| |
| |
| |
Rembrandt. (Uiterlijk.)
I.
Al is ook, wanneer dit opstel van de pers komt, de Rembrandt-tentoonstelling reeds gesloten, lijkt mij toch een woordje daarover, - of liever over Rembrandt naar aanleiding van dien - nog niet geheel ten onpas.
Het moge dan zijn voor wie nu of later de bladen van dit tijdschrift openslaat als een memorandum aan die heugelijke gebeurtenis in achttien honderd acht en negentig, waarvan de vele duizenden, die naar het Suasso museum stroomden, ooggetuigen waren. We kunnen diez', zooals het voor de recensenten van vele dagbladen door de lezers vereischend schijnt gesteld, de eindelooze opsomming der geëxposeerde stukken achterwege laten en het gevaar ontkomen, wanneer we bij een aantal werken qualiteiten en verdiensten in aangenamen causerievorm hebben aangeduid, voor het beoordeelen en apprecieeren der overige onzen woordenvoorraad te hebben uitgeput. Evenmin behoeven we ons te verdiepen in rangschikking naar tijdsorde met juiste datums, in afdeelingen en overgangen van perioden, in verschillende verschillen van handteekening, in minutieuze vergelijking der werken onderling en met tijdgenooten.
| |
| |
Dit moge, gesteld dat de recensent voldoende scherpzinnig en oordeelkundig zij, voor enkele aspirant-Rembrandt-kenners zeer leerzaam zijn, voor de groote massa, die nog moet leeren de eigenlijke beteekenis van Rembrandt's werken en bloc te overzien, is dat specifieeren en documenteeren als een welvoorzien, volledig peper-en-zout-stelletje bij leege schotels.
Die Rembrandt-tentoonstelling is een allerbijzonderste verrassing geweest, en buiten het genot, dat ze ons gaf, was hare verschijning ook als een lichtstraling in de vervaging van denkbeelden onzer tijden. De aanwezigheid van dien sterke in de praktijk heeft het stelsel van theorieën, waarin ten huidigen dage de daad der uiting al te zeer geklemd ligt, gevoelig geschokt. Wij, die ons vermoeien met het omzetten en analyseeren van begrippen en beginselen, en in wijfelend postuur besluiten tot de handeling, hebben daar verslagen gestaan over den triomf der zeggingskracht van het onbevangen woord. Want in overweldigende aanschouwelijkheid rees daar uit zoovele meesterwerken het eenig beginsel, dat alle kunst echt is, die onwraakbaar getuigt van het diepst menschelijk voelen.
Nu het tegenwoordig heet, dat het naturalisme uitgebloeid is, en door geesteszuivering en gezichtsverheffing een hoogere, minder zinnelijke kunst opdaagt, laat zich daarbij, hoe vaag ook, een meening waarnemen, die andere richtingen verwerpelijk acht, en daaruit ook de beteekenis van den grooten 17e eeuwschen realist tot andere verhoudingen zou brengen. Het leven kan slechts zijn veerkracht ontwikkelen, door het zich afzetten tegen beweging van andere levens. Daardoor wellicht ook de kortzichtige terzijdestelling eener richting, die voor 't behoud van haar bestaan zich schrap zet tegen de leefkracht van antipoden.
De menschelijke geest kan niet alomtegenwoordig zijn, het menschelijk hart niet alomvattend in zijn liefde; Sympathieën ontstaan en verflauwen. Maar verrukking voor
| |
| |
het een behoeft nog niet blinde miskenning van het andere in te houden, en de mensch, die zich afzondert met de aanschouwing van zijn ideaal, kan wel tijdelijk vervreemden, maar ziet zich toch eindelijk weer als een gelijk deel van het al-menschelijk organisme, dat aan verwijderden kant zijn werking volbracht.
Och, laten we Rembrandt nu maar nemen zooals hij is! wij, die toch zien met onze oogen, zooals wij hooren met onze ooren, hebben wel eenige reden tot dankbaarheid aan hem, die meer dan eenig ander, als ‘schilder’, het zintuig onzer oogen verlustiging geeft.
Deelt men bovenal de tegenwoordig sterk opgebloeide liefde voor de kunst der middeleeuwers, men bedenke dat Rembrandt een protestant was van de 17de eeuw, geheel vreemd aan de zielelavende, geestesreinigende, hartveroot moedigende leer van zins-versterving, uit dat zuiver katholieke tijdperk. Wil men hem lager bij de aarde stellen dan enkelingen uit andere tijdperken, Michel Angelo, die wijsgeer van de daad, in afgetrokken eenzelvigheid zittend op de punt van hooge rotssteilten, men overwege, dat bij Rembrandt onder geheel andere levensinzichten de indrukken zich vestigden, dat hij naar geheel andere eischen zijn werken wrocht.
Men moge zijn liefde schenken aan schoonheidsidealen door de strooming eener andere zee van menschelijk gewaarworden voortgedragen; maar ieder, die even vermag door te speuren in de verborgen ligging der eindelooze loopgraven, waarlangs de schoonheid tot de openbaring kan worden geleid, moet wel de oogen opheffen in aandachtige bewondering naar de volle weelde, waarin zij hier tot uitbloei geraakte.
Wat Rembrandt heeft voortgebracht aan schilderijen, etsen en teekeningen, vormt een onafzienbare rij, wier aanschouwing niet een gevoel van overvoldaanheid verwekt, maar de draagkracht van ons vermogen tot genieten eerder
| |
| |
onbeperkt doet worden. Want sterker worden wij overtuigd, dat er onder den hoofdschijn, als is hij de daadzakelijke schilder van het reële leven, een complex bestaat, een veelvuldige vertakking van eigenschappen uit een vruchtbaren grond, die de kiemen draagt, waaruit dat menschwezen, geplaatst in de atmosfeer van levensinzichten uit andere tijdvakken, onder geheel verschillend aspect, maar van gelijke waarde als kunstenaar zou uitgegroeid zijn. Maar aan den logischen stelregel, dat ieder kunstenaar is een kind van zijn tijd, was ook Rembrandt onderworpen. Ook niet door een willekeurige regeling van omstandigheden, maar uit de onnaspeurbare beschikking, waarmee de Voorzienigheid de natuurwetten in het wereldleven gelegd heeft, was de geboorte voorbestemd van dezen grooten mensch, die schilder zou zijn. In hem zouden we de groote zegening zien van den eersten scheppingsdag; de oorsprong van het licht, dat de verschijning van de dingen dezer wereld onder het bereik onzer zintuigen brengt, waarlangs het in de warmte onzer vreugde wordt binnengeleid, tot waarneming onzer geestelijke zinnen. Als een nooit aanschouwde wereld spiegelde de tooi van het stoffelijke in haar oneindige rijkheid en met haar eeuwige beweging zich op hem in, waar anderen, die hare schoonheid wel wisten, haar beeld in innerlijk bespiegelen herschiepen.
En zoo is hij de machtige opheffer geworden, in wien de schilderkunst haar eerste en grootste zegepraal van onafhankelijkheid der andere kunsten vierde.
Het was een genot dien ontzaggelijken toevloed van bezoekers zich reikhalzend te zien verdringen naar de wanden, waarlangs de Rembrandts zoo rustig praalden. Het gaf zelfs iets van een ontroering de menschen in nauw opeen gehoopte groepen te zien toeven in het Nachtwachtzaaltje, in eerbied hun voetstappen smorend, de gesprekken in fluistering dempend, hun oogen gericht naar dat hel ver- | |
| |
lichte muurvlak, vanwaar Rembrandts meesterwerk nu weer in volle mildheid zijn licht en kleurbundels uitschoot.
We willen in al die belangstelling maar een onverdacht getuigenis zien van werkelijke vereering voor den grooten meester, maar dan ook de hoop koesteren, dat die uren, besteed aan aandachtige beschouwing, de vrucht mogen dragen van een algemeen wijder begrip van Rembrandts kunst. Als nu in beschaafde kringen het onderwerp der gesprekken zich naar Rembrandt richt, moge onder het gezelschap de geest van critiek vaardig worden, als een enkele zijn definitie daarover, in de woorden coloriet, clair-obscur of getoover-met-licht samenvat. Zelfs moge de betiteling van realistisch schilder niet zonder verdere omschrijving worden geduld.
Rembrandt was de kunstenaar van de kleur en den vorm. Hij, die het nauwste verband heeft getroffen tusschen het beweegleven van het tastbare en den afschijn van zijn beeld, moest wel van nature bedeeld zijn met een buitengewonen aanleg voor de vertolking; zijn schildermanier, in haar verscheidenheid van schier roekelooze gedaanteverwisseling, biedt zulke stellige bewijzen van volkomen meesterschap over de technische moeielijkheden van de uiting, vertoont zoo schaarsch de sporen van afmattend pogen tusschen het willen en het doen, dat het schijnt of voor hem nooit de geheimenissen van het vak verborgen waren.
Hij heeft alle wijzen van schilderen, alle vormenstelsels tot natuurnabootsing doorvorscht, maar aan geen enkele manier heeft hij zich gehecht, of in lankmoedige gemakzucht verwijld bij verworven vaardigheid.
Maar juist die afwisseling van doen als uiterlijk verschijnsel, dat zich in onze dagen ook wel vertoont, maar veelal als kenmerk van onzeker streven en onmacht, is bij hem de borg voor de drijfkracht, die zijn immer ontvanke- | |
| |
lijke ziel en dieper doorspeurend inzicht tot wijdscher strekking van daden aanzet.
Er waren op de tentoonstelling verschillende werken, die bovenal het massieve gehalte vertoonden van Rembrandt's schildering, welke vooral voor de ingewijden van het vak een schat van geneugten zullen blijven, waaraan zij zich niet genoeg kunnen verzadigen.
Herinneren we ons de doode pauwen, een werk zonder een zweem van zucht naar opsieren, of uitstallen van mooie - vogelveer - kleurtjes, maar uit de kracht van directe zegging eener eerlijke bedoeling, van een schildering zoo magistraal en toch sober, van een kleurensamenvatting zoo grandioos breed en rijk, dat de werken van Hondecoeter en Weenix, die in dit genre als specialiteiten gelden, daar naast wel ijdele pronkstukken zouden lijken.
Als een phenomaal staaltje van natuurnabootsing tot op den grens van gezichtsbedrog, dat wellicht meer oplettende verbazing dan ontroerde bewondering verwekt, diene de helm op het hoofd van Rembrandts broeder; hier is hij volop de materieele bedrijver, en de begeerte prikkelt ons uit die sterke verfophoogingen en subtiele glacis' de handeling zijner bedrevene vingers na te speuren. Maar kunstmatig is hij hier niet, en het relief der natuur, dat hij schier letterlijk op het platte doek overtooverde, vertoont nu eens bovenal zijn liefde voor de werkelijkheid, zijne macht tot het innigst zich vastklampen, zijn neiging tot het mikroskopisch beturen van het reëele, waarvan hij het bestaan tot de uiterste consequentie's doorvorscht.
Maar hoe deze grootmeester van het vak tot volledigste volvoering de peezen zijner werkkracht kon aanstrengen, zagen we in dien verbazenden geslachten os aan den ladder.
Hoe onverdeeld moet de verdieptheid van dien mensch geweest zijn in het onderwerp, hoe ononderbroken zijn bewonderende aandacht voor die eindeloosheid van kleur- | |
| |
schakeering in het rauwe blootliggende vleesch, dat de veerkracht van zijn penseel in die veelheid van kleurvakjes en overgangen tot het meest volkomen achevé onverslapt bleef. Nooit werd een eerste indruk, die tot het opzetten van een werk dringt, zoolang levend gehouden en uitgerafeld; de schok der impressie van dien kleurigen vleeschklomp, hooglichtend in de donkere, kille kelderruimte is nog voelbaar in de uitdrukking van het geringste spiertje, dat uitgerekt is door de zwaarwichtigheid van dat bengelend gevaarte.
Zie dan ook zijn schildering van stoffen en lijfsieraden, van metalen en juweelen; hoe zij aan het geëigende van het verschillend substantieele in zijn wezen en verschijning, zich vasthecht; zij effent zich in dunne sluiering van verf voor het licht opslurpend zwart, belichaamt zich voor het vaste van het lichtweerstuitend wit; hoe zij zich uitzet tot volle gespierdheid, alomvattend de wereld van kleur, de volle branding van het stijgeren en botsen der hartstochtkleuren, die smeulen in verholen diepten, uitlaaien in schallende fanfares, maar beteugeld door de wijze schikking van bezadigde tusschentinten; hoe zij dan uitdeint tot gevoeliger toets, fijn uitspinnend het lichtweefsel, waarin teedere kleuren vibreeren en schuchter ineensmelten, maar dan in eens weer zich schrap zet voor den forschen stoot, die de hooglichten in onwrikbare vastheid doet fonkelen, en eindelijk in bedachtzaamheid zich bestendigt, om onvermoeibaar te vijlen en polijsten de uiterste kantjes van vormen, de diepstgelegene schakeering van kleur.
Er is geen schilder, aan wien de verf zich zoo gewillig heeft betoond als aan Rembrandt. Hij heeft haar doorploegd, doorkneed, gemetseld op het doek, dat bestemd was het jodenbruidje in de komende eeuwen voort te dragen. Het linnen is getransformeerd geworden; het is nu een zeldzaam tapijtwerk van levende kleuren; we denken aan geen schilderen meer, en dat tafelkleed op de staal- | |
| |
meesters: men noeme dat niet rustig van toon, rijk van kleur -, dat is een brok schildering als een sonoor uitklinkende metaalgalm, het is een klankbord van kleur.
De kleur van Rembrandt met haar wijde harmonieën, haar diepte en luister staat niet in zijn kunst als een afgescheiden lichaam, is niet een surplus of element tot aspectverfraaiing, gelijk in een industrieel vak de vakman een geheim bezitten kan, - een middel voor glacuur af wat ook, - waardoor hij zich tegen imiteerende concurrenten gevrijwaard heeft. Ze houdt feilloos verband met de bedoeling, ze is geheel impulsief en onstaat als 't ware door den druk van het penseel, eindeloos verscheiden, al naar het accent van het gevoel, al naar het stijgpunt der passie.
Er waren op de tentoonstelling twee portretten van Rembrandt ook daarom merkwaardig, wijl tusschen de jaren waarin ze geschilderd zijn, ongeveer het heele tijdvak inligt van zijn loopbaan. Op het eene zien we in den jongeling, met half geopenden mond, het aspireeren naar de verrassingen der hem toelichtende wereld, op het andere den man op jaren, die in zich besloten houdt het volle gewicht van wat een menschenleeftijd aan ziele-ervaring mag opdoen.
Hij is begonnen, schilderend naar het leven, in nauwgezette studie; als ooit was in dien tijd de leer, dat natuur is de leermeester, het Evangelie der schilders. Vooral op het portretschilderen legde hij zich toe; de goede voorbeelden uit zijn omgeving sterkten wellicht nog die neiging. Zijn naaste familieleden dienen herhaaldelijk tot model, als een onuitputtelijke bron van studie. En in de vertrouwdheid met het interieur, waarin zijn moeder voor hem poseert, richt zich zijn ziening van het daar zoo jarenlang aanschouwde gelaat, en speurend naar verscherping van uitdrukking, met lispende haaltjes van het teekenend
| |
| |
penseel maakt hij ineens een portret met een stuk accent van oorspronkelijkheid; - dan verder strevend naar breeder afronding schildert hij een portret van zijn vader van zulke stevige deugdelijkheid, dat hij al onder de voortreffelijken in de rangen van het schildersgilde mag gerekend worden. Maar hij is eerst vijf en twintig, en de bewijzen, die hij nu gegeven heeft van zijn begrip en bekwaamheid, vormen het vaste uitgangspunt, van waar hij zal voortwerken aan hooger volmaking zijner uitzegging.
Hij heeft alle graden bereikt, waardoor hij zich als eenig ander tijdgenoot voor de buitenwereld kon doen gelden; hij was als de besten beschaafd in zijn manieren, correct in zijn houding; hij kan elegant en afgemeten, breed en uitvoerig, strak en soepel zijn; er is geen verhevenheid voor hem onoverkoombaar, geen moeielijkheid door zijn handen onoverwonnen. Hij heeft zijn stijl naar alle zijden gedrongen, de maten van zijn kunnen naar alle richtingen uitgezet. Maar hoogmoedig alle wereldsche eer versmadend, heeft hij weer andere afgezonderde paden ingeslagen, die voerden naar nieuw geziene hoogten.
Dan, ziende, dat anderen om hem heen in een onzekere worsteling om hun volleering zich gaan ruggesteunen aan de meesters uit het verre Italië, daarom zijn eerlijk werk, wijl het zoo eigen is, met smaad willen treffen, ontvouwt zich zijn stuwkracht tot trotscher élan; in overmoed wordt het streelend penseel vervangen door den halsstarrigen borstel, de modulaties van stemmige toonladders worden overgalmd door ontladingen van kleur.
Hij is nu de hooghartige alziener, de stoere werker, die het einddoel binnen zijn bereik wist en nooit het zweet van verbijsterende exaltatie op het voorhoofd voelde klammen, zooals dat eene portret hem in schier tartende houding, met het palet in de hand, vertoont. Steeds nauwer trekt hij samen de banden, die de essentie van het leven zelf omsloten houden; er komen werken, waaraan geen begin en geen einde
| |
| |
is, die den samenhang hebben van den logischen uitgroei, de onfeilbare ontwikkeling van de natuur zelf; zijn reuzengreep breidt zich steeds uit, houdt omkneld in een wrong alle principe's van vorming en bestaan, doet kantelen alle bouwsels van vergankelijke leerstellingen en overtollige menschenbedenksels vestigt het uiterste axioma van de grammatica der schilderkunst, en viert de schitterendste daad van zijn mateiooze kracht in dat ontzaggelijke werk van nooit aanschouwde menschverbeelding, de nooit verwachte samensnoering van het picturale met het sculpturale: de staalmeestersgroep, die op het doek geklonken staat voor de eeuwigheid.
Rembrandt is niet een portretschilder als Holbein, Dürer of van Scorel; als conterfeiters in den eigenlijksten zin, zijn zij met meer anderen nog, dieper tot het eigen-wezen der individuen doorgedrongen, hebben met meerder nauwlettendheid den vinger gelegd op het trillende weefsel der innerlijkste vezelen. Hun aanschouwing is meer overwegend, hun uiting meer définieerend. Voor Rembrandt is een persoon, die poseert, minder apart gezet, alle aandacht geconcentreerd op dat eene leven; het is een deel, in tijdelijke afzondering, dat elastiesch verband met het wijde wereldbewegen. Zijn portretten zijn als zooveel fragmenten van een groote levensconceptie, zijn gecomposeerde tafereelen, als die geweldige beelding van den smartdronken Saul, weer de portretten van het veelvormige aanschijn waarin de menschheid zich vertoont.
Het is het geheele menschdom, dat Rembrandt geschilderd heeft, en het beeld heeft hij opgericht met een architectonischen zin voor constructie; hij heeft het zuivere evenwicht gesteld tusschen haar uiterlijke verschijning, zooals zij zich vertoont in de onderscheidenheid harer bewegingen, maar steunen op een zelfde uitgangspunt van de werking der gewichten en het uitzettingsvermogen der
| |
| |
spierbundels (in uitgebreiden zin), met het innerlijk wezen, dat het omhulsel tot handelen dringt.
Iedere actie in enkele lijnen neergekrast, ieder gebaar gevangen binnen den luchtigsten omtrek is volkomen van werking; 't is of binnen die lijntjes de zenuwtrilling van het leven besloten ligt. Hij heeft het leven gezien en het leven gegeven, en de samenhang van wat hij wilde en van wat hij deed, is even subtiel, in omgekeerden vorm, als de werkelijkheid van den vonk, die toch niet werkelijk is, maar in scherpe afbakening zich voor onze gesloten oogen vertoont, geheel éénvormig met het sterke stoffelijke licht, waarin te voren onze geopende oogen staarden.
W. Steenhoff.
|
|