De Nieuwe Gids. Jaargang 14(1898-1899)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 361] [p. 361] Verlaine herdacht. Door H.J. Boeken. Frankrijk, dat de begeerige armen strektet Naar alle land, lucht, zee, naar al wat wekte 't Begeeren heet van koningen, die heet 't Heet strijden heeten, daar ze in 't heete zweet En bloed der volkeren den koop-prijs vinden, Den licht-opbrengbren, - zie ze naar hun zin den Licht-òp-bewegelijken dans inspringen, Vrouwloozen dans en waar beweging ging en Sleepte en voortijlde naar de moord-muziek, Waar speel-bal en moord-kogel vliegend wijk In 't mannenhart, 't ten dood gevulde, namen; Voort gaat de dans-vloer en de vorsten namen 't In vrede lokkend, veilige bezit: Zie ze, wie zou niet gaarne, waar hij zit En woont en zetelt, 't vreedzaam leven geven, Dat hij in 't vreemd', den dood gedronken, sneven En snuff'len mocht in 't algemeene zand - Zij streden doods-uit, reikend vorsten 't land. Zoo liefelijken klank zwaait over vlakten 't Schot en klaroenen, wie uit bivouac ten Strijd trekken in het vroeg heet morgen-uur, Waar andre zorg hen wacht, dan zorg en 't zuur Werken tehuis, maar de eigen zonne-stralen Met de eigen koestering en broeiïng dalen [pagina 362] [p. 362] Op plat-getreden oogst en open velden, Waar niet de zicht 't graan, maar 't lood mannen velde. Frankrijk, dat de begeerige armen strektet Naar volkren-heil-en-liefde en al wat wekte 't Begeeren heet van volkeren, die breed Over de landen, d' moeder-aarde, in 't zweet Den moede' en moeielijken koop-prijs zoeken, Die het staêg vluchtige geluk verkloeken En vatten mocht, hoor, hoor, den blijden toon Den onverwachten, nauw verstaanbren woon- En kweek-stee bij verbaasde menschen vragend, En van een nieuw geluk, nieuw tij'n gewagend En wagend brengen 't hunkrend, ongeduldig, Tot doen bereid geslacht, wat het geduldig Droom-reede en reed'-rein brein van enklen spon, Daar het de levens-reis van nieuws begon En d' liefelijken mensch-staat, naakten, zette t'-Mids van de ellend', dat die de wetten zette. Frankrijk, zijt gij nu ledig van die stem, Dat schreiend hart, die klacht, die klank en klem En kracht gaf aan wat andren wuft begeeren Slechts was, bij hem begeert' steeds 't Hoogste te eeren, Die hoopvolst rees op 't helst licht van het Heden, Dan biddend zonkt in schaduw van 't Verleden, Zoo dat ge in dees koel-harden dag staat kerk Dof-somber rijzend van fijn Gothisch werk. Vorige Volgende