Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2014
(2014)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Een katholiek die de Bijbel las
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De Nederlandse context van een Europese bestsellerSilvio Pellico is ‘de Italiaanse schrijver uit de negentiende eeuw die zowel in Italië als in het buitenland het meest werd gelezen’ (Mola 2005, p. 11).Ga naar eind1. Zijn historische treurspelen werden in de belangrijkste Europese schouwburgen opgevoerd. Zijn dagboek Le mie prigioni (‘Mijn gevangenissen’) werd een regelrechte bestseller, net als het pedagogische werkje Dei doveri degli uomini (‘Over de plichten van de mens’; Mola 2005, p. 11). Deze boeken inspireerden mede het hele proces van Italiaanse eenwording en de lotgevallen van de auteur groeiden mettertijd tot culturele iconen van het Risorgimento uit. In Le mie prigioni beschrijft de auteur zijn ervaringen in de gevangenis, vanaf zijn aanhouding in 1820 tot aan zijn bevrijding in 1830. De veroordeling van Pellico (1789-1854) was het gevolg van zijn liberale, pro-Italiaanse engagement in Milaan, toen nog onderdeel van het Habsburgse Rijk. Le mie prigioni is het relaas van die jaren en zag het licht in de maanden na Pellico's vrijlating. Het boek verscheen in 1832 en bestaat uit 99 korte hoofdstukken waarin de beproevingen in de gevangenissen van Venetië en Brno - de beruchte Spielberggevangenis - aan bod komen, naast algemenere themata als de censuur en de wreedheid van het Oostenrijkse regime en Pellico's herontdekking van het geloof (Pellico 1832). Bekend is onder andere het verhaal van de moeilijkheden die Pellico ondervond zijn gedachten neer te schrijven. Het penitentiaire regime stond hem namelijk hooguit een paar vellen papier per dag toe. De overpeinzingen die zijn bekering hem inboezemden, moest hij daarom met een scherf glas op een houten tafel graveren en vervolgens weer wegkrassen uit angst ontdekt te worden door de cipiers. Jaren na zijn vrijlating werkte Pellico die overpeinzingen uit tot Dei doveri degli uomini. In Dei doveri passeren hoofdstukken over godsdienst, vaderlandsliefde, vriendschap, huwelijk en rijkdom de revue, met als doel jonge lezers een levenswegwijzer en het hele publiek een chiave di lettura - een toegangsweg - tot de boodschap van de Prigioni te bieden. De combinatie van vaderlandsliefde en vroomheid van Dei doveri en vooral van Le mie prigioni sprak negentiende-eeuwse lezers in heel Europa aan. Ook in Nederland en België bleef Pellico's boodschap niet ongehoord. Vlaamse vertalingen zijn reeds door Jacqmain en Duchateau onder de loep genomen (Duchateau 1971; Jacqmain 1973; Jacqmain, 1998). Zo schijnt de interpretatie van Pellico's moralistische werken in het Nederlandse respectievelijk Vlaamse geval goeddeels uit uiteenlopende motivaties van eigen bodem voort te vloeien - wat Vlaamse vertalingen betreft, onder | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
meer belgicisme versus Vlaams-nationalisme. In de decennia na 1830 was er bovendien nauwelijks sprake van contacten tussen de Nederlandse en de Vlaamse markt (Denissen 2009, pp. 198-199). Dat ik geen enkele Nederlandse recensie of signalement van in België uitgegeven vertalingen ben tegengekomen, versterkt dit beeld van hooguit beperkte wisselwerking tussen Noord en Zuid. Een compleet overzicht van de Nederlandse vertalingen blijkt ten slotte nog niet beschikbaar. Dat Dei doveri ooit ook in Nederland een vertaling kreeg blijft dikwijls onvermeld. Voor Le mie prigioni moet men daarentegen op ‘steekproeven’ rekenen. De receptie hiervan is bijvoorbeeld onderzocht naar aanleiding van de invloed van Pellico op Multatuli. In zijn waardevolle bijdrage over intertekstualiteit in Max Havelaar merkt Koch op dat Le mie prigioni ook in Nederland bekendheid verwierf vanwege zijn politieke boodschap en de aanpak van ‘de algehele problematiek van de conditio humana’ (Koch 1997, pp. 94-95). Ruim vóór Multatuli werd Pellico ook door Gids-oprichter Everhardus J. Potgieter bewonderd (Berg 1919, pp. 160-161), die in de werken van de Italiaan een getrouwe afspiegeling van zijn eigen wereldbeeld terugvond (Mathijsen 2005).Ga naar eind2. Naast morele lessen en een patriottische ondertoon bevatten Le mie prigioni en Dei doveri een sterke spirituele component die Pellico even nauw na aan het hart lag. De focus ligt in dit artikel juist op de receptie van deze thematiek binnen specifiek Nederlandse breuklijnen. Het betreft namelijk een aspect dat zijn relevantie aan de intenties van de auteur ontleent maar ook aan een aantal elementen die het negentiende-eeuwse literaire klimaat in Nederland kenmerkten. Zo heeft Van de Schoor benadrukt dat de negentiende-eeuwse receptie van buitenlandse literatuur niet te begrijpen valt indien men nalaat de ideologische breuklijnen in het beeld te betrekken (Van de Schoor 2008, p. 47). Op eenzelfde constatering baseert Denissen zijn overzicht van de receptie van Italiaanse literatuur in de afgelopen tweehonderd jaar. Ook hij identificeert de confessionele tegenstellingen als het dominante motief in de decennia voorafgaand aan de revolutie van Tachtig (Denissen 2009, p. 198). Nodig lijkt dan ook na te gaan welke argumenten recensenten en vertalers hanteerden om de respectieve posities omtrent Pellico's religieuze beleving te staven. Hoe werd dit religieuze element ingezet in het godsdienstig versplinterde Nederlandse systeem? En is er enige ontwikkeling te zien door de decennia heen? Zowel Le mie prigioni als Dei doveri zullen aan bod komen, omdat ze thematisch nauw met elkaar zijn verbonden maar ook doordat ze kort achter elkaar werden vertaald en besproken. De focus zal voornamelijk op parateksten liggen - voorwoorden bij en recensies van de verschillende vertalingen - met als doel het reconstrueren van de strategieën waarmee Pellico geïnterpreteerd | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
werd in het negentiende-eeuwse en vroegtwintigste-eeuwse Nederland. Verwijzingen naar vertaalkwesties zullen slechts aan bod komen in zoverre de aangehaalde parateksten daar expliciete aandacht aan besteden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Vreedzame en godlievende burgers: de eerste Nederlandse Pellico-vertaling (1833)De eerste Nederlandse vertaling van Le mie prigioni verscheen in 1833 met de titel Tien jaren gevangenis of gedenkschriften van Silvio Pellico. Ze werd uitgegeven door de Amsterdamse boekhandelaar Van Kesteren en verzorgd door schrijver Jan de Quack (Pellico 1833b), die als brontekst echter niet het origineel maar een Franse vertaling gebruikte.Ga naar eind3. De beslissing van De Quack om het boek al een jaar na de Italiaanse uitgave op de Nederlandse markt te brengen had te maken met de sensatie die Pellico's werk in heel Europa had veroorzaakt. Maar de Nederlandse context speelde ook mee, zoals blijkt uit de voorrede bij zijn vertaling: O! mogt het verhaal van zijne doorgestane ellende en rampen [...] tot eene les verstrekken aan heethoofden en woelgeesten [...] die, onder de banier eener onbestaanbare vrijheid, derzelver landgenooten het dwangjuk der regeringloosheid pogen op te leggen! (Pellico 1833b, p. vii). Gezagsgetrouw en godlievend, dit was het beeld van de goede burger dat De Quack zijn lezers voor ogen hield. In dit opzicht was Nederland een modelland, [...] waar het volk de weldaden eener godsdienstige en burgerlijke vrijheid, onder wijze wetten, geniet; waar eene gewijzigde volksregering aan de uitvoering van eenen braven, deugdzamen koning is toevertrouwd; [...] waar elk burger, is het nood, met geestdrift de wapenen aangordt, om [...] zijne regten en vrijheden tegen muitzieke naburen te handhaven, en den troon eens geërbidigden monarchs te beschermen! (Pellico 1833b, pp. vii-viii). ‘[W]oelige omstandigheden’ hadden onlangs ook Nederland parten gespeeld. België werd niet expliciet genoemd, maar slechts drie jaar eerder hadden de Zuidelijke Provincies zich onafhankelijk verklaard en een einde gemaakt aan het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Willem I had met zijn militaire reactie de eer gered, maar het verlies van België bleef nog altijd een pijnlijke herinnering. In Pellico konden Nederlanders hun zelf- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vertrouwen terugvinden, aldus De Quack. Met zijn mensbeeld vol god- en vaderlandsliefde hield Pellico het Nederlandse volk in feite een spiegel voor. De Quacks performance bleef niet onbesproken. Het tijdschrift De Muzen, voorloper van De Gids, kwam in 1834 met een recensie voor de dag. De naam Pellico was in dat blad al een keer gevallen, in een recensie van Manzoni's I promessi sposi (‘De verloofden’) waarin Potgieter hekelde dat Le mie prigioni niet rechtstreeks uit het Italiaans was vertaald, waardoor de Nederlandse tekst niet altijd lekker liep. Concrete voorbeelden werden echter niet vermeld. Hiervoor konden geïnteresseerde lezers beter een ander blad afwachten. In 1835 nam De Recensent, ook der Recensenten de moeite enkele bezwaarlijke passages aan te geven. Zinnen als ‘AAN de gelukkige droomen der jeugd DOEN herinneren’ of ‘een meisje, DIE zich ten toppunt van geluk waant te zijn’ strookten niet met de regels van de Nederlandse taal en stoorden de lezer nodeloos (Recensent 1835, p. 308). Potgieter prees ook het godsdienstige gevoel van Le mie prigioni, evenals het pleidooi voor een gematigd, verlicht gezag dat daaruit voortvloeide (Potgieter 1834-1835a, p. 62). Potgieter was zo ingenomen door Pellico omdat hij in de boodschap van de Prigioni veel contactpunten aantrof met zijn eigen opvattingen: ‘[...] plicht, burgerzin en moraal’ (Mathijsen 2005, p. 109). Dat Potgieter bij de combinatie van vaderlandsliefde en open religiositeit juist aan Nederland dacht, wordt bevestigd door zijn vertaalproeven uit Dei doveri annex recensie van de Franse uitgave uit 1834 die hij, kort na de bespreking van Manzoni, in De Muzen publiceerde (Potgieter 1834-1835b, pp. 312-313): Wij zijn zoo gewoon, hoogen ernst en strenge zedelijkheid alleen aan het Noorden toe te kennen, dat eene bijdrage tot die beide, welke het Zuiden leverde, voorzeker opzien baren zal. [...] Mogt het bij ons eene les wezen, minder aan namen te hechten, en den mensch alleen naar de zuiverheid zijner beginselen te beoordelen (Potgieter 1834-1835b, pp. 312-313).Ga naar eind4. De Quack vermeldde zelf ook de vrijheid van godsdienst, maar kwam tot de conclusie dat die in Nederland al volop heerste en vooral verdedigd moest worden. In De Muzen lagen de accenten anders. Het blad was het product van een kring jonge intellectuelen die zich kritisch profileerde tegenover het centralistische beleid van Willem I. Potgieter apprecieerde enerzijds de algemene religieuze dimensie van Pellico's ervaring en hechtte er anderzijds een liberaalgekleurde ‘oecumenisch-nationale’ betekenis aan: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[...] toch wil ik den wensch niet verheelen, dat een begaafd Hervormd Leraar de vertaling van het gehele stuk op zich nam. [...] Maar op dat geen mijner Landgenooten van eene andere gezindheid, mij van eigenbaat verdenke, beken ik u rondborstig, dat eene goede vertaling van Manzoni's Verhandeling over de zedenleer der R.K. Kerk, van de hand van eenen bekwamen Geestelijke mij niet minder aangenaam zoude zijn (Potgieter 1834-1835b, pp. 313-314). Het sobere geloofsleven van Pellico strookte met de bedaarde volksaard van de Nederlanders, ook de katholieken onder hen. Tegelijkertijd hoopte Potgieter dat katholieken actiever zouden gaan bijdragen tot de wedergeboorte van de Nederlandse cultuur en tot het ideaal van ‘actief burgerschap’ dat De Muzen (net als De Gids later) wilde promoten (Aerts 1997, p. 146). Ook in de Vaderlandsche Letteroefeningen, tegenhanger van De Muzen, verscheen in 1834 een recensie van De Quacks vertaling. Hierin werd benadrukt dat het boek vooral memorialistisch van aard was. Inzichten in het gedachtegoed van Italiaanse geheime genootschappen kreeg je er niet mee, een doorkijkje in de ziel van de auteur daarentegen wel. Opvallend was ook dat Pellico in zijn cel regelmatig de Bijbel las (Letteroefeningen 1834, pp. 314-315). De Schrift hielp Pellico de in zijn jonge jaren afgezworen religiositeit te herontdekken, zonder gebruik te maken van de ‘hulpmiddelen’ van de Katholieke Kerk. Pellico deed de recensent dan ook aan Erasmus denken - bevriend met Luther en toch katholiek, zij het met een vrijzinnige inborst. ‘Indien hij Roomsch is, dan is hij zulks even als Erasmus; maar in overtuiging en beoefening is hij zoo echt Protestantsch, als immer mogelijk is [...]’ (Letteroefeningen 1834, pp. 314-315). De Letteroefeningen voer voor een deel dezelfde koers als De Muzen en benadrukte de bedaardheid van Pellico's religieuze uitingen. Het blad interpreteerde het werk van de Italiaan echter niet in liberale richting, maar ‘vernederlandste’ hem door hem te vergelijken met een ‘kritische’ katholiek als Erasmus en uiteindelijk door hem als de facto protestant te verklaren: katholieken lezen de Schrift immers niet, klonk de aanname. Gelijkaardige argumenten zijn ook in meer orthodox-protestantse bladen aan te treffen. Zo onderschreef de Boekzaal der geleerde wereld in 1834 De Quacks interpretatie. Het ging weliswaar om de vertaling van een vertaling, klaagde de recensent - die zich ‘MEN’ ondertekende - maar de boodschap van het boek was onverminderd duidelijk: gehoorzaam de overheid en vertrouw de Here. De memoires van ‘[d]eze Italiaanschen dichter’ mochten in dit opzicht als waarschuwing gelden: ‘[...] wanneer hij zich bij zijne studie en eigenlijk vak was blijven bepalen, [zoude hij zich] zeer zeker zoo veel lijden niet op den hals gehaald hebben’ (Boekzaal 1834, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
p. 604). In deze woorden schemert het ideaal van de goede, vreedzame burger door dat De Quack reeds had gedestilleerd, maar ook een zekere kritiek op de strijd van de Italiaanse patriotten tegen de gevestigde machten op het schiereiland. Een kritiek die ook een voorman van het protestantse Reveil als Guillaume Groen van Prinsterer deelde en die haaks stond op de enthousiaste italofilie van Potgieter (Velde 2011, p. 118).Ga naar eind5. Volgens de Boekzaal had Pellico, ‘ofschoon een Roomschgezinde’, de Bijbel grondig bestudeerd. ‘Kerkgeloof’ alleen was voor hem kennelijk niet genoeg geweest en zijn ervaring vormde dan ook het zoveelste bewijs dat ‘de overwinning over zijne driften en bezwaren’ niet kon worden gehaald zonder de steun van de Schrift (Boekzaal 1834, p. 604). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Geen heil buiten de Kerk: een katholiek tegengeluid (1835)In 1835 verzorgde Jan J.F. Wap, leraar aan de Militaire Academie van Breda, de vertaling van Over de pligten bij de Bredase uitgever Sterk (Pellico 1835a). In een voorwoord bij zijn vertaling lichtte Wap de totstandkoming van het boek toe: Pellico ‘nam [...] zijne toevlugt tot eene ruwe tafel, die in zijne gevangenis stond, en hierop schreef hij, nadat ze zooveel mogelijk door hem glad gemaakt was, met behulp van een stuk glas, al, wat bij hem omging zorgvuldig neder’ (Pellico 1835a, p. 9). Wap prees de bescheiden toon van Pellico als voorbeeld van een goede christelijke - beter gezegd, katholieke - levenshouding: Silvio Pellico had te voren weinig, of een slecht gebruik gemaakt van de Godsdienst; nu onderwees hem het lijden in het Geloof; met een gevoelig hart geboren, vond hij in de waarheden van het Catholicismus schatten van troost en liefde, bij al de bekommernissen, die hem overkwamen (Pellico 1835a, pp. 8-9). Ook de passages over de biecht - in de laatste jaren van zijn verblijf in de Spielberggevangenis werd Pellico priesterbezoek toegestaan - haalde Wap uitvoerig aan: Die zucht voor Christendom en Catholicismus ademt in al de gedenkstukken van Silvio's meesterlijke pen, [...]; om daarvan, ten slotte, nog eenig denkbeeld te geven, dat ten deze alles afdoet, kunnen wij niet voorbij, hier de schoone zinsnede mede te deelen, welke zijn Tienjarige Gevangenschap ten opzigte der Biecht bevat, [...] (Pellico 1835a, p. 13). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Wap sloot zijn voorwoord af met enkele ‘Aanteekeningen’ waarin hij de Letteroefeningen-recensie in haar geheel overnam. Het bood een ‘proeve van den gewonen beoordeeltrant’ (Pellico 1835a, pp. 15-16) van protestantse bladen: Na al het aangevoerde, verdient het, waarlijk, medelijden, wanneer men in de Vaderlandsche Letteroefeningen [...] de, als naar gewoonte, domme opmerking vindt, dat Silvio Pellico [...], zoo echt Protestantsch mogelijk is; [...] alsof [...] het lezen der Heilige Schriften den Roomsche dadelijk tot een Gereformeerde maakt (Pellico 1835a, p. 14). Even hard stelde Wap zich in 1835 op in het blad Noord-Brabander (21 maart 1835, p. 3). In een open brief gaf hij toe ‘weinig vertrouwen’ te stellen in ‘gereformeerde vertalers’ door wie katholieke schrijvers ‘zoodanig zijn geprotestantiseerd’ dat de auteurs zelf ‘er hun werk niet meer in erkennen zouden.’ Als voorbeeld haalde Wap juist Pellico's vertaling uit 1833 aan, waarin het ‘allerbelangrijkst Catholijk Vertoog’ van de Italiaanse auteur ‘omgewerkt’ was om de katholieke jeugd ‘gereformeerde gevoelens’ bij te brengen (Noord-Brabander 21 maart 1835, p. 3). Wap doelde hiermee op een aantal passages over het belang van de biecht, in het bijzonder de laatste alinea van hoofdstuk LXXVIII, die bij De Quack ‘gesneuveld’ waren waardoor de delen over het lezen van de Bijbel in het geheel van het boek aan prominentie wonnen (Pellico 1835a, pp. 13-14). Een jaar later signaleerde de Boekzaal der geleerde wereld Waps vertaling van Over de pligten. Opnieuw werd er het belang van de Bijbel voor het geloofsleven van de auteur benadrukt. Ongepast vond de recensent echter dat de vertaler in het voorwoord zich als overtuigd katholiek profileerde en het boek als bewijs aanvoerde dat ‘troost en heil’ slechts binnen de Katholieke Kerk mogelijk waren: Zulke spijs moet men in het verlichte Nederland niet meer voordienen, of men verwekt walging en afkeer. Wap had liever van Silvio Pellico moeten leeren, om den Bijbel als de eenige ware leer en troostbron voor den heilbegeerigen en lijdenden en zelf te gebruiken, en anderen aan te prijzen (Boekzaal 1835, p. 628). Pellico was overigens zelf ook niet helemaal vrij te pleiten. In een aantal passages had hij de Kerk als enige rots in de branding gedefinieerd. Hierdoor verwarde hij gevaarlijk ‘het christelijke met het Roomsch-Katholieke’. Tegen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dit soort dwalingen had Wap deze toch ‘vloeijende vertaling’ door een waarschuwende inleiding vooraf moeten laten gaan (Boekzaal 1835, p. 629). De Recensent, ook der Recensenten, het enige blad dat aandacht besteedde aan vertaalkeuzes, beschuldigde in 1836 Wap ervan niet genoeg afstand te hebben genomen van de Romaanse zinsbouw. De meeste vertaalproblemen vatte De Recensent dan ook samen als ‘Gallicisme!’ (Recensent 1836, p. 259). Andere bladen vermeldden hier echter niets over en Waps vertaling evenmin. De Recensent hield het overigens bij vermoedens: ‘Over de waarde der vertaling, die blijkbaar uit het Fransch is, valt niet veel te roemen’ (De Recensent 1836, p. 259). Ontegensprekelijke gallicismen bevatten de door De Recensent aangehaalde voorbeelden echter niet.Ga naar eind6. Hiertegenover staat dat Waps voorwoord soms wel opmerkelijke gallicismen bevat. Het Milanese blad Il Conciliatore, dat Pellico in de jaren 1810 mede had opgericht, wordt er consequent Le Conciliateur genoemd en Manzoni's Conte di Carmagnola wordt opeens Comte de Carmagnola (Pellico 1835a, pp. 6-7). Ook enkele paragraafkopjes lijken gecalqueerd op het Frans. Zo komen ‘XI. Verschuldigde eerbied aan grijsaards’ en ‘XIX. Eere aan de vrouw verschuldigd’ eerder met ‘Respect dû aux vieillards’ en ‘Honneur dû à la femme’ (Pellico 1834b) overeen dan met de Italiaanse originelen ‘Rispetto a' vecchi’ en ‘Onore alla donna’, waarin het voltooid deelwoord ‘verschuldigd/dû’ niet voorkomt. Een eenduidig antwoord valt niet te geven, maar de verdenkingen van De Recensent waren evident niet helemaal ongefundeerd. In zijn aandacht voor vertaalstrategieën was dit tijdschrift hoe dan ook eerder uitzondering dan regel. Zo focuste de Letteroefeningen exclusief op de religieuze dimensie van Over de pligten en had het er (ver)taalkundig niets op aan te merken: [...] het grondbeginsel van vrij onderzoek, onafhankelijk van kerkelijke bepalingen, en gepaard met het geloof in Jezus als den Christus, dit alleen maakt den Protestant. [...] [H]ij, die daaraan vasthoudt, is, als zoodanig, onze broeder, ofschoon hij, ten gevolge eener van jongs af ontvangene rigting in zijne wijze van beschouwen, het Catholicismus, waarin hij is opgevoed, blijve aanhangen (Letteroefeningen 1836, pp. 30-31). Pellico gold met andere woorden als voorbeeld van geestesvrijheid, als model voor alle katholieken die ‘in ons land, behoefte hebben aan zedekundige godsdienstige geschriften’ die hen tevens vaderlandsliefde bij konden brengen. Low profile en gehoorzaamheid aan de regering, dit moesten katholieken zich eigen maken om echte Nederlanders te worden. Het was een uiting van regeringsgezindheid en tegelijkertijd een duidelijk antwoord op Waps roomse interpretatie van Pellico. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In zijn katholieke trots werd Wap overigens bijgestaan door een andere even gepassioneerde geloofsbroeder. De publicist Joachim G. le Sage ten Broek kaartte in twee uitvoerige stukken in zijn bladen De Morgenstar der Toekomst (1835) en De Godsdienstvriend (1836) het probleem van de belijdenis van Pellico aan. Le Sage ten Broek was in die tijd een bekende figuur die de taak op zich had genomen de stem van katholiek Nederland in heel het land te doen luiden. In zijn repliek op protestantse recensenten zette Le Sage allereerst de puntjes op de i: Pellico werd van de waarheden van den Catholijken Godsdienst en van de verhevenheid zijner voorschriften doordrongen. Zijne Le mie prigioni (mijne gevangenschap) getuigde van de kracht, welke die Godsdienst op de edele ziel des gevoeligen Italiaans had uitgeoefend (Le Sage ten Broek 1836, p. 67). Le Sage viel ook uitgever Van Kesteren aan, maar om andere redenen dan De Recensent, ook der Recensenten. Deze had zich zoals gezegd aan de als on-Nederlands gepercipieerde stijl van De Quack gestoord. Le Sage laakte daarentegen - net als Wap - de ‘manipulatie’ van enkele (niet verder aangeduide) passages waarvan het katholiek karakter gedempt was. Vervolgens kwam Le Sage tot de kern van de polemiek: was Bijbellezen een teken van protestantisme? ‘[...] er werd in den bijbel gelezen vóór dat er nog aan Protestantismus gedacht werd.’ Als het niet zo was, [...] dan ben ik al zeer echt Protestantsch; want ik vind bij uitstek [...] eenen onuitsprekelijken troost in dien bijbel, als ik daarin alles vind, wat de Catholijke Kerk leert en de Protestanten verworpen hebben (Le Sage ten Broek 1836, p. 69). De Letteroefeningen konden kennelijk niet eens de letterlijke boodschap van de Schrift begrijpen, aldus Le Sage; zij ‘[lezen] den bijbel [...] zonder hem te verstaan’ (Le Sage ten Broek 1836, p. 69). Maar over de ‘vrij domme zet’ van de protestantse bladen was de vurige apologeet nog niet uitgeschreven. De Boekzaal, die had geklaagd dat Wap zich voor het ‘verlichte’ Nederlandse publiek ietwat te katholiek profileerde, kreeg er ook van langs. Nederland was een verlicht land, beaamde Le Sage, en dat bewezen de bepalingen omtrent de godsdienstvrijheid in de Nederlandse grondwet (Gorris 1949, p. 258). Desondanks werd die vrijheid niet zonder haken en ogen toegepast: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[...] men vergeet al te vaak, dat wij in de XIXe eeuw leven, en dat de Catholijken in Nederland, gelijke regten en voorregten hebben, als hunne Protestantsche landgenooten! [...] waarin bestaat dan toch die verlichting? Waarschijnlijk in de ogen der Boekzaalschrijvers, in Protestantsch te zijn; maar in dat geval is meer dan een derde gedeelte van Nederland, nog onverlicht: en dan gaat het met de verlichting in Nederland, den kreeftengang (Le Sage ten Broek 1836, p. 72). Het succes van zijn eigen bladen presenteerde Le Sage verder als bewijs dat Nederlandse lezers de ‘Catholijke spijs’ juist steeds meer lustten. ‘Dit zijn daadzaken! En Nederland walgt, meer dan men denkt, van het onophoudelijk bezigen van magtspreuken zonder betoog, van aantijgingen zonder bewijs en van sprookjes zonder grond!’ Le Sage ging crescendo verder: ‘het verwekt medelijden, dat menschen, die zoo kundig zijn in zoo vele menschelijke wetenschappen, zoo blind zijn in de grootste, in de verhevenste wetenschap, de Godsdienst’ (Le Sage ten Broek 1836, p. 73). Protestanten waren blind voor de roomse waarheid zoals deze in de Schrift te vinden was en negeerden vervolgens de rechten van katholieken in Nederland. Het verwonderde Le Sage evenmin dat zij ook het katholicisme bij Pellico over het hoofd zagen. ‘Pellico werd overtuigd van de waarheid des Christendoms, hij geloofde, en de beoefening der voorschriften van het Catholicismus waren de vrugten van zijn geloof’ (Le Sage ten Broek 1836, p. 75). | |||||||||||||||||||||||||||||||
De vete beslecht: Pellico als katholieke schrijver (1839-1906)Het katholieke verweer werd na 1836 opnieuw door Wap doorgezet. Aan de tweede uitgave van Over de pligten, ook uit 1835, voegde hij de tekst van een brief toe die Pellico hem persoonlijk had verzonden: ‘Ja, het Catholicismus verbroedert ons, en deze heilige broederschap wordt innig gevoeld, wanneer de ziel dichterlijk en echt-Godsdienstig gestemd is’ (Pellico 1835b, z.p.).Ga naar eind7. In 1837 ging Wap bovendien op bedevaart naar Rome en greep de kans om in Turijn Pellico te bezoeken. Het katholieke geloof van deze auteur werd nog een keer duidelijk naar voren gebracht alsmede de bezwaren van Wap tegen de vertaalkeuzes van De Quack (Wap 1838, pp. 104-105, 109-110). In 1839 kwam er eindelijk goed nieuws op dit front want in dat jaar verscheen, opnieuw bij Sterk, een nieuwe vertaling van Mijne gevangenschap - deze keer van de hand van priester H. op den Kamp.Ga naar eind8. Deze uitgave werd alleen door De Recensent, ook der Recensenten gesignaleerd (overigens instemmend: eindelijk uit het Italiaans!; Recensent 1840, pp. 435-436) en was voorzien van een voorwoord | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van Wap. Deze verwerkte er ook een uittreksel uit een open brief van Pellico in die de schrijver in 1837 in Italiaanse dagbladen had laten verschijnen en door het Franse katholieke blad L'Ami de la Religion was overgenomen (Pellico 1839, p. 265).Ga naar eind9. Pellico's persoonlijke geloofsbetuigingen werden dus steeds vaker aangehaald om de katholieke interpretatie te staven. Dat gebeurde mede naar aanleiding van bredere internationale ontwikkelingen, die ook de aanzet vormden voor Pellico's open brief. Zo had een zekere Guido Sorelli, protestantse bekeerling, in 1836 zijn eigen gedenkschriften in Londen laten publiceren (Sorelli 1836), met de veelzeggende titel Le mie confessioni a Silvio Pellico. Memorie (‘Mijn bekentenissen aan Silvio Pellico. Memoires’).Ga naar eind10. Daarin liet Sorelli doorschemeren dat zijn bekering mede ingefluisterd was door Le mie prigioni. In zijn door Wap aangehaalde brief ontkende Pellico ten stelligste ‘dat ik dien stap van afval (apostasie) kan goedkeuren.’ Trouw aan zichzelf sloot de schrijver met de wens af ‘dat hij [Sorelli, RD] moge wederkomen in den schoot dier eerwaardige Moeder, welke hij thans miskent en beleedigt’ (Pellico 1839, pp. 265).Ga naar eind11. Na 1839 kwamen de discussies rondom Pellico's godsdienst voorlopig tot stilte. In 1841 verscheen bij de Nederlandsche Maatschappij van Schoone Kunsten een nieuwe vertaling van Mijne gevangenissen (Pellico 1841). Deze (anonieme) vertaling bleef echter ongerecenseerd. De tijd van het gebakkelei rond Pellico - of althans de religieuze Pellico - was kennelijk voorbij, hetgeen mijns inziens de hypothese bevestigt dat de strijd om Le mie prigioni en Dei Doveri slechts één slag was in het kader van een bredere ideologische strijd om godsdienst- en onderwijsvrijheid waarvan het Nederlandse maatschappelijke leven nog decennialang in de ban zou blijven. Met het voorwoord van Wap uit 1839 leek een katholieke Pellico in elk geval de beste papieren te hebben. Maar kreeg deze beeldvorming omtrent zijn bekering in de tweede helft van de negentiende eeuw alsnog voet aan de grond? De historische werken van Pellico staan thematisch los van de meer moralistische boeken die in dit artikel aan bod komen. Het religieuze element kwam daarin minder prominent naar voren. Vermeldenswaardig is echter de historische roman Rafaella, die in Italië postuum verscheen in 1877. Een eerste Nederlandse vertaling - uit het Frans, aldus het frontispice - verscheen zonder exacte publicatiedatum bij Verhoeven in 's-Hertogenbosch.Ga naar eind12. De uitgave bevat geen inleiding of voorwoord en bleef verder ongerecenseerd. Maar de uitgever pronkte op het titelblad met het predicaat ‘Drukker en Boekhandelaar van Z.H. Paus Pius IX’ (Pellico z.j.), hetgeen laat vermoeden dat het katholieke beeld van Pellico inderdaad de bovenhand had gekregen. In dezelfde richting wijst het nawoord van vertaler H.J. Wansink bij een tweede (en laatste) uitgave van Rafaella, ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
schenen bij de Alkmaarse uitgever Kluitman en uit het Italiaans vertaald. Wansink, zelf geen katholiek, kon het niet nalaten zijn ergernis te uiten over een aantal roomse elementen in het verhaal: De historische roman, [...], is een nagelaten werk, [...] waarvan de schrijver het onderwerp aan het tijdvak van Frederik Barbarossa ontleend heeft. Aan het romantische gedeelte wordt de minste plaats ingeruimd. Het verhaal is eenvoudig en zonder intriges. [...] In de waardering der feiten zullen vele met mij echter van den schrijver verschillen. Hij stelt zich op een geheel katholiek standpunt. De volken zijn als kinderen, die zich door hunne vorsten moeten laten leiden. [...] Die vorsten zijn verantwoording schuldig aan den onzichtbaren God, die zijn zichtbaren plaatsbekleeder in den persoon des Pausen op aarde heeft (Pellico 1877, pp. 238-239). De politieke opvattingen waarmee Rafaella is doorspekt weerspiegelen de toenadering van Pellico na zijn vrijlating tot conservatieve katholieke milieus (Baldi 1993, p. 476; Mola 2005, p. 179). Juist deze algemene katholieke ondertoon kon - vreesde Wansink - een volle appreciatie van de literaire waarde van de roman maar al te snel in de weg staan. Over diezelfde literaire waarde waren de meningen overigens niet onverdeeld. Recensent J. Hoek uitte in 1879 in De Tijdspiegel zijn twijfels, onder meer over het daadwerkelijke nut van Rafaella voor het Nederlandse publiek: [...] moeten wij nu weer in vertaalde romans aangekleede deugden en ondeugden zonder vleesch en bloed zien optreden? [...] als hij deze bovenaardsche wezens in verband brengt met de geschiedenis [...] en daardoor eene onware of al te eenzijdige voorstelling geeft van feiten en gebeurtenissen, [...] dan vind ik het, op zijn zachtst gesproken, gewaagd zijn werk goed geschreven te noemen (Hoek 1879, pp. 326-327). Een nieuwe golf vertalingen van Le mie prigioni uit het fin de siècle levert een bevestiging van dit beeld van Pellico als katholieke schrijver en tegelijk als schrijver van wie het werk duidelijk aan actualiteit had ingeboet. Bijna een halve eeuw na de laatste uitgave van 1841 nam Joseph Witlox, schrijver en priester, in 1896 de taak op zich een nieuwe vertaling van Mijne kerkers te verrichten (Pellico 1896). Witlox vervaardigde een belle infidèle, waarin hij zich veel vrijheden veroorloofde, mogelijk met de intentie de stijl van Pellico te moderniseren.Ga naar eind13. Zowel de keuze van de tekst als de vertaalstijl van Witlox deden de recensent van het maandblad De Katholiek, het enige dat het boek signaleerde, de wenkbrauwen fronsen. Hij vroeg zich af wat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Witlox ‘eigenlijk gedwongen heeft om aan dit ietwat verouderde boek [...] zooveel zorg te besteden’ (De Katholiek 1907, pp. 167-168) en concludeerde dat hij de uiterste zorg aan zijn arbeid heeft besteed, maar hij heeft het overdreven, zodat de... sentimentele toon [...] nog meer uitkomt; zijn taal is al te keurig, te teêr, te gezocht; ik herinner alleen maar aan het nodeloos gebruik van heur voor haar, en [...] de zachte vormen leere, hope, eere, stemme, bronne, stede, [...]. Hij heeft blijkbaar zijn kind vertroeteld, en zoo wat verweekelijkt (De Katholiek 1907, pp. 167-168). In 1906 trad de Tachtiger Frans Erens in Witlox' voetsporen. Hij koos er echter voor in ‘de structuur van den latijnschen volzin’ nauw bij het Italiaans te blijven, ‘opdat zooveel mogelijk van het origineel zoude behouden blijven’ (Pellico 1906, p. 10). Deze vertalingen leidden wederom niet tot een polemiek en bleven in de literaire pers haast onopgemerkt. Voor de vertaling uit 1896 kan de stilte verklaard worden doordat het een editie in afleveringen was, rijkelijk geïllustreerd met tekeningen en duidelijk voor een jong (rooms) publiek bedoeld, hetgeen de grote culturele organen wellicht onverschillig liet. Maar dit geldt natuurlijk al een stuk minder voor Erens' werk. Wat hier mijns inziens een belangrijke rol speelt is echter het gemeenschappelijke geloof van beide vertalers. Erens is namelijk de geschiedenisboeken ingegaan als dé katholieke Tachtiger. In het verzuilde Nederland van rond de eeuwwisseling moet de achtergrond van de vertalers de indruk hebben gewekt dat men katholieke vertalingen voor een rooms publiek voor ogen had. Niet toevallig besteedde het katholieke maandblad Van Onzen Tijd als enige aandacht aan Erens' werk. Maria Viola deelde de overtuiging van Erens dat de crisis van de naturalistische roman tot een herwaardering van intimistische ‘gedenkschriften, brieven-verzamelingen en dagboeken’ zou leiden. Desalniettemin moest de recensente ook constateren dat Pellico inmiddels gedateerd aandeed. Erens' vertalingen van Augustinus en Thomas a Kempis waren een geschiktere keuze geweest ‘wijl ze, in de diepste behoeften àller tijden en geslachten voorziend, toch nog op bijzondere wijze aan den hédendaagschen drang naar levensverinniging tegemoet komen’ (Viola 1906-1907, pp. 268-269). Het progressief-liberale avondblad Het Vaderland zou in 1932 in een artikel ter gelegenheid van Erens vijfenzeventigste verjaardag diens vertalingen van Augustinus, Thomas a Kempis en Ruusbroec in één adem noemen met die van Pellico, de indruk bevestigend dat ze voor de vertaler een spiritueel vierluik vormden met een gemeenschappelijke religieuze inspiratie (z.n., Het Vaderland 1932, p. 1). De strijd om Le mie prigioni en Dei doveri had definitief in het voordeel van de katholieke Pellico uitgepakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Erens' Mijne gevangenissen is ook meteen de laatste geweest die in Nederland het licht zag.Ga naar eind14. Pellico's melodramatische toon en zijn sterk romantische inborst vielen tegen het einde van de negentiende eeuw niet meer in de smaak, zoals zowel De Katholiek als Maria Viola hadden benadrukt. De pedagogische bruikbaarheid en het patriottisme van Pellico's proza zorgden er wel voor dat hij in het Italiaanse onderwijs nog aan enkele generaties scholieren werd voorgeschreven.Ga naar eind15. In dit opzicht zou verder onderzoek moeten aanwijzen of Pellico na 1906 ook in Nederland in het (katholieke) onderwijs nog enige rol in de curricula toegewezen kreeg. Voor het grote publiek verdween hij echter langzaam maar zeker uit beeld. In 1943 werd weliswaar alsnog een boekje uitgegeven getiteld Silvio Pellico. Mijne gevangenissen, maar behalve de naam van de hoofdfiguur heeft het verder niets gemeen - noch biografisch nog inhoudelijk - met het stamwerk waaraan het refereert. Het gaat om een gedeeltelijke en zeer vrije vertaling van enkele passages uit Gaston Stieglers Le Maréchal Oudinot (1894), waarvan het verhaal zich ten tijde van Napoleons mislukte veldtocht naar Rusland afspeelt. Deze uitgave was vermoedelijk bedoeld om (katholieke?) verzetslieden, nota bene in het jaar van Hitlers nederlaag te Stalingrad, moed in te spreken (Stiegler 1894; Hoes 1943; Jacqmain 1998, p. 113).Ga naar eind16. Pellico's lotgevallen waren dus nog niet helemaal in vergetelheid geraakt (Jacqmain 1998, p. 114). Maar men kon zich, wellicht kwaaddenkend, afvragen of het gebruik van de naam Pellico om een ‘staatsgevaarlijke’ publicatie te maskeren niet eerder een aanwijzing was van het feit dat de Italiaanse schrijver in Nederland zodanig aan kracht had ingeboet dat zijn werk inmiddels totaal onschuldig oogde. Het is hoe dan ook duidelijk dat de religieuze dimensie van Pellico's gevangenschap - een element dat hij graag zo centraal had gesteld en in de jaren 1830 betrekkelijk veel Nederlandse inkt had doen vloeien - geen sporen had nagelaten in deze (laatste) Nederlandse herinnering aan zijn werk. Dat de anonieme drukker-uitgever ervoor koos een geheel andere Pellico op het toneel te voeren, is op zich ook veelzeggend. Het boekje uit 1943 was bedoeld om de lezers aan te moedigen het verzet tot de eindoverwinning door te zetten. Van de radicale christelijke bedaardheid van de ‘echte’, historische Pellico bleef geen spoor meer over. | |||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieDe literaire kwaliteiten en de pedagogische waarde van Pellico's moralistische werken werden ook in Nederland alom geprezen. Maar juist vanwege zijn succes werd Pellico al gauw inzet van een toe-eigeningsstrijd in het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kader van groeiende levensbeschouwelijke tegenstellingen. De eerste Nederlandse Pellico-vertalingen - twee van Le mie prigioni in 1833 en 1839 en eentje van Dei doveri in 1835 - zijn alle te plaatsen in de nasleep van de Belgische Opstand en in het kader van de eerste fase van de katholieke emancipatie. Drie discoursen kunnen worden onderscheiden. Ten eerste, een liberaal-nationale interpretatie, waarin Le mie prigioni ingezet werd in de promotie van de Potgieteriaanse idealen van regeneratie van de Nederlandse cultuur en ‘actief burgerschap’ door alle Nederlanders, ongeacht hun geloof. Ten tweede, een orthodox-protestantse beeldvorming waarin Pellico's bekering als teken van verkapt protestantisme - hij las de Bijbel! - werd geïnterpreteerd. Vertaler Jan Wap en recensent Le Sage ten Broek zorgden op hun beurt voor een rooms tegengeluid waarin Pellico's katholicisme bewezen werd, onder meer aan de hand van passages uit Le mie prigioni over de biechtpraktijk. Meer in het algemeen stond de controverse rond Pellico in het teken van een moralistische visie op de literatuur die door alle recensenten werd gedeeld, ieder uiteraard volgens een eigen ideologische agenda. De katholieke interpretatie - die in lijn was met geloofsuitingen van Pellico zelf - kreeg langzaam maar zeker de bovenhand. Met de evolutie van de literaire smaak nam echter de populariteit van Pellico's moralistische werken in de tweede helft van de negentiende eeuw af. Tegelijkertijd groeide de kritiek, op den duur ook bij katholieke recensenten, op de overdreven melodramatische toon van Le mie prigioni. Enkele opmerkelijke stijlkeuzen van de kant van zijn laatste (katholieke) vertalers - in 1896 te vrij, in 1906 juist te dicht bij de Italiaanse zinsbouw - hebben deze neergang alleen maar versneld. Een enkele incidentele verwijzing naar Pellico in een verzetspublicatie uit 1943 bevestigt weliswaar dat zijn naam ook na 1906 nog niet helemaal vergeten was, maar toont ook aan dat de sterk religieuze dimensie van zijn werk voor het moderne publiek niets meer te betekenen had. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Over de auteurRoberto Dagnino is neerlandicus en historicus. Hij heeft in Triëst (Italië) en Groningen gestudeerd. In 2013 is hij aan de Rijksuniversiteit Groningen gepromoveerd met een onderzoek naar onderlinge contacten en beeldvorming van Nederlandse en Vlaamse katholieke intellectuelen in de periode 1830-ca. 1900. Per maart 2014 is hij werkzaam als contractdocent Nederlandse Taal en Letterkunde aan de Universiteit van Padua (Italië). roberto.dagnino@gmail.com |
|