De Nieuwe Gids. Jaargang 14
(1898-1899)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
Literaire kroniek.'t Meest juiste en preciese, wat ik van dit boekGa naar eind*) zou kunnen zeggen, als men mij vroeg, het met één woord te kenschetsen, is: dat de schrijver, die er zijn uren meê volmaakte, met een eigenaardig soort van menschenkennis pronkt.
Ik bedoel dit: verlaat eens op een dag, dat gij niets anders te doen hebt, het huis uwer inwoning, en wandel, zonder eenige, ook de minste bedoeling, in de buurt waar dat huis staat, langzaam op en neêr. Gij kuiert er en ziet dan den slager voor zijn blok staan en den bakker achter zijn toonbank en de juffrouwen die handelen in galanterieën en kinderhoeden zitten op hun stoeltjes en werken met de naald. En bij elk van die menschen blijft gij een oogenblik op uw wandeling staan. Ja, telkens spreekt gij er een aan en begint dan gemoedelijk met hem of haar te praten, en ondervraagt hen rustig, met een vriendelijken kwinkslag, naar het leven van de menschen, wat verder-op in de buurt. Van de menschen, die daar wonen in groote huizen, met hooge stoepen, en zich verbergen achter gordijnen van damast en kant. Dan luistert gij aandachtig en teekent alles op in uw hoofd, of 't orakelen zijn, wat die grootemeneer doet, en hoe déze is, waar gene voor leeft en wat die andere denkt. En zoo hoort gij dan van zoo'n vrouw-uit-het-volk: ach! déze mevrouw is zoo moeilijk met haar meiden, zij kan er wel zes in een half-jáar aan, en gene is | |
[pagina 214]
| |
zoo trotsch, want altijd loopt zij met het hoofd naar achteren, in haar nek, om zoo te zeggen, en zij draagt haar parasol voor zich uit met een beweging, alsof het de scepter was van een vorstin, terwijl toch haar vader, ja, dat kan ik u zeggen, gewoon-weg maar, zooals wij andere menschen, een winkeltje had; en die weer is zoo vroom, van zoo'n rare vroomheid, zij gaat nooit naar de kerk, maar houdt thuis oefening met haar vriendinnen, bij een glaasje advokaat en onder het toezicht van een dominé, een erg strengen dominé, die expresselijk daarvoor uit Engeland kwam. En als u nog meer er van wilt weten, laat de man erop volgen, die éene meneer, wiens gezicht zoo rood ziet, drinkt altijd en eeuwig twaalf bittertjes voor 't eten, en die andere heeft juist een klap gehad, een fameuzen klap in de West-Indische plantaadjes, maar je kan niets aan hem merken.... die kerel moet heel rijk zijn, en die derde meneer, je weet wel, van den hoek, doet altijd als-i loopt zoo gek met zijn beenen, de knecht van den dokter en die kan 't weten, zegt zelf dat-i niet zuiver is op de graat.
En gij gaat weer naar uw huis en denkt glimlachend: 't Is wel aardig, zooals die menschen dat zien. Van het innerlijk leven dier meer gefortuneerde en beschaafde menschen, dat zij leven in zichzelf of met hun familie, van hun uiterlijke daad-kracht, waardoor zij hun plaats veroverden in de wereld of zich staande hielden op de plek, die hun toeviel, daarvan begrepen en daarvan ook verhaalden die praat-gragen niets. Maar dat neemt niet weg, dat hun conversatie, ofschoon ook geen beeld der werkelijkheid gevend, toch niet onaardig is voor een enkel keer.
Een dergelijk geval, als ik u hier voor oogen stelde, is het ook, juist- en precies-bekeken, met den Vincent Haman van den heer W.A. Paap. Het eenige verschil tusschen de commérages van Paap en die van 't volk is dat het volk | |
[pagina 215]
| |
zoo iets doet in zijn onschuld, kinderlijk-weg denkend dat het de waarheid zegt, terwijl de heer Paap tegen-beter-weten-in spreekt, en, prat op succes bij een bijzonder soort lezers, zijne satyrisch-smalende verdraaiing van personen en feiten, die ieder, gelukkig! zelf nog aan de levende werklijkheid kan toetsen, geeft als een wêergave dier realiteit. Want dit boek, deze Vincent Haman, is, ik herhaal 't hier rond-uit, géén episch kunstwerk, maar, evenals indertijd de ‘Bombono's’, een bedaarde satire, met een zeer bepaald doel. Toen de heer Paap, nu dertien jaar geleden, wegens gebrek aan voldoende mate van literaire bekwaamheid, uit de redactie van De Nieuwe Grids werd gezet, bleef hem die val-van-hem duchtig dwars zitten, en hij wachtte, al verbeterend zijn maatschappelijke positie, met kalme volharding het oogenblik af, dat hij gemakkelijk zijn moedje kon koelen en een trap kon teruggeven voor 't onontkoombaar échec dat hem gewierd. Als hij 't maar met wat meer-dan-oppervlakkig, met wat werklijk en blijvend talent had gedaan!
De geest toch van dezen schrijver heeft er zich bewust toe gezet om te schrijven, met de vaste bedoeling die en die personen te verkleinen waar hij kan; maar hij mist genoeg talent om buiten alle polemische bedoeling, buiten elke tendenz om, te maken een kunstwerk, dat als kunstwerk op zich zelf waarde heeft, een boek dat ook na tien jaar, als al deze uitsluitend-persoonlijke kwesties reeds lang zijn vergeten, nog gelezen zal worden om zichzelfs wille alleen, een boek dat bewaard blijft in de gedachten der menschen, zooals alle goede boeken, omdat het kranig en waar is en mooi. Het heele boek is er op aangelegd, om het groote publiek, voor zooverre dit van schandaal houdt, met een mengelmoes van reusachtige verzinsels en microscopische waarheid een rad te draaien voor de geloovige oogen, totdat het gelooven gaat in zijn lekker genieten van zijdelingschen | |
[pagina 216]
| |
achterklap, datgene zelfs wat luid indruischt tegen de werkelijkheid, die is. Van Deyssel en ik b.v. staan, in de praktische wereld der zaken, als een soort concurrenten tegenover elkander, omdat wij beiden een tijdschrift redigeeren, maar toch moet ik zeggen, omdat de waarheid en de eerlijkheid het mij gebiedt, dat Vincent Haman, in zooverre het tegen v. Deyssel gericht is, niet is de daad van een hoogdenkend gentleman, van een veel-begrijpend, een zuiver-de-menschen-aanziend, een goed-geaard mensch. De houding van den heer Paap, als schrijver dezer satire, is dan ook advokaterig-polemisch, maar van een advokaat, die strijdt voor een slechte zaak. Want als de menschen, die hij aanvalt, zóó onbeteekenend en zonder bekwaamheid inderdaad waren, als hij ze schildert, dan hadden zij het nooit in de werkelijke wereld, die spontaan al wat zwak is en nietig naar onder houdt, zóóver gebracht, als ieder van hen toch vermocht te bereiken, elk op zijne eigene, bijzondere wijze, krachtens de macht zijner individualiteit.
Men kan dan ook, zonder overdrijving, zeggen dat de heer Paap, met dezen Vincent Haman, een misdaad jegens zichzelf heeft begaan. Door de vele onbehoorlijkheden, natuurlijkerwijze in zijn jarenlange advokaten-praktijk door hem ontmoet en het daarbij-komende brute geld-succes zijn, omdat hij niet sterk is, de kiemen van het goed- en zuiver- en flink-rond-mensch-zijn bij den heer Paap, laten wij hopen niet voor immer, maar hier toch, verstikt, en heeft hij met dit boek een daad gedaan van directe onwaarheid, scheeve voorstelling en belachlijk Asmodée-gedoe, waar ieder wezenlijk-fatsoenlijk man hem tusschenbeiden wel eens wat voor zou willen doen.
Ik spreek zoo over de tendenzen des heeren Paap hier, omdat de belangrijkheid van Vincent Haman met die tendenz juist staat en valt. Gesteld, de heer Paap had met een | |
[pagina 217]
| |
even middelmatig talent, aangeboren talent, als waarover hij nú kan beschikken, een onderwerp aangepakt, waarin niet, ook in de verste verte niet, gezinspeeld werd op, waarin geen munt geslagen werd uit werkelijk bestaande personen en omstandigheden, dan zou zijn werk even weinig zijn opgemerkt, als tal van andere, zooals er zoovele maandelijks de pers afgaan. Van Maurik b.v. is niet een groot schrijver, maar waar hij niet van zijn waren weg afwijkt door quasigevoeldheid of dergelijke trucs, waar hij het leven, zoover hij dat kan zien, met zuiverheid afbeeldt, daar werkt hij met tienmaal meer echte begaafdheid, met meer waarachtig kunnen, dan de heer Willem Paap. Diens boek toch is slechts glad en handig werk, met bedaarde gewikstheid neergeschreven door een penvaardig mensch. Tal van geoefende, bedreven journalisten, die ons nu wekelijks of dagelijks verheugen met klare en flinkgestelde verslagen over het een of ander actueel ding, zouden, als men hun de gegevens verstrekte en hun dan den tijd gunde, rustig-langzaam hunne taak te voleindigen, met dezelfde bekwaamheid zoo'n boek in elkaâr zetten, als waarmeê thans de heer Paap ons verrast. Wij voorspellen dan ook dezen schrijver, als eventueel dag- of week-blad-schrijver eene niet-te-versmaden en hem passende plaats. Want voor een plaats als episch kunstenaar, daarvoor zijn noodig: diep en grondig inzicht in zijn onderwerp, hartstocht voor de waarheid, en plastisch vermogen, met een stijl die van dat alles de vertastbaring is. En juist al deze dingen mist de heer Paap. En van den rang van waarachtig kunstenaar staat dus de heer Paap, het zij gezegd met zijn wèl-nemen, op eene, slechts door 's schrijvers pretentie, vermakelijke wijze, in zijne boeken zeer ver van af.
Het eenige wat men ten slotte, om den heer Paap te pleizieren, ter nog grootere verspreiding van dit boek, | |
[pagina 218]
| |
naar waarheid zou kunnen zeggen, is: al wie zich met Argus of dergelijke kan vereenigen, leze Vincent Haman onder zijn dagelijksch bittertje, totdat hij 't uit heeft, en geniete ervan. WILLEM KLOOS. |
|