van dufheid en bekrompenheid op hart-verkwikkende en verfrisschende wijze schoon te spoelen, maar zij hebben ons geenen enkelen mensch nagelaten, geenen mensch, wiens onbevredigde geestes-blik door tranen en glimlachen u bij blijft, als de blik eens lotgenoots in de tragedie des levens, zooals de stem on de oogen u bijblijven van Hamlet en Richard II en Antony, den minnaar van Cleopatra.
En ziehier, deze zwijgende Hollander heeft onze zulke sprekende menschen gegeven.
Wie kan het eenvoudig-leuke, rein-dwaze gezicht van dezen Jezus vergeten op wien de Phariseën en schriftgeleerden aandringen om uit zijn mond de veroordeeling der overspelige vrouw te vernemen? Wie kan zijne mannen en vrouwen vergeten? Zijne vrouwen, geene ‘ideale madonna-typen’ zijn het neen, maar het zijn figuren, uit wie straalt die bijzondere glans, welken alleen de echtheid geeft, de echtheid van den schilder, die niet schildert naar overgeleverde, bovenaardsch-geprezen ideeën, maar bij wien alle rijkdom opborrelt uit zijne innerlijke vertrouwdheid met de diepste geheimenissen der natuur.
Want met Rembrandt en Shakespeare is hij begonnen, de tijd der nieuwere kunst, der kunst, die in den dienst is van geen enkele idee of dogma, die zelve doel wordt des levens, of wel het enkele bronwater dunkt, dat den dorst kan verslaan, den dorst naar het oneindige.
Wij vragen niet meer: welk leven maakt den mensch het gelukkigst? welke staat of maatschappij is het die het best de menschen in zijne omheiningen opneemt? welke godsdienst en welk geloof voert den mensch het zekerst tot de eeuwige zaligheden?
Maar wij vragen: Leven waar zijt gij, dat ik u omvatte, en Oneindigheid, die dit Leven met uwe eeuwige wetten doordringt, waar speur ik u?
En geen Epicurisme is dit, dat slechts genot zoekt, en niet vraagt naar de verborgene doeleinden des levens en