Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2014
(2014)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| ||||
1 Land van aankomstEen lessuggestie: bekijk en bespreek met studenten de IKON-NTR documentaire Land van aankomst, die van 8 tot 22 januari 2014 op drie opeenvolgende zondagavonden op Nederland 2 werd uitgezonden en een beeld geeft van de immigratie en de impact daarvan in Europa vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw tot nu. De documentaire, geïnspireerd door Paul Scheffers Het land van aankomst (2007), waarvan in januari de veertiende druk verscheen in een naar aanleiding van de serie geactualiseerde editie, verdeelt de recente immigratiegeschiedenis in drie periodes: ‘Vermijding’ (jaren vijftig en zestig), ‘Conflict’ (jaren zeventig en tachtig) en ‘Aanvaarding’ (jaren negentig tot nu) - een variant op een bekende psychologische drieslag voor crisisverwerking. Dat is geen toeval en de drieslag geldt voor beide kanten, auto- en allochtonen: het ‘immigratievraagstuk’ als een proces van wederzijds verlies, ontkenning, onbehagen en opstandigheid, en uiteindelijke aanvaarding. Dat laatste lijkt wishful thinking gezien de huidige gepolariseerde stellingenoorlog in Nederland, maar zo is het altijd gegaan - geen wederzijdse aanvaarding zonder conflicten - en het komt goed, volgens Scheffer, die de documentaire (en een gelijknamige film) maakte met regisseur René Roelofs. Dat er tussen conflict en aanvaarding nog scenario's kunnen bestaan die gaan van uitwijzing en deportatie tot burgeroorlog en genocide, wordt overgelaten aan het historisch besef of het politieke denkraam van de kijker. Het verhaal van het langs elkaar heen leven van autochtonen en nog betrekkelijk onzichtbare, vrijwel uitsluitend mannelijke ‘gastarbeiders’, de toenemende zichtbaarheid van ‘medelanders’ en van ‘allochtone’ mannen, | ||||
[pagina 248]
| ||||
vrouwen en kinderen die volgde op de gezinshereniging, de groeiende onvrede over hun aanwezigheid in de ‘oude wijken’ en de verharding van de weerstand tegen de islamitische minderheid na 11 september 2001, wordt verteld aan de hand van originele filmbeelden. Het Nederlandse beeldaandeel is betrekkelijk bescheiden temidden van het ‘aankomstmateriaal’ uit België, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Zweden en het ‘herkomstmateriaal’ uit Griekenland, Italië, Marokko en Turkije. Er wordt een (Noord)West-Europees verhaal verteld, waarin beelden van onlusten in Engeland, Frankrijk en Zweden staan naast beelden van de Rotterdamse Afrikaanderbuurt (1972) en de moorden op Pim Fortuyn (2002) en Theo van Gogh (2004). Massale straatconfrontaties met brandstichting, plunderingen en knokpartijen in buitenlanden tegenover onze ‘Turkenrellen’ en de schokkende haatmoorden begaan door twee willens en wetens ontsporende eenlingen, die allerminst een graadmeter waren voor het maatschappelijke klimaat, maar wel als zodanig worden opgevoerd door islamofobe en anti-linkse angst- en haatzaaiers. Welk beeld krijgen buitenlandse studenten van deze serie en hoe verbinden ze dat met hun eigen kennis en beleving van Nederland en het migratieverhaal? Ook voor Nederlanders zou het een mooie denkopdracht zijn. Is het klimaat niet op een ongezonde manier gepolariseerd op grond van twee bloedige moorden? Hebben de demagogische exploitatie van verontwaardiging en angst en de bijbehorende intimiderende beschuldigingen aan het adres van de ‘linkse kerk’ en niet-westerse allochtonen niet voor een merkwaardige klimaatsverandering gezorgd in wat eens een tolerante, progressieve, kosmopoliete en multiculturele samenleving heette? | ||||
2 Draai van 180 gradenZoals ook Scheffer laat zien (pp. 161-166) is Nederland in buitenlandse ogen binnen een decennium radicaal veranderd. Er lijkt een omslag van honderdtachtig graden te hebben plaatsgevonden naar een intolerant, reactionair, kleinzielig nationalistisch en monocultureel klimaat. Of het land daardoor werkelijk diepgaand veranderde valt echter nog te bezien. De ‘ommekeer’ is voornamelijk de verongelijkte reactie van een autochtoon volksdeel dat zich in zijn bestaanszekerheid benadeeld en bedreigd voelt. De populistische framing van de zogenaamde verantwoordelijken voor die onzekerheid: de machtselites van de ‘linkse kerk’ en de nieuwkomers, ofwel de niet-westerse allochtonen uit moslimlanden en recenter ook Midden- en Oost-Europeanen, heeft de verongelijkten gemobiliseerd tegen een | ||||
[pagina 249]
| ||||
overzichtelijk maar misleidend vijandbeeld. Dat wordt luidruchtig uitgedragen en heeft voor een scherpe polarisatie gezorgd van verongelijkten tegen ‘de rest’, die verbouwereerd of geïntimideerd zwijgt, voorzichtig tegenpruttelt of - vooral in de politiek en de media - naar de verongelijkten toe beweegt op zoek naar kiezers, lezers en kijkers. Daarin blijft Nederland opmerkelijk gelijk aan zichzelf en toont het volgens Paul Scheffer (pp. 162-163) opnieuw de mechanismen van de consensuscultuur die de Amerikaanse historicus James Kennedy eerder waarnam. Net zoals in de jaren zestig beleven we een radicale omslag in het opinieklimaat. Ditmaal worden niet de ‘conservatieve regenten’ aan de kant gezet maar de ‘progressieve elites’ en de onwelkome allochtonen; de kanteling lijkt een ‘revanche van rechts’. Kennelijk kunnen verschillende opvattingen en tegengestelde visies in Nederland niet naast elkaar bestaan of met elkaar wedijveren. Voor een open debat is geen ruimte, veranderingen zijn radicaal en andersdenkenden worden met pek en veren overladen of straal genegeerd. Het is een interessante visie, waarbij moet worden aangetekend dat we nog in een conflictueuze overgangsfase zitten en dat de polarisatie op tal van punten buitensporig is en berust op slim benoemde, verdraaide en uitvergrote ‘tegenstellingen’ in een geforceerde crisiscontext. Die evidentie lijkt Scheffer vanuit een depolariserende doelstelling te mijden, zoals hij ook Wilders, Bosma en hun favoriete neoconservatieve theoretici vermijdt. Het land van aankomst lijkt zich vooral te richten op ‘aanvaarding’ binnen de linkse zuil. Dat het populistische verhaal toch ‘pakt’, wordt vaak toegeschreven aan de kloof tussen overheid en burger en aan het nationale trauma veroorzaakt door de moorden op Fortuyn en Van Gogh. Daar zit vast veel waars in, maar even waar is dan dat die kloof en dat trauma hyperbolisch worden uitvergroot. Daar komt bij dat de Nederlandse tolerantie tegenover ‘volksvreemde elementen’ traditioneel wordt geserveerd op een bedje van onverschilligheid en eigenbelang, aangemaakt met een sterk superioriteitsgevoel. Ook na de ontzuiling blijven desinteresse en superioriteitsgevoel van de binnengroep tegenover buitengroepen sterk. Die tegenstelling is in het laatste decennium met succes aangescherpt om allochtone minderheden te marginaliseren en een nationalistisch sentiment te kweken. En dan is er het primaat van de middelmaat, een ingebakken Nederlands gelijkheidsidee dat geen uitschieters naar boven duldt en profijtelijk wordt gemobiliseerd tegen de ‘machtselites’. Zo wordt er met schoppen naar boven en trappen naar onder ‘ruimte op rechts’ gecreëerd voor de boze burger, die kennelijk graag zorgvuldig voorgekookte en op smaak gebrachte provoca- | ||||
[pagina 250]
| ||||
teurspraatjes slikt waarin hij zijn eigen vooroordelen en onberedeneerde ongenoegens in een schijnbaar zinvol verband samen ziet komen. | ||||
3 PolarisatieDe weg naar een nieuwe consensus is echter lang en ligt vol valkuilen; voorlopig is polarisatie troef. Hoewel de kanteling in de publieke opinie een feit lijkt, blijven de woordvoerders van de verongelijktheid zich afficheren als verzetshelden die namens onderdrukte en gemarginaliseerde ‘gewone mensen’ strijden tegen de mainstream van een oppermachtige linkse kerk vol cultureel marxisten. Voor de nieuwe gelovigen wordt de recente geschiedenis herschreven vanuit een radicaal rechts of conservatief perspectief en tendentieus en suggestief samengevat. Goed bekkende termen met een hoge emotiewaarde en een turbo-overdrijvingsfactor leggen een ander raster over de werkelijkheid, waardoor een zinnig debat met andersdenkenden bij voorbaat onmogelijk wordt gemaakt. Oftewel, in nationaalpopulistische newspeak: met de ‘linkse Gutmenschen’ en ‘shariasocialisten’ van de ‘Partij van de Arabieren’ valt niet te praten en nog veel minder met de ‘eurofiele’, ‘NSB Handelsblad’ lezende hoogopgeleide ‘grachtengordelelite’ van ‘D666’ of de ‘milieu-idiote dhimmies’ van ‘Groen-Slinks’. De tweedeling die daarvan het gevolg is vertoont overeenkomsten met de vroegere verzuiling: de gesloten, zelfgecentreerde houding van de superieure binnengroep, een eenzijdig discours in een eigen tale Kanaäns en een agressieve afwijzing van de inferieure buitengroep. Ook dat klinkt heel Nederlands, terwijl de roep om verboden, ‘keihard optreden’, uitsluiting (of uitwijzing) en de vehemente veroordeling van ‘anders zijn’ doen denken aan het binnenzuilse geloofsfanatisme van weleer (dat doorwerkte in de rabiate tegencultuur en de steile politieke correctheid die volgden). De huidige tweedeling breekt echter met een lange traditie van zorgvuldig bewaakt confessioneel pluralisme, ‘soevereiniteit in eigen kring’ en ‘behoud van eigen cultuur’, en stelt een monoculturele eenheidsnatie annex volksdictatuur van heetgebakerde foei!-roepers tegenover een pluriforme representatieve democratie van verdraagzaamheid. De polarisatie laat geen ruimte voor nuances. Of we het nu politiek opportunisme of consensusstreven noemen, feit is dat het brede Nederlandse politieke midden - kennelijk om de kloof tussen overheid en boze burger te verkleinen - vrijwel in zijn geheel naar rechts is verschoven, maar voor radicaal rechts nog altijd als de vermaledijde linkse kerk geldt, terwijl | ||||
[pagina 251]
| ||||
‘keurig conservatief’ en gematigd, radicaal en extreem rechts nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. Alles wordt in het extreme getrokken en wie de nuance zoekt wordt genegeerd of als vijand weggezet. De populistische polarisatie heeft met succes nieuwe etiketten opgeplakt en oude bordjes verhangen, terwijl haar opponenten dat onvoldoende lijken te (willen?) beseffen. Ze buigen ver mee met de nieuwe wind maar blijven een oude politiek correcte mantra trouw: een luid ‘nee’ tegen racisme, fascisme en antisemitisme. Ze kunnen Wilders geen groter plezier doen dan hem in die ouderwets extreemrechtse hoek te situeren. Die belegen aanvalstactiek pareert hij vaardig door de vermoorde onschuld te spelen en zijn verontwaardigde achterban te wijzen op zijn profetische gelijk over de linkse kerk die hem - antifascist, antiracist (‘it's the culture, stupid!’) en pro-Israël - als de baarlijke duivel afschildert, zoals de PvdA dat in de aanloop naar de Europese verkiezingen nog eens deed op de site devriendenvanwilders.eu: een paar krasse oneliners van kopstukken van de zes eurosceptische partijen (Front National, Vlaams Belang, Deense Volkspartij, Zweden Democraten, FPÖ en Lega Nord) waarmee Wilders' PVV een nieuwe fractie in het Europese Parlement hoopte te vormen. Dat steeds opnieuw antisemitisme, racisme of de connotatie daarmee wordt aangegrepen om Wilders en zijn buitenlandse vrienden af te wijzen tekent het niet alleen in Nederland gepolariseerde klimaat. Het is achterhaalde anti-rechtse feelgood foei!-roeperij, lege symboolpolitiek voor gemakzuchtige linkse oudgedienden. Zoals gezegd zijn de bordjes verhangen. De eurosceptische partijen waarmee Wilders samenwerkt hebben hun antisemitisme afgezworen en ingeruild voor anti-islamisme, en ze pleiten zich vrij van racisme door te stellen dat dat niets met ras maar alles met cultuur te maken heeft. Hun achterban gaat daarin mee en reageert furieus op elke insinuatie van racisme of antisemitisme. Dat schijnt niet te willen doordringen tot hun tegenstanders, wellicht omdat eenkennigheid zorgt voor een blokkade. Uit afkeer of op grond van oude vooroordelen weigert men zich in de tegenstander te verdiepen. Dom, want voor een steekhoudende bestrijding van politieke opponenten is kennisname van het gedachtegoed waaruit hun standpunten voortkomen zeer gewenst. Dat gebeurt weinig in Nederland, waar ook in de media de aandacht voor achtergronden gering is. Spraakmakende relletjes graag, maar niets diepgravends of ingewikkelds alstublieft. Onderzoeksjournalisten tonen weinig belangstelling voor het grotere verhaal achter het huidige gepolariseerde klimaat. Heerst er een verlammende vrees om links af te vallen, Wilders te demoniseren of de toorn van de boze burger te wekken? Voor de broodnodige levendigheid (entertainment!) mag iedereen overal kort zijn opgefokte | ||||
[pagina 252]
| ||||
zegje doen en kort en opgefokt reageren, maar analyses en verbanden zijn uit den boze. | ||||
4 ImmigratietaboeIntussen verschijnen er de nodige boeken waarin wel degelijk analyses worden gepresenteerd en verbanden worden gelegd. Ook die weerspiegelen de maatschappelijke polarisatie en ze lijken niet zelden te functioneren binnen gesloten circuits van niet-communicerende vaten. De traditionele mainstreammedia worden gemeden of sluiten zich af; nieuwe media - vooral blogs - bieden anti-mainstreamers een podium. Het valt misschien te beschouwen als - daar hebben we de jaren zestig weer! - een tegencultuur, die ondergronds (op internet) is begonnen en de laatste jaren bovengronds zichtbaarder wordt in verschillende gradaties en denominaties. Neem Het immigratietaboe (2012) van schrijver-journalist Joost Niemöller, actief als anti-mainstreamblogger bij De Dagelijkse Standaard en op zijn eigen website De Nieuwe Realist (joostniemöller.nl). ‘Een controversiële columnist’ vindt The Post Online, en regelmatig op de vingers getikt vanwege racistische uitspraken. Dat wijt hij zelf aan het taboe op etniciteit bij linkse goedmensen. Het is duidelijk in welke polarisatiehoek hij zit. Niet lezen dus? Juist wel. Om te weten te komen wat de immigratie Nederland kost - in 2009 een vraag van de PVV waarop de regering geen antwoord wenste te geven - interviewde Niemöller tien Nederlandse wetenschappers die onderzoek deden naar de impact van immigratie. Hij sprak met een gepensioneerd hoofdonderzoeker van het Centraal Planbureau, drie economen, een juriste, twee sociologen, een arbeidspsycholoog, een demograaf/econoom en een cultureel antropoloog/criminoloog - negen van de tien gepromoveerd; vier van de negen hoogleraar. Ze hebben interessante dingen te vertellen en vier van hen waren betrokken bij onderzoeksrapportages voor het CPB en de WRR. Vrijwel allemaal kregen ze onder vakgenoten of in politieke reacties op hun plannen of bevindingen te maken met weerstanden en taboebarrières. Hun onderzoek riekte naar racisme en discriminatie en zou extreemrechts in de kaart spelen. Financiering voor projecten werd geweigerd en resultaten werden terzijde geschoven of afgezwakt. Dat er een immigratietaboe bestond wordt glashelder duidelijk en ook dat een breed gedeelde politieke correctheid serieus onderzoek maar liever verzweeg, tegenwerkte of verdacht maakte. Het is allemaal weinig verheffend, maar niet veel verheffender is de | ||||
[pagina 253]
| ||||
manier waarop Niemöller de gegevens presenteert die door het taboe onder de mat zouden zijn gezwabberd. Hij haalt een imposante reeks genegeerde feiten, inzichten en onderzoeksresultaten aan maar komt daarmee niet tot een evenwichtig beeld. De rechtse draai die hij aan het materiaal geeft is onmiskenbaar. Hier is iemand aan het woord die de kwestie analyseert vanuit een vooropgestelde negatieve betrokkenheid: ‘immigratie is slecht voor Nederland’ en dat zal hij laten zien ook. Daartoe deed hij een resultaatgerichte greep uit de beschikbare literatuur en de te behandelen aspecten, voorzag hij zijn hoofdstukken van suggestieve titels als ‘Inkomensverschillen worden groter door immigratie’, ‘Het gevolg van immigratie is isolement’, ‘Meer immigratie, minder vertrouwen’, ‘Grote IQ-verschillen tussen etnische groepen’ en ‘Moslims mengen minder’, en presenteert hij een somber toekomstperspectief: ‘De echte migratiegolven moeten nog komen’. Kortom, maak uw borst maar nat want het wordt nog veel erger. Maar hoe erg het anno tweeduizendnu in ‘het na-oorlogse Nederland met de moderne verzorgingsstaat’ is, komen we van Niemöller en zijn wetenschappers niet echt te weten. Zo gaat dat met taboes. Er is onvoldoende onderzoek gedaan want politieke correctheid heeft dat onderzoek decennialang in een kwaad daglicht gesteld en vrijwel onmogelijk gemaakt. Wat we wel te weten komen is dat er Nederlands onderzoek is dat op internationaal niveau erkenning krijgt en meetelt maar hier te lande wordt genegeerd. Het is opvallend dat Niemöller wat de wetenschappers over hun onderzoek en ervaringen vertellen en het, vooral Amerikaanse, onderzoek dat hij erbij haalt steeds ondergeschikt maakt aan zijn eigen anti-immigratieverhaal, dat zich voornamelijk richt tegen moslimimmigranten en nauwelijks nieuwe feiten en cijfers bevat maar vooral oude rechtsdraaiende broodjes aap herkauwt gebaseerd op stelselmatig verdraaide onderzoeksgegevens. Evenals PVV-politici vergeet hij dat er na de nieuwe Vreemdelingenwet (2000) een hele reeks immigratie- en uitkerings(fraude)beperkende maatregelen werd doorgevoerd waardoor de cijfers en feiten op die gebieden radicaal veranderden.Ga naar eind1. Interessant is zijn warme belangstelling voor twee immigratieclassics die in Amerikaanse neoconservatieve kringen sinds hun verschijnen sterk de anti-immigratiegedachten hebben bepaald: The bell curve (1994) van Richard Herrnstein en de ‘paleoconservatief’ Charles Murray, en Heaven's door (1999) van George J. Borjas, die in 1962 als twaalfjarige Cubaanse jongen met zijn moeder naar de Verenigde Staten emigreerde en sinds de jaren negentig geldt als de belangrijkste Amerikaanse immigratie-eco- | ||||
[pagina 254]
| ||||
noom. Op grond van een arbeidseconomische analyse van een bijzonder compleet palet van factoren uit de Amerikaanse immigratiegeschiedenis pleit Borjas voor een door goed onderbouwde economische en sociale overwegingen geleide immigratiepolitiek. Niemöller citeert Borjas veelvuldig, maar wie diens werk kent heeft de vreemde gewaarwording dat de man van Dr. Jekyll in Mr. Hyde is veranderd. Niemöller reduceerde Borjas' brede analyse tot de populistische topics uit het Nederlandse debat. Wanneer Borjas stelt dat etniciteit ‘sticky’ is omdat aan kinderen van laagopgeleide immigranten die opgroeien in een getto-achtige buurt met laagopgeleiden van dezelfde etnische herkomst de kansarmoede van hun milieu blijft ‘plakken’, zodat ze moeilijk maatschappelijk kunnen klimmen en niet of nauwelijks integreren, presenteert hij dat als een probleem dat moet worden aangepakt om tweede- en derdegeneratie-immigranten kansrijker te maken en beter te laten integreren. Niemöller signaleert slechts dat etniciteit in Nederland taboe is en gebruikt Borjas' ‘stickiness’ samen met blijvende uitkeringsafhankelijkheid, non-integratie en slechte economische prestaties als een belangrijk argument tegen immigratie. Aan Borjas' observatie dat er etnische groepen zijn die duidelijk succesvoller zijn dan andere koppelt Niemöller het controversiële IQ-onderzoek uit The bell curve. Vreemd, want Borjas doet statistisch onderzoek en houdt zich principieel juist verre van IQ-onderzoek. De bevindingen van Herrnstein en Murray werden in de jaren negentig heftig aangevallen en onder meer betiteld als ‘wetenschappelijk racisme’ omdat ze via IQ-testen een duidelijke correlatie tussen etnische herkomst en intelligentie vaststelden. Een laag IQ bleek ook sterk te correleren met armoede, werkloosheid, criminaliteit, ongehuwd moederschap en scheiding. Volgens Murray en Herrnstein hadden zwarten een lager IQ dan ‘Hispanics’ en blanken. Verder was het IQ behalve etnisch ook sterk genetisch bepaald. Dat wilde Niemöller horen. Hij vermeldt niet dat ze ook stelden dat nog onvoldoende was onderzocht hoe de etnische en genetische bepaaldheid precies werken, maar wel dat onvoldoende bekend was hoe het Flynn-effect moest worden verklaard: bij latere generaties kan het IQ significant toenemen - zoals in Nederland gebeurde tussen 1952 en 1982 en bij de tweede generatie Turken en Marokkanen. Betere scholing en vertrouwdheid met IQ-testtypes bieden een deel van de verklaring, maar ook de met elkaar verbonden factoren gezondheid, voeding, lichamelijke groei, welvaartstoename en urbanisatie spelen mee. Kortom, armoede, een plattelandsafkomst, analfabetisme, laagopgeleidheid, een minder goede gezondheid, slechte voeding en minder groei zijn, | ||||
[pagina 255]
| ||||
naast een aanzienlijke taal- en integratieachterstand, sterk bepalend voor lagere IQ-scores in de eerste generatie, terwijl Borjas' ‘stickiness’ de IQ-toename bij volgende generaties negatief kan beïnvloeden. Daarmee wordt de etnische en genetische bepaaldheid van het IQ gerelativeerd, zodat, mede gezien het onmiskenbare Flynn-effect, uitgebreider onderzoek inderdaad nodig lijkt en mogelijk zou moeten zijn buiten de taboesfeer van eugenetica en rassendiscriminatie. Maar in Nederland blijft het taboe sterker dan in andere landen, signaleren Niemöller en zijn respondenten. Niettemin geeft Niemöller het desbetreffende hoofdstuk de titel ‘Grote IQ-verschillen tussen etnische groepen’. Het is hem vooral te doen om het negatief casten van niet-westerse allochtonen in Nederland, die een gemiddeld vijftien punten lagere IQ-score hebben dan autochtonen (85 versus 100 - die gemiddelden zeggen in dit verband weinig want het gaat om ontwikkelingsmogelijkheden en benodigde arbeidskwalificaties). Daaraan voegt hij toe dat de eerste generatie afkomstig was uit de meest achtergebleven gebieden van hun thuislanden, dat laagopgeleide immigranten het gemiddelde IQ van een land omlaag trekken, dat er onder niet-westers allochtone hangjongeren in Nederland een relatief groot aantal licht verstandelijk beperkten voorkomt en dat Marokkaanse jongeren zwaar oververtegenwoordigd zijn in criminaliteitsstatistieken. Ziedaar het verhaal dat Niemöller wil vertellen. In andere hoofdstukken gaat het nader over de achterstand annex achterlijkheid, uitkeringsafhankelijkheid en integratieproblemen van moslimimmigranten. Zoals gezegd: negatieve betrokkenheid en inzoomen op de populistische topics uit het Nederlandse debat. Over het immigratietaboe komen we bij Niemöller veel te weten maar de vraag wat immigratie kost blijft onbeantwoord. De conclusie ‘immigratie is slecht voor Nederland’ trekt hij zonder naar de batenkant en de voor immigratie en immigranten ontmoedigende overheidsinspanningen te kijken. Borjas had in Nederland een betere pleitbezorger verdiend, maar is gelukkig al wel wat gewend van Amerikaanse neoconservatieven die op dezelfde tendentieuze manier omgaan met zijn inzichten. | ||||
5 OikofobieEen andere draai van honderdtachtig graden presenteerde Thierry Baudet in Oikofobie. De angst voor het eigene (2013), een bonte verzameling columns en artikelen, waaraan de titel een overkoepelend perspectief meegeeft. Het is wat je noemt een gevarieerde bundel, waarin rake observaties, tot overdenking stemmende visies en scherpe meningen afwisselen met | ||||
[pagina 256]
| ||||
groteske doordraverijen, pompeuze pretenties en baarlijke nonsens. Baudet diagnostiseert de ziekte van onze tijd: de angst voor het eigene, de ‘ziekelijke afkeer van de geborgenheid van ons thuis; van de eigen gewoontes en gebruiken; van de natie; van de schoonheid en harmonie van de traditionele kunsten en architectuur’ (pp. 10-11) en de pathologische ‘behoefte aan vervreemding en ontworteling’. De achterflap prijst het boek aan als ‘het aangrijpende credo van de nieuwe avant-garde’. Toe maar. We gaan interessante tijden tegemoet, want onze zo dierbare oikos wordt stukgemaakt door het multiculturalisme, de immigratie, de Europese Unie en het modernisme in kunst en architectuur. En dat allemaal door de oikofobie ‘die onze hele maatschappelijke elite doortrekt’ (p. 11). ‘Oikofobie’ as opposed to ‘xenofobie’ uiteraard, de angst voor het vreemde die rechts wordt aangewreven door de linkse elite. Oiko, xeno, troelala - zo simpel is het bipolaire denken. Baudet hoopt dat een brede maatschappelijke discussie de weg naar genezing zal wijzen. Hear, hear. Getuige de inleiding en de conclusie is Oikofobie - de term en de diagnose zijn trouwens afkomstig van de Britse conservatieve filosoof Roger Scruton - bedoeld als een pleidooi voor ‘conservatieve vooruitgang’ maar daar komt Baudet alleen aan toe in enkele meer beschouwende stukken uit de afdelingen ‘Het Europese project’ en ‘Rechtsstaat en politiek’. Daarin toont hij zich een stevig conservatief onderlegde en goed geïnformeerde criticus van het functioneren van de Europese Unie en de Nederlandse rechtsstaat en politiek. De andere stukken en de overige drie afdelingen, ‘Immigratie en islam’, ‘Het proces tegen Geert Wilders’ en ‘Modernisme en ontworteling’, staan vol columnachtig vinnige analyses en opinietjes waarin Baudet een heel eind blijkt mee te kunnen gaan in de diagnoses van Wildersen en Niemöllers. Hij legt er alleen het rastertje van de oikofobie overheen en voegt er wat quasi-aristocratisch gemijmer aan toe over architectuur en kunst, sigaren, de ganzenjacht, stierengevechten en stevig kippenvlees. Hier lijkt hij te poseren als Fortuynachtige dandy, terwijl hij elders poseert als provocerende anti-islamitische neoconservatief van dezelfde snit als het PVV-duo Wilders en Bosma. Maar Baudet biedt een intellectuelere en vooral minder populistische variant, waarin cultuur en wetenschap niet per se verfoeilijke linkse hobby's zijn en er ook best eens diep nagedacht mag worden. Je zou hem positief conservatief kunnen noemen. Dat neemt niet weg dat hij zich regelmatig, misschien wat ondoordacht, toch in rechtspopulistisch vaarwater begeeft. In het huidige extreem gepolariseerde klimaat in Nederland draagt dat niet bij aan duidelijkheid over een conservatief programma. Hetzelfde probleem leidde tot een scheiding van geesten in het door | ||||
[pagina 257]
| ||||
onder meer Baudet geleide Burgerforum EU dat het Burgerinitiatief voor een EU-referendum opzette, waarvoor hij op 21 januari 2014 als woordvoerder optrad voorafgaand aan een debat in de Tweede Kamer. Daar bleek geen meerderheid voor een referendum te vinden. Kort na het debat en in de aanloop naar de Europese verkiezingen van mei trokken mede-initiatiefnemers Ewald Engelen en René Cuperus zich terug uit het Burgerforum omdat ze zich niet konden vinden in de radicale anti-EU standpunten van populistisch en rechtsextreem angehauchte forumleden. | ||||
6 Nuance en debatNuancering is noodzaak om de verlammende polarisatie te doorbreken. Daarvan lijkt Paul Scheffer zich in zijn documentaire en boek terdege bewust, maar daardoor kan hij ook gemakkelijk worden weggezet als lid van wat Niemöller het ‘relativeringscircuit’ noemt. PvdA'er Scheffer mag dan in 2000 met ‘Het multiculturele drama’ het probleem hebben benoemd en een debat hebben aangezwengeld dat nog altijd in belangrijke mate de politieke en maatschappelijke agenda bepaalt, hij ‘kwam van links’ en behoort dus tot het verkeerde, niet-communicerende vat. Het rechtse vat spreekt een andere taal en beroept zich op andere bronnen. Zolang het linkse vat zich niet verdiept in die bronnen - met name het Amerikaanse neoconservatisme en Tea Party-dom - is er geen zinvol debat mogelijk. Het hele spectrum van radicaal rechts tot conservatief Nederland schermt met importwijsheden van denkers verbonden aan anti-linkse, anti-islamitische en pro-Israëlische denktanks en gebruikt in meerdere of mindere mate dezelfde rechts-Amerikaanse ‘looney left’-framing om het Nederlandse politieke establishment als ‘linkse kerk’ weg te zetten. Hoe onzinnig die importframing ook is, populisten winnen aanhang met ongenuanceerde kreten uit de rabiaat anti-linkse republikeinenhoek van een door en door gepolariseerd tweepartijenstelsel van progressieve democraten en conservatieve republikeinen. Dat raster past niet op Nederland, netzomin als zwaar gepolitiseerde importrasters passen op het zwartepietendebat. Terugpolariseren of ruggengraatloos meezwenken leidt tot niets, argumenteren en nuanceren misschien wel, maar dan is er wel wat lees- en denkwerk nodig om andere visies te begrijpen. Is dat teveel gevraagd voor een democratisch debat? | ||||
[pagina 258]
| ||||
Besproken werken
| ||||
Bibliografie
| ||||
Over de auteurArie Pos doceerde Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteiten van Coimbra, Lissabon en Porto (Portugal) en is als onderzoeker verbonden aan het Instituut voor Vergelijkende Literatuurwetenschap Margarida Losa (ILCML) te Porto. ariepos@hotmail.com |
|