| |
| |
| |
Rembrandt.
II.
Wat Rembrandt is naar het uiterlijk, dat is hij geheel en al naar het innerlijk; het is de stem, die zich zelve niet weet om haar klank, maar alleen om den inhoud van hare uitzegging. De geheele verschijning van Rembrandt maakt bij al zijn ontzagwekkende krachtsontplooiing den indruk van kinderlijke argeloosheid. Daar zijn geen oogenblikken van onvruchtbare bezinning of arglistig overleg. Door zijn volkomen meesterschap over de materie, die alle octaven van de techniek kan grijpen, mislukt hem niets, en toch poseert hij geenszins voor een ‘kraan’. Hij is geen jongleerend technicus, die verbaasd doet staan door zwier en radheid van bewegingen; ook niet een hoog gestemd rethoriker, die overweldigt door breede gebaren; hij is allerminst de man van het vertoon, die de listen kent van schitterend liegen; en al wil ik nu dit menschelijk euvel niet in volle zwaarte op Rubens overgebracht zien, valt er toch op dien weg het groote onderscheid tusschen den vlaamschen meester en Rembrandt te onderkennen. Het ontzagwekkende van Rembrandts figuur is minder kunstmatig uitgewassen. Zijn stem is minder luid, maar veel scherper articuleerend.
Ziet bijv. naast de naakte vrouwenfiguren van Rubens die van Rembrandt. Die van Rubens overmachtigen door de magistrale schildering en het schitterend décor van kleur, maar in die zwellende vormen zien we toch ten slotte de wufte vertooning van begeerlijke vleeschklompen met hoof- | |
| |
den, die gegrimeerd zijn naar een gewenschte uitdrukking. Bij Rembrandt zijn ze veelal misvormd; dat is, ze mishagen aan onze sensueel-esthetische begrippen; maar het zijn de lijven die het leven omhullen, het is het naakt dat ons nu eens het waarachtige beeld geeft van den mensch, die zich maar in bijzondere en zeldzame omstandigheden in die ongewone gedaante vertoont. Vergelijk ook de portretten van Rembrandt en Rubens. Al heeft de Vlaming daarin ook niet zijn hoogste triomfen gevierd, hij heeft er toch veel geschilderd in dezelfde hooggestemdheid van zijn groote historische compositie's. Maar hoe de bravoure van zijn weelderigen schilderborstel ons daar ook weder onder de bekoring mag brengen, bij de aanschouwing van meerdere houden wij de herinnering aan kranig geschilderde koppen, niet aan menschengezichten, en bij meer critisch aankijken komt in al die portretten een trek van onderlinge verwantschap zich kenbaar maken, die ontstond uit de overmoedige bewegingen van het wel schitterende, maar toch al te rethorische penseel, dat in alle hoeken van monden en neusvleugels een zelfden stip van vermillioen achterliet.
De exaltatie doet den mensch daden bedrijven, schijnbaar boven zijn phisieke kracht; maar men moet de exaltatie niet bevoelen; de staat van alle waarachtige geestvervoering of zielsverrukking veronderstelt een geheele afwezigheid van menschelijken zelfzucht, en de daad daaruit geboren is de hoogste acte van naastenliefde; het is de volkomen verloochening van het eigen-zinnelijk. Die verrichting geeft wel de zuiverste vreugde, maar binnen de grenzen der onvolmaaktheid, want de factor tot het bewust-doen-zijn, is in dat oogenblik werkeloos. Ieder mensch zou met gewetenstrouwheid daaruit wel de echtheid van zijn daden kunnen uitmeten. Zoo voelt de schilder wel wat een klein spontaan geschilderd studietje zoo ver verheffen kan boven de ingewikkel de omslachtigheid van een schilderij, waarin bij de verdoffing der geestkracht, de hulp van het intellect wordt aangespan- | |
| |
nen. En dat is die bijna bovenmenschelijke kracht in Rembrandt's werk, die de spanning in het minste krabbeltje zoowel als in het omvangrijkste en uitvoerigste werk éénzelfde trilling behouden doet.
Na de kunst der Grieken, die hun schoonheidsideaal in aristocratische afzondering ophieven, buiten het algemeen begrip der plebejers, - na een wenteling en schuring van tijden en begrippen, het ontluiken van den zin voor mystiek en neiging tot contemplatie van den in zich zelf naar zaliging zoekenden mensch - was de keering gekomen naar de opsporing van den positieven uitgang, het lichamelijk deel der levensvreugde, waarnaar de menschheid altijd smachten zal.
Rembrandt stond midden in dien tijd, zijn geest en gevoelsleven hield gemeenschap met wat in de hoofden en harten van die hem omringden, leefde; hij zag het werkelijke leven, zooals het door ieder oog werd waargenomen, maar hij zag verder de werking der reflexen. Vandaar ook dat zijn portretten, beschouwd naast die zijner tijdgenooten, buiten de uitblinkende vigueur van het uiterlijk, een stijl vertoonen door dracht en opzet, die de opstreving der expressie van het beeld schragen. Hij blijft altijd in de werkelijkheid, al vertoonen zich in zijn werk soms tendenzen naar een in hem onverwachten kant: de ontheffing aan de stof, die van het leven een koud-blinkend, verhevene figuratie geeft. Het is uit de kracht van algemeen-menschelijke impressionnistisch-sensitieve elementen, die zijn kunst tot zulke hoogte heeft opgestuwd.
Het realisme van Rembrandt:
Is hij een realist als zijn tijdgenooten, omdat hij, gelijk zij, de beweging van het leven, den contour van het tastbare gaf?
Iemand, die rustig voortleeft binnen de grenzen van het afzienbare zijner omgeving, kan bij kleine excursies in locaaltrein of stoomboot zijn gezichtskring maar lichtelijk verruimen, - de ligging van andere landen achter de
| |
| |
horizonnen zijner oogen blijft als een mysterie prikkelen zijn verbeelding. Maar iemand die groote reizen onderneemt en in enkele uren onmetelijke afstanden in onophoudelijke verwisseling van horizonnen voor zijn oog ziet heenglijden, ziet anders de eindeloosheid der afstanden; en een logische verbintenis der grenzen van wijd uit een gelegene streken, waar de menschen wonen, heeft aan zijn weten zich geopenbaard.
De tijdgenooten zijn als de weinig bereisden met beperkten gezichtskring, Rembrandt, degeen, die weet hoe de rivier buiten zijn gezichtseinder voortstroomt, en waar de overgangen der verwijderde landen hun grenzen hebben.
De kunst der oude Hollanders uit de 17e eeuw, heeft een bij uitstek familjaar karakter; de vredige intentie in hun werken, zoo zuiver geëquilibreerd door een bloeiende lenigheid van factuur, is, als nergens, weldadig verkwikkend.
Het blijft altijd nog een mooi en onontgonnen veld van studie, hoe bij deze natie, met een eeuw van beroeringen achter zich, en die den geest van het stugge Calvinisme zoo algemeen opnam, die kunst tot zoo rijpe ontwikkeling geraakte. Uit hun werken proeft men de blijde rust en de koesterende liefde voor den arbeid hunner handen; daaruit die frissche volkomenheid van techniek, die kalme maar levende harmonieën in hun kleuren, die hen tot onovertroffen tonalisten heeft gestempeld. Is de kunst uit andere landen en tijden ook hooger gericht, een zoo vruchtbare nijverheid in de beoefening is waarschijnlijk nergens of nooit algemeen geweest.
Zij gaven het reëele, dat zij in het leven zagen, maar hun eigen persoonlijkheid leefde mee in het dagelijksch gebeurende. Hun blijmoedige, schertsende, soms satyrische kijk op de wereld heeft altijd een accent van gemoedelijkheid, alsof het geheele leven-bewegen besloten lag in één groot huishouden, waarvan zij de welgezinde medeleden waren. Maar Rembrandt heeft in de trekken en gedaanten
| |
| |
der huisgenooten de analogie doorvorscht van wat het geheele menschenras, onder de stijgering zijner driften en aandoeningen in zijn handelingen openbaart. Wat de anderen tot een interieurtje maakten, verhief Rembrandt tot een tragedie. Voor hem bewegen de menschen, vertoonen de voorwerpen zich in het licht, dat elken morgen opkomt, elken avond verdwijnt, - en na de inhullende duisternis moet weer de nieuwe dag verrijzen in het eeuwige licht. Hij ziet het onstoffelijke in het stoffelijke, dat is, hij doorgrondt de verborgen oorzaken van de wisseling en oorsprong van het tastbare in zijn verschijning, en schept aldus de waarschijnlijkheid van een tweede werkelijkheid. En wijl in Rembrandt de kunstenaar het persoonlijk menschwezen geheel overheerschte, mocht hij zooveel scherper waarnemen al wat door driften en begeerten de vormen in beweging brengt; daaruit de bezadigde overwogenheid, die hem zoo klaar deed onderscheiden en zoo wijs deed ordenen de veelvuldige afwisselingen van het eeuwige levenstafereel. Er is daarin geen onderwerp, dat door hem versmaad wordt, geen handeling, zelfs die van het menschdier, waarvoor hij de oogen zijner scherpe observatie sluit.
Maar dan wendt hij zich weer af van de altijd woelende menschenwereld en de alomvatter gaat zich de longen verruimen in de wijde atmosfeer van het kalme buiten.
Herinneren we ons dat landschap in den hoek, dicht bij den geslachten Os; het was zeer klein, maar wat een wijdschheid van ziening, wat een grandioosheid van greep in dat kleine bestek. Hoe droeg die lucht een onmetelijkheid niet te omvademen; het is het al overhuivende element, waaronder nu gezien ligt een stukje van de aarde bij Amsterdam, (misschien bij Sloterdijk) schuchter, met vèrstrekking van zijn gronden en verhevenheden naar een mysterieuzen horizon, die eindeloos, altijd terugwijkt. Menschen en dieren bewegen zich erin; koeien, die daar hun plekjes weten om te grazen, een late reiziger, die zijn weg zoekt.
| |
| |
Dat stukje was subliem; mij dunkt bij de opstijging in een ballon, krijgen we een dergelijke sensatie van de wegvallende aarde.
Men voelt dat ook wel in den trein, die in den schemer door de vale landen schiet; en wat het oog dan instantanisch opneemt, door onzen geest zoo geheel anders wordt waargenomen, dan wanneer wij in dat landschap als in een kamer rondliepen.
Dan dat andere landschap, waar zoo mooi was ingevoegd het onderwerp van den barmhartigen Samaritaan. Hoe zuiver van indeeling, hoe groot gecombineerd de bouw van dat stuk! De sombere boomtronk op den voorgrond, de geheele voorgrond in donkere ligging, de domineerende partij, - de plaats waar de ongelukkig overvallene in een verborgen schaduwhoek is blijven liggen, hulpeloos, en waar in den schemer van nederige oprechtheid, de Samaritaan zijn daad van naastenliefde verricht; onmiddellijk daarachter het middelgrondplannetje, het nijdige contrast, waarin door een plotselinge lichtstraling alles zoo scherp geaccentueerd wordt, en ook de karos, zoo vinnig duidelijk van den meedoogenloozen leviet, die op het sombere pad de hulpkreten van den eenzame door het geratel der wielen versmooren deed; daarachter weer de geheimenissen van onafspeurbare verwijdingen.
Die landschappen van Rembrandt! Vanaf de luchtigste krabbels waarin hij zoo helder accentueerde zijn intieme vertrouwelijkheid met al het moois, dat de buitenstreek om zijn woonstad, aan zijn aandachtig oog en warm hart vertoonde, in eindelooze afwisseling; alles ligt daar binnen zijn bereik: het simpele geval van een enkel schuitje onder de vreedzame beschutting van een wilgje, krijgt het karakter van een buiten-interieurtje; - een eindeloosheid van vèrstrekkende velden met enkele verheffingen van huisjes en boomen is neergelegd in weifelloos uitgehaalde lijnen en fijne punctuaties - het karakter van boerenhuizen en erven
| |
| |
met al toebehooren, uitgepluisd tot het uiterste raffinement in een oneindige veelheid van lijntjes en krasjes, waarin niets ontbreekt en niets te veel is.
Dat is de observatie van het landschap; maar wat door de warmte van waarneming in de herinnering bleef naleven van de zichtbare kenteekenen, deed uitwakkeren de sensitieve ziening van den mensch, aan wien het boven de stof zwevende element, dat het eeuwige leven draagt, geopenbaard is.
Zóó zijne visie van de landschappen, die als achtergrond dienen van tafereelen; het bestaan is positief en toch schemerend in de waden van een teruggetrokken wereld, waarin het eigen leven geheimzinnig voortgloeit.
Zoo weten we in een kamer, waar we in onmiddellijke toenadering zijn met levende wezens of onze aandacht occupeerende voorwerpen, het leven van het afgescheiden landschap, dat we door de vensters zien. Zoo voelen we in die ontmoeting van Maria met hare nicht, achter het tooneel van die superbe handeling: - de beminnelijke argeloosheid van de blanke gratie der Maagd vóór den toeneigenden eerbied der bedaagde H. Elisabeth, - het afgezonderde leven van een wereld, die zich om de figuren opdringt. In het landschap liggen de voetstappen van de bange reis, en in het afgelegen huis van Elisabeth, waarvan zij nu den drempel overschreed, hebben de uren zich vergaderd, lange uren van een intiem en ingetogen leven.
In het schilderijtje de Emaus-gangers, heeft Rembrandt op zijn 25e jaar reeds zeer krachtig aangeduid, hoever zich de bakens van zijn naturalisme in zijn kunst zullen uitstrekken. Hier trad Rembrandt, nog in zijn eerste vorming en onafgebroken verdiept in nauwlettende studie naar de natuur, reeds ver buiten de perken van het algemeen gezichtsveld zijner buren. Het is de geweld-gebeurtenis in het werkelijke, die de beweging van het stofbestaan voor één seconde doet stilstaan.
| |
| |
Het gelaat van den verschrikten man achter de tafel, die grove tronie is gescheurd uit de werkelijkheid, de vage lichtronding op den muur in den achtergrond met het bezige vrouwenfiguurtje vertegenwoordigt de stemming van het intiem-geëmotionneerde, - maar het zijn de elementen die hier schragen, opstuwen het hoofdelement: den schok van het pathetische, het plotseling bliksemen van die bovenaardsche gebeurtenis, die is voor die eenvoudigen, en voor al wat in die omgeving zoo rustig staat, als een huiverstoot.
De visionnaire uitbeelding van Rembrandt is als een verband tusschen realisme en idealisme. Zijn liefde voor de werkelijkheid is te groot, dan dat zijn neiging tot het fantastische ooit overprikkeld wordt en leidt tot den staat van het nevrose.
Het huiveringwekkende ritselt niet in de geheimenissen van de diepe schaduwen, en in de schielijke verschijning van het licht komt niet de prangende angst opspoken.
De sterke neiging tot het felle contrasteeren van geprononceerde licht- en schaduwpartijen is ook nooit de ijdele zucht naar een uiterlijk effect; het is de ziel die uit den chaos van wijd begeeren zich inkeert binnen de concentratie van trillend-rustig verlangen.
Wat ons getroffen doet aanschouwen de uitstraling van het wijdsch verspreide wereldschoon, is het voorrecht onzer zinnen, maar hartverkwikkender is het, de ontvangen indrukken in den intiemen lichtschijn van de lamp over de huis tafel te doen herleven in onze liefkozende gedachten.
In de herinnering beeft het geluk zijn helderste glanzen na.
Die kleine voorstelling van den barmhartigen Samaritaan op de tentoonstelling leek op het eerste gezicht een schets, in één kleur aangesausd. Maar bij liefdevoller aanschouwing verkregen die luchtige bistertonen een gaafheid en die beeldjes een volkomenheid van actie, dat men het ten slotte voor een compleet uitgezegd schilderijtje aanzag.
Het was op de tentoonstelling een bijzonder specimen van
| |
| |
Rembrandt's opvatting der bijbelsche onderwerpen. Zóó leefden die in de verbeelding van dien levenskrachtigen 17 eeuwschen Hollander op.
Het stukje ademde een geest van vertrouwelijke visie, een zachte prikkeling van veilige rust, als ieder ondervinden kan, die bij een toer langs donkere wegen zijn rijtuig een ouderwetsche uitspanning doet binnengaan, en weldadig verkwikt wordt door de verrassing, tusschen het alomheerschende duister daar buiten, van het stille licht, dat de schimmen van figuren en voorwerpen zoo heimelijk gezellig op de muren doet verschijnen.
Het verschijnsel, dat de Rembrandt-tentoonstelling bij voortduring overvol van bezoekers was, en dat de rijke expositie der etsen in het Rijks-museum zoo uiterst schaarsch bezocht werd, moet hem, die zich verheugde over die wijde belangstelling in Rembrandts werk, wel wat ontnuchteren.
De schilderijen-tentoonstelling was een gebeurtenis, die zich niet meer herhalen zal, maar nu zij tot het verleden behoort, mocht verondersteld worden, dat althans een goed aantal Rembrandt-vereerders, nog in de warmte van de verrukking, ook wel eenige uren van oplettendheid had gewijd aan die collectie etsen. Geen bezwaar, dat hun beursen door de hooge entrée in het Suasso-museum uitgeput waren, - het Rijks-museum kan voor niet betreden worden. Die Rembrandt-tentoonstelling was dus een spektakel-stuk, om zijn zeldzaamheid een curiosum, een kortstondige mode van ontspanning. Jammer dan, dat de entrée nog niet verdrie- of vierdubbeld was; het had de élite, die zich zelfs tot dien hoogen prijs het voorrecht van bezoeken kan veroorloven, nog uitgelezener doen zijn. Ik wed, dat van de honderd bezoekers der schilderijen-tentoonstelling er nog geen vijf, nog geen drie de collectie etsen gezien heeft. Toch wordt ook die eerdaags opgeborgen, en van een beschou- | |
| |
wing uit de portefeuilles wordt nog schaarscher gebruik gemaakt.
En die etsen! ze bevatten minstens voor de helft de waarde van Rembrandt.
De schilder Rembrandt is in zijne etsen als een redenaar, die na het zegevieren van zijn rijken woordenschat en imponeerende voordracht de officieele standplaats op het spreekgestoelte verlaat, en in welwillende gemeenzaamheid met een kringetje van enkelen den dreun zijner stem vervangend door den intiemen toon van kouten, de spranken van zijn vernuft en wijsheid in onmiddellijke nabijheid doet schitteren.
In zijn etsen openbaart zich de vonk zijner verbeelding, de hartslag van zijn gevoelsleven; en nóg meer dan bij zijn schilderijen heeft de ongeloofelijke werkkracht en de universeele omvatting van dien reus ons overweldigd.
Letterlijk alles valt hier onder zijn bereik, en bijna ieder etsje draagt een wereld van eigen leven. Zelfs als hij allertrouwst een Madonna van Mantegna copieert, zet hij het beeld in het kader zijner ziening.
In de portretten, die hij op de kleine oppervlakte van het metaalplaatje zoo direkt onder het bereik zijner vingers heeft, concentreert zich zijne geestkracht en sentiment het volkomenst; naarmate de scherpe etsnaald de vernis verder wegkrabt, komt uit de geheimzinnige schittering der fijne naden van het ontbloote koper het leven zelf uitspranken. Hij is doorkneed in de ervaring van het bijten; dat uitvoerige schulpje is een proefstuk van zijn volleerdheid; met behulp der acide doet de toovenaar het geheele snarenspel der toonkleuren in een eindeloosheid van varianten uitvieren. Het burijn komt als laatste hulpmiddel, om de uiterste accenten te leggen in de octaven. En ook het drukken voor zijn deel nemend, doet hij naar de caprice's van zijn vernuft, eenzelfde plaat in verschillende gedaanten onder de pers uitschuiven. Maar ook dikwijls versmaadt
| |
| |
hij de hulp der acide en oogenblikkelijk doet hij de oppervlakte van het koper splijten onder den energieken druk van de koppige naald; hij kan zich dus onmiddelijk hechten aan het leven in de vormen; hij weet van de luide kracht door de braam bij het drukken teweeg gebracht en ook van het fijne lichtgaas in de lijntjes, als hij de braam wegschraapt.
Het innigst heeft Rembrandt zich ontboezemd in zijne illustratie's op den bijbel. Opmerkelijk voor dien bewogen ziener en visionairen uitbeelder is, dat enkele onderwerpen bijzonder geliefkoosd en bij herhaling behandeld werden: de verloren Zoon, de barmhartige Samaritaan, het offer van Abraham, de opwekking van Lazarus, de vlucht naar Egypte. En juist de opvatting van die bijbelsche figuren, in de gedaante van het uit zijne samenleving zich openbarende werkelijke leven, is het bewijs van de devote liefde, waarmede hij de gewijde verhalen in zich opnam. Zoo vormt zich in onze verbeelding bij het lezen van een boeiend verhaal, uit de vertrouwdheid van onze omgeving, de conceptie instinctmatig van het gelezene beeld. Als in een zeeschelp het watervaren geheimzinnig eeuwig-door-ruischt, zoo ruischt voor hem uit de tafereelen van de heilige boeken het reële menschleven, dat zich eeuwig gelijk blijft; ook de wonderen worden in die werkelijkheid mogelijk en in die kleine opwekking van Lazarus (de groote is voor Rembrandt wat theatraal) is het luttele gebaar van Christus subliem in zijn weergalooze soberheid; in de ets, waar hij het verste stijgt tot in het geweldige, zijn voor een enkele keer de sporen zichtbaar, hoe Rembrandt zijn hartstocht slechts moeilijk beheerschen kan; ik bedoel de groote prent van de drie Kruizen, waar het koper doorkerfd, schier vaneengereten is in de onstuimige opvoering tot de uiterste finale der fatale catastrofe van het aardsch vergankelijke.
Na de bijbelsche volgt nog een heele reeks van voorstellingen en typen, die hij uit de wereld der samenleving
| |
| |
hem heen in ieder oogenblik van zijn wakend toezicht naar willekeur gegrepen heeft. Het koperen plaatje was voor hem als een dagboek, waarop hij zijn aanteekeningen bewaarde. Het heele kluwen van menschelijke driften, begeerten, aandoeningen en stemmingen heeft hij dus afgewikkeld; en niet de minste huivering van beweging waarin zij zich naar buiten openbaren, is zijn oog ontgaan.
Uit Rembrandts kunst zou men de stelling kunnen opzetten, dat de artist in zijn levensbeschouwing altijd gelijk heeft boven den wijsgeer. Hij tracht niet naar bewijsgronding, maar stelt zijn hypothesen zuiverder, omdat het instinct of de intuitie hem oordeelen doet. Door meerdere liefde voelt hij dichter bij zich de waarheid, en het weten ligt daarin van zelf besloten.
Rembrandt was een schilder, die alles kon, een denker, die alles begreep, een mathematicus, die alle stelsels doorgrondde, een ziener van nooit vermoede sfeeren, een menschenkenner, die geen evenmenschen maar benedenmenschen had, die hij op zijn reuzenhand nam bij trossen als liliputters, ze met den vinger der andere hand verdeelend in groepen; hij is een alomvatter, een albegrijper van al het mogelijke en gebeurende op deze aarde.
W. Steenhoff.
|
|