De Nieuwe Gids. Jaargang 14(1898-1899)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 420] [p. 420] Verzen van J. Reddingius. I. 'k Aanschouw den bergstroom weer, den welbeminden, en zie het water gaan van af de brug, waar eendjes glijden in een rij, vlug-vlug, gedreven door de golven, speelschgezinde. Geen blijheidsdroom, dien ik niet hier hervinde, het schoon verleen zie 'k als verjongd terug - staat aan mijn zijde niet het rondgekinde blauwoogig kind, 't haar golvend langs den rug? 't Is vreugd te zien naar 't dartel-stroomend water, door 't felle licht met vloeiend goud getint, omkrullend golf na golf, een zachte wind strijkt snel het wilde water over. Later bloeit in ons leven nog de vreugd er van, ziend naar 't verleen als oude vrouw en man. [pagina 421] [p. 421] II. De boomen lijken te klimmen den heuvel op, maar kunnen niet bereiken den hoogen top. De nachtwind komt gevaren en waait hen aan, ze zwaaien met hun takken, doch blijven staan. Het lijken vermoeide menschen, die met misbaar van stemmen angstig kermen in groot gevaar. [pagina 422] [p. 422] Ze zijn betooverd, verloren 't bevrijdingswoord en zijn gedoemd te wachten al voort, al voort, tot iemand zonder zonde, in schoonen nàcht van kerstmis, bidt tot Gode en 't zegt heel zacht... Dan klinkt uit bleeke monden een luide kreet - Het daagt, waar zijn de boomen? niet éen, die 't weet. - [pagina 423] [p. 423] III. De witte ruggen blinken in den nacht van breede golven, die versomberd schijnen en huivring wekken in een grillig deinen op 't meer des doods, waar zucht der schimmen klacht. Heeft Charon dooden tot den God gebracht, Aidoneus, hij, wiens naam doet snel verdwijnen den lach van jonge knapen en van van reine jonkvrouwen 't lied verstommen, klinkend zacht? Na iedre golf, die rees, blinkt weer een rug van breede baar, die uit-te-vloeien gaat en ver zich strekt tot onafzienbre straat. 'k Denk Charon straks te zien. Niet keert terug de hooge rust, die 't harte mij ontglee, bewogen-wild door 't lied der sombre zee. - [pagina 424] [p. 424] IV. De beuken staan zoo stil, een wacht van boomen, waar 't licht door zonne-gril blijft stroomen. De wind waait zachtkens aan, een pracht van vlammen lijkt langzaam op te gaan om stammen. De blaren vlammen puur, de zacht- bruin-roode - Zon wèg, het bladervuur gevloden! - Vorige Volgende