De Nieuwe Gids. Jaargang 14(1898-1899)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] Verzen. Van Jac. van Looy. Wandelen. I. O mijn gemarteld hart, wat gaat gij aan, Mijn ijdel-jong hart eens, waarom, waarom? Werdt gij getroffen zoo, waarom, waarom? Wordt mij dit wreede hartzeer aangedaan? O mijn geschonden ziel, hoe kan bestaan Dees koude roekeloosheid, en deze om- Keering van liefde eenmaal, waarom, waarom Verduurt gij dit, en kan 'k niet laten 'n traan? Heel de natuur huilt, gij zijt droog van haat, Het leekt van overal, het leekt, het leekt, En gij als rauw vuur in mij spat en breekt.... O mijt en folter waar 'k op werd gelaten, Waar 'k zelv' nog aandraag tuig van haat en smaad, En speel den beul na dien 'k ten dood moest haten. Madrid. April '86. [pagina 116] [p. 116] Wandelen. II. Hel laait de hemel boven 't rosse veld, Waar lang-uit ruggen stommlen, dom en vaag, Of 't was een zee van zand. En vèr-in, laag, Broeit er een bank van bette en stof, die zwelt Het dikst naar de einder; heel 't naar land omsteld Van die benauwdheid is. Soms als geklaag, Er sjirrept een cigale of er stuift traag, Rul karre-stof als warrel-rook door 't veld. Zoo is mijn ziel, zoo'n zore zee, zoo vaag, Zoo braak en zoo verschroeid van fellen gloed, Zoo groen- en hopeloos aan sap'ge krachten. En daar komt ook wel eens een klein geklaag, En sterft er in 't benarde, of er verspoedt Zich 't schimmen van een walmige gedachte. Madrid. Juni '86. [pagina 117] [p. 117] In de ‘paseo’. Men gaat voorbij, arm kind met duistere oogen; Men hoort het schreien niet van uw guitare, Niet dat er wrevel snerpte van uw snaren, Toen ruw-speelsch er uw vingers overtogen. Men gaat voorbij; en gij aan de ellebogen Merkt wel het leven, waar gij door blijft waren Met uw tril-lippen en verzengde haren En 't aanzicht hemelwaarts, en blind-witte oogen....... Kind, als gij wist wat zien een pijn kan schaffen, Gij zoudt de zon niet zoeken zoo, de straffe; Maar op klaar dag verlangen naar den nacht....... Verworpelinge, zou 't u goed zijn mogen, Wen ik u liefhad om uw duistere oogen........ O, tokkelaarster, speel met vingren zacht. Madrid, '86. Vorige Volgende