwen Ons wondre leven door der luchtzee diep-breed Golven onstuimig, zóó dat, wie daar sliep, leed Wreedlijk den dood de'onduldbaar-ruwen Stoot van de baren gestadig, die duwen Allen ten slotte toch omver.... Wie riep, kreet Altijd vergeefs; met ontzettenden zwiep deed Plots de Oceaan, waarvoor hij lang moest gruwen, Zinken in 't zand hem van den dood.... O, wonder! Wij, die dit alles maar bedaard verduren, Raadselen zwevend tusschen raadslen, zonder Weten.... Wat wil toch dat gehol der uren? Zijn wij slechts schijn in een wereld van schijn?.... Beter dan waar het, nooit geweest te zijn....! [pagina 461] [p. 461] II. Zingen en lachen en 't zwevend bewegen Der leedjes in wijd-uit-zwierenden val, Handen aan welige handjes geregen, Voetjes en hoofdjes in weemlend getal, Bij der muzikale orkanen geschal, Telkens na vleiend gedaal weer gestegen, Alsof die romdom-jubelende hal Waar 't paradijs, door de scholen verzwegen.... Zoo ruischt de dans, waar wij allen naar smachten In dezes levens droef-rollend rumoer, Stroevig doorschokt van veel vloeken en klachten.... Laat ons dus dartlen in lieflijk gekoer, Wijl wij, als eenzame wachtposten stoer, Op 't rustige slot van ons treurspel wachten! [pagina 462] [p. 462] Levens-ernst. Ernst is de schoonste en allerhoogste macht, Waarmeê wij stoer door 't strenge leven stuwen, Zonder dat we ooit in bloode beving gruwen Van 't nieuw gevaar, dat om den hoek daar wacht.... Totdat de vredige en eindloos-stille nacht Komt van den zoeten dood, die met haar luwen Wind ons van tijd tot tijd omwaait reeds, huwen We ernst met geduld maar, dat rustigjes lacht....! Eens komt de stond toch, dat heel ons verlangen, Al onze vreugd en onze smart verzwond Voor kille bleekte van marmeren wangen, Voor een streng sluiten van bloedloozen mond.... Zijn wij dus ernstig: stille ernst is het einde, Hoe ook ons leven in wild schokken deinde. Vorige Volgende