Wat komt daar, tusschen 't breed'lijk-zachte gloeien
Dier zonnebloemen, naar omhoog in 't licht
Gelijk een wond're bloem van vleesch ontbloeien
't Mysterie van dat menschen-aangezicht?
Kan niets de drooming van die oogen boeien?
Is daar geen doel, waarheen ge uw blikken richt?
Loochent ge, in kinderlijk-onwetend groeien,
Wat eens uw glorie zijn zal, wijl uw plicht,
Vroom hoofd van België, dat, heerlijk droomend
Uw schoone kinderdroomen, vragend staart
De toekomst tegen, of daar nog niet komend
De sterke redder is, die onvervaard
Zal 't speelsche en teed're van het jeugdig Zuiden
Met stoere wilskracht van het Noorden kruiden?
[pagina 114]
[p. 114]
II.
Want, ja, daar ligt een toekomst voor u open,
Zóó schoon, als slechts een kind zich droomen kan,
Wanneer gij, tegen 't Noorden op, blijft loopen
Naar kunst en kennis, als een sterke man...
Nog wordt uw hoofd verraderlijk bedropen
Met geur'ge vleiing van den Franschen ban,
Maar blijf geen kroon u van die zalving hopen....
Word, wat gij zijt: Germanjer... dus een man!
Want - o, ik zweer 't u! - in toekomst'ge tijden
Worden weer 't Noorden en het Zuiden één,
Als gij maar trouw de Fransche zwakheid mijden
Blijft als een gif, dat opkruipt door uw leên...
Wees sterk! want dan worden weer het Zuiden en 't Noorden
Eenzelfde melodie met verschillende woorden!
(Geschreven, op verzoek, als voorrede voor een bloemlezing van Jong-Belgische poëzie, die eerlang verschijnen zal onder de zinspreuk: ‘Metter Sonnewende’ en met een embleem, vertoonende een vrouwehoofd tusschen twee zonnebloemen.)