Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2012
(2012)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |||||||||||||
Importeurs en exporteurs van literatuur: de Nederlandse letteren in Frankrijk
| |||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||
toeleggen een wat minder bekend onderdeel van het literaire veld te belichten. In het vertaalproces in ruime zin spelen heel wat meer actoren een rol dan men in eerste instantie misschien denkt. Dat is zeker het geval als de brontaal, in dit geval het Nederlands, relatief perifeer is en over de grens nauwelijks gesproken wordt. Franse redacteurs en uitgevers, maar ook lezers, zijn daardoor in grote mate afhankelijk van tussenpersonen. Zo was het in de negentiende eeuw toen de interesse van het Franse publiek voor de Nederlandse letteren voor het eerst actief gewekt werd, en zo is het eigenlijk nog steeds. Deze bemiddelaars vormen het tweede aandachtspunt van dit artikel. | |||||||||||||
Receptieonderzoek naar vertalingenBuitenlandse receptie staat al een aantal jaren volop in de belangstelling. Els Andringa, Sophie Levie en Mathijs Sanders hebben zich aangesloten bij deze institutional turn en presenteren een aantal resultaten van hun onderzoeksproject naar ‘presentie en receptie van buitenlandse literatuur binnen het Nederlandse taalgebied’ in een themanummer van Nederlandse letterkunde (Andringa 2008). In hun inleiding zetten ze een op Bourdieu en Even-Zohar gefundeerde methodologische benadering uiteen, die een uitstekend uitgangspunt biedt om receptiepatronen gericht en gestructureerd te onderzoeken. Centrale vragen hierbij zijn de wijze waarop de receptie van buitenlandse literatuur zich voltrekt, en hoe deze vervolgens in het nationale systeem (in het project van Andringa et al. de Nederlandse literatuur, voor dit artikel de Franse) functioneert. De auteurs zien hierin een belangrijke rol weggelegd voor door de verschillende groepen actoren gedeelde repertoires, die zij definiëren als ‘mentale uitrusting’ die drie componenten omvat: kennis en representatie, waarden en interesses, en ten slotte strategieën en conventies. Deze elementen kunnen actoren onbewust dan wel bewust (strategisch repertoire) inzetten. Deze onderverdeling levert een aantal bruikbare invalshoeken op waaronder de totstandkoming van vertalingen door toedoen van uiteenlopende bemiddelaars bestudeerd kan worden. De verdere bijdragen in het genoemde nummer van Nederlandse letterkunde, uiteenlopende case studies, gaan voornamelijk in op de receptie van vertaalde en uitgegeven teksten, dus op het functioneren van deze teksten in het Nederlandse polysysteem. Jaap Grave merkt echter zeer juist op, dat een onderzoek naar de totstandkoming van vertalingen een verdubbeling van het literaire veld vereist, omdat een tekst-met-vertaling in twee literaire systemen functioneert (Grave 2004). Literatuurtransfer vindt immers plaats in de ruimte tussen de twee nationale systemen van brontaal en doeltaal. Zou men een visuele representatie van dit dubbele literaire veld willen maken, gebaseerd op de schematische voorstelling van Dorleijn en Van Rees (2006) waar Grave naar verwijst, dan zou hun toch al complexe schema nog moeten worden verdubbeld. Een bijkomende moeilijkheid is dat er niet één enkel koppelingspunt tussen het Neder- | |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
landse literaire veld en dat van de doeltaal is. Een tekst kan via verschillende actoren in het veld (en vaak een combinatie) de overstap maken van het ene systeem naar het andere. De mogelijke bemiddelaars die Jaap Grave noemt, te weten individuen (waaronder hij ook vertalers rekent), vertegenwoordigers van uitgeverijen, literair agenten en instituties, en waaraan de literaire kritiek nog toegevoegd moet worden, zijn actoren afkomstig uit de materiële zowel als de symbolische productie. Het vertalingen subsidiërende Letterenfonds, dat bij Van Rees en Dorleijn een wat marginale positie voor de materiële productie inneemt, kan in zijn vertalingenbevorderende rol ook tot de symbolische productie gerekend worden. Alleen een driedimensionaal model kan naar mijn idee van dit alles rekenschap geven. Ik zal hier geen poging wagen een dergelijk model te creëren, maar proberen een indruk te geven van de verschillende lijnen die het brontaalsysteem zoal met het doeltaalsysteem kunnen verbinden. Volledigheid heb ik hierbij niet na willen streven. Wat zich voorafgaand aan het vertaalproces afspeelt, valt, zoals Jaap Grave ook al opmerkt, vaak binnen een schemergebied. Daar een licht op werpen is maar tot op zekere hoogte mogelijk, en daarbij eigenlijk alleen voor het contemporaine tijdsbestek. Ook Hélène Buzelin (2007) stipt dit probleem aan: zij onderzoekt wat er gebeurt tussen het moment waarop de rechten aangekocht worden en de marketing na de publicatie. Van het voorafgaande selectieproces geeft ze aan dat naast de uitgevers en literair agenten soms ook de vertaler een rol als title-hunter speelt, maar laat het verder onbesproken.
Ik bekijk in dit artikel alleen in Frankrijk verschenen vertalingen. Dit heeft vooral een praktische reden: tot voor kort was het met de bekendheid en verspreiding van in België verschenen boeken in Frankrijk slecht gesteld. Internet brengt hier wel wat verandering in, maar de bekendste Belgische schrijvers, zoals Amélie Nothomb, hebben nog steeds een Franse uitgever. De afzetmarkt van Belgische uitgeverijen is dus hoofdzakelijk een nationale, zoals ook Reine Meylaerts al concludeerde (Meylaerts 2009).Ga naar eind1. Opmerkelijk is overigens dat in België vrijwel uitsluitend Vlaamse boeken vertaald worden, en slechts zelden werk van Noord-Nederlandse auteurs. Ook dit wijst op een nationale dynamiek. Onder ‘Nederlandse letteren’ versta ik zowel Nederlandse als Vlaamse auteurs, omdat deze laatste ook in Frankrijk steeds meer gezien worden als onderdeel van een Nederlandstalige literatuur - zij het met specifieke kenmerken. Een aanwijzing hiervoor kan men al op de titelpagina van veel vertaalde romans vinden: waar die vroeger veelal traduit du flamand vermeldde, is nu een formulering als traduit du néerlandais (Flandre) gebruikelijk geworden. Non-fictie en jeugdliteratuur zal ik buiten beschouwing laten, om me te beperken tot prozafictie, poëzie en toneel. Bij het raadplegen van de diverse bestaande bibliografieën heb ik ook tijdschriftpublicaties en bloemlezingen die niet uitsluitend aan Nederlandse literatuur gewijd waren, alsmede uitgaven in eigen beheer en/of in Nederland, niet meegeteld. Dit neemt uiteraard niet weg dat met name | |||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||
tijdschriften wel degelijk een rol van betekenis spelen in de receptie, zoals ook verderop zal blijken. Overigens is vooral het aantal vertaalde kinderboeken sterk in opmars, en in grote mate verantwoordelijk voor het op het eerste gezicht indrukwekkend hoge aantal vertalingen. Het zou zeker de moeite waard zijn te onderzoeken waar dit succes aan te danken is. De geraadpleegde bibliografieën zijn allereerst de Bibliographia neerlandica, samengesteld door P.M. Morel, die de periode 1900-1957 bestrijkt; vervolgens voor 1958-1982 de vijfjaarlijkse delen van Het Nederlandse boek in vertaling, en van 1983 tot 2010 de digitale vertalingendatabase van het NLPVF, nu Nederlands Letterenfonds. Om een indruk te krijgen van wat er verscheen in de periode voor 1900 heb ik de catalogus van de Bibliothèque Nationale de France gebruikt en de Bibliographie des traductions françaises (1810-1840) van K. van Bragt. Een indruk van de gegevens vanaf 1900, en vooral vanaf 1958, wordt gegeven in figuur 1. Voor de periode 1900-1957 geeft de grafiek een indicatief jaargemiddelde. De cijfers voor de jaren 1958-1982 zijn jaargemiddelden per (tien- dan wel vijfjaarlijkse) editie van Het Nederlandse boek in vertaling, vanaf 1982 gaat het vervolgens om jaarlijkse cijfers gebaseerd op mijn tellingen in de NLPVF-database.
Figuur 1. Nederlandstalige literatuur in Franse vertaling, 1900-2010.
| |||||||||||||
Historisch overzichtVoor de negentiende eeuw is er slechts sporadisch sprake van vertaling van Nederlandse literatuur in het Frans. Er wordt wel vertaald, maar dan hoofdzakelijk | |||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||
geschiedkundige en wetenschappelijke verhandelingen, reisverslagen enzovoort. De enkele uitzonderingen die de regel bevestigen zijn bijvoorbeeld Rhijnvis Feith, Adriaan Loosjes en de broers Willem en Onno Zwier van Haren. De belangstelling voor buitenlandse literatuur komt pas ver na 1800 echt op gang. Vaak brengt men de interesse voor Nederlandse literatuur in verband met de ontdekking van de Scandinavische auteurs aan het eind van de negentiende eeuw (zie bijvoorbeeld Lambert 1980). Er is echter al ruim voor die tijd sprake van een zekere erkenning of consécration (Casanova 1999) van de Nederlandse literatuur: in 1827 verschijnt er een literatuurgeschiedenis van Siegenbeek, en in hetzelfde jaar komen stukken van Langendijk, Vondel en Hooft uit in de reeks Chefs d'oeuvres des théatres étrangers. De mode van de historische roman - Walter Scott is in de door Van Bragt geïnventariseerde periode naast de Griekse en Romeinse klassieken de meest vertaalde auteur - komt de vertaling van Nederlandse literatuur zeer ten goede. In de daaropvolgende jaren kan het publiek kennismaken met Tollens' Zembla-epos (1839), en met Van Lennep van wie twee romans meerdere drukken beleven: een eerste vertaling van De roos van Dekama verschijnt in 1840; een tweede in 1860 en 1879, in de collectie ‘Bibliothèque des meilleurs romans étrangers’ bij Hachette. Deze tweede vertaling is van David van Lennep - zoon van de auteur - en Léon Wocquier, vertaler van de Oeuvres complètes van Hendrik Conscience vanaf 1854. Van Lennep heeft zodoende ongetwijfeld meegeprofiteerd van het succes van Conscience. Ook zijn Ferdinand Huyck kent meerdere Franse edities: 1858, 1865 en 1871, door hetzelfde duo vertaald. De Camera obscura van Hildebrand wordt in twee delen vertaald, ook weer door Wocquier, en uitgegeven in respectievelijk 1856 en 1860. De onbetwiste bestseller van de negentiende eeuw is echter de al genoemde Hendrik Conscience, van wie zoals aangegeven tussen 1854 en 1885 de volledige werken in het Frans verschijnen bij uitgeverij Lévy. Zoals José Lambert aangeeft, is de belangstelling voor Conscience niet zuiver literair, maar speelt ook ‘romantisch-politieke’ beeldvorming een rol (Lambert 1980). Dit geldt, mutatis mutandis, ook in sterke mate voor de bekendste Nederlandse schrijver van het eind van de negentiende eeuw: Multatuli. Na een voorpublicatie in 1868 verschijnt Max Havelaar voor het eerst in het Frans in 1876. Na een aanvankelijk gebrek aan belangstelling worden de Havelaar en keuzes uit het overige werk algauw wapens in de strijd van socialisten en anarchisten. Daarmee wordt Multatuli ook internationaal eigendom: tot halverwege de twintigste eeuw zijn het voornamelijk Belgen die zijn werk in Frankrijk zullen ontsluiten. Louis van Keymeulen presenteert in 1892 in de Revue des Deux Mondes Max Havelaar als een autobiografie en zijn auteur als positivistische antiautoritaire anarchist. De Nederlander Alexander Cohen, zelf anarchist, introduceert Multatuli in het voorwoord bij de door hem vertaalde Pages choisies (Mercure de France, 1901) als een onvermoeibare strijder tegen kleinburgerlijke vooroordelen. Ook de inleiding van Julius Pée bij Pages choisies de Multatuli | |||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||
(verschenen bij de socialistische uitgeverij Labor [Brussel/Parijs] in 1938) voert de schrijver nog in de eerste plaats op als vrijheidssoldaat. Pas vanaf 1943 gaat de belangstelling voor de literaire aspecten domineren.Ga naar eind2. Conscience die de Vlaamse vrijheidsstrijd incarneert, Multatuli die door een kleine groep radicalen voor het voetlicht wordt gezet: het laat zien hoe politiek in de negentiende eeuw een rol kon spelen in wat besproken en vertaald werd. Wellicht ligt het ook aan de politiek getinte belangstelling van het Franse publiek dat op de valreep van de negentiende eeuw - in 1898 en 1899 - als eerste Couperus-vertalingen de twee romans verschijnen die met wat goede wil als zijn meest geengageerde beschouwd mogen worden: Majesteit en Wereldvrede. De vertaling van Hooge troeven wordt aangekondigd, maar zal nooit het licht zien. Tegenwoordig spelen politieke motieven geen aantoonbare rol meer, tenzij men de recente vertalingen van migrantenliteratuur (A. Benali, K. Abdolah,...) als zodanig zou willen bestempelen. Wat wordt er in onze tijd zoal vertaald? Ruwweg interesseren de reguliere uitgevers zich voor recente en succesvolle titels. Er zijn maar weinig auteurs van wie een (groot deel van het) oeuvre vertaald wordt; enkele voorbeelden zijn schrijvers die inmiddels tot de Nederlandse canon behoren als Hella Haasse, Cees Nooteboom en Hugo Claus, maar ook van een jongere auteur als Erwin Mortier zijn na de gunstige ontvangst van Marcel alle andere romans eveneens vertaald. Voor de uitgave van de ‘echte klassiekers’ die niet actueel zijn of door hun auteur gepromoot kunnen worden, zijn relatief vaak universitaire uitgevers verantwoordelijk. De Presses Universitaires bezaten zo in de jaren '60-'70 van de vorige eeuw een collectie ‘Pays-Bas/Flandre’ en gaven een vijftiental boeken uit, van Couperus en Emants tot Teirlinck en Walschap. Na 1975 is in deze reeks echter niets meer verschenen. Wel verschijnen af en toe nog titels bij universitaire uitgeverijen in Straatsburg en Rijsel, samen met Parijs de drie steden in Frankrijk waar Nederlands gestudeerd kan worden als volledige studie. Onbekendere auteurs en de ‘marginalere’ genres poëzie en toneel, ten slotte, verschijnen bij kleinere uitgeverijen. Deze lijken minder belang te hechten aan strategieën en conventies en meer ruimte te geven aan waarden en interesses. | |||||||||||||
Kwantitatieve evolutieBibliografieën zijn zelden tot nooit volledig, en de hierna gegeven cijfers, die de lezer zoals gezegd ook terugvindt in de grafiek, dienen dan ook meer om een indruk te geven. Tussen 1900 en 1957 verschijnen er 94 vertalingen uit het Nederlands: jaarlijks dus gemiddeld 1.6. Daar is welgeteld één dichtbundel bij: in 1954 vertaalt Henri Deluy met zijn vrouw Ans en Dolf Verspoor gedichten van Adriaan Roland-Holst, die gepubliceerd worden door Seghers. Tollens en Meerman (Montmartre, 1812) niet meegerekend is dit, volgens mijn informatie, de eerste gepubliceerde vertaling van een poëziebundel. Op Henri Deluy, tot op heden een | |||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||
van de voornaamste pleitbezorgers van de Nederlandse poëzie in Frankrijk, kom ik nog terug. Van de vertaalde prozatitels dateert het overgrote deel van na 1880; de drie auteurs die het beste scoren (drie titels of meer vertaald) zijn achtereenvolgens Jan de Hartog, Willy Corsari en A. den Doolaard. Tussen 1958 en 1982 verschijnen gemiddeld 2.4 vertalingen per jaar. Omdat de bibliografieën van Van Raan steeds vijf jaar bestrijken (de eerste zelfs tien) is het moeilijk om zonder arbeidsintensief turven een duidelijk beeld per jaar te krijgen, maar op grond van de vijfjarencijfers lijkt er in deze periode een duidelijke dalende lijn in het aantal publicaties te zitten. Na 1983 en met name vanaf 1986 lijkt een voorzichtige stijging in te zetten, waarbij gezegd moet worden dat die voor een belangrijk deel op het conto komt van J.W. van de Wetering, van wie tussen 1986 en 1990 maar liefst 15 titels vertaald worden - uit de Engelse vertaling, overigens. Laten we die buiten beschouwing, dan komt het aantal vertalingen in 1990 voor het eerst boven de tien uit, met een gemiddelde van 4.6 per jaar voor de periode '83-'87 en 9.2 per jaar voor '88-'92. Deze toename is vooral toe te schrijven aan het actieve uitgeefbeleid van uitgeverij Actes Sud en aan de ontdekking van Hugo Claus. Hier moet ik bij aantekenen dat zich onder de vertalingen uit de laatste periode ook de eerste twee van vier lijvige delen met Claus' verzameld toneelwerk (Théâtre complet, 1990, 1992, 1993 en 1997) bevinden. Zou men de daarin opgenomen stukken allemaal apart meetellen, zoals de database van het NLPVF doet (vreemd genoeg alleen voor deze eerste twee delen en niet voor de volgende), dan valt het gemiddelde nog hoger uit.Ga naar eind3. De oprichting van het NLPVF in 1991 heeft niet onmiddellijk een aantoonbaar effect. Wat daarentegen wel duidelijk merkbaar resultaat geeft is de Frankfurter Buchmesse, waar Nederland en Vlaanderen in 1993 Schwerpunkt zijn. Beide factoren samen verklaren wel de doorzettende stijgende lijn (gemiddeld zestien vertalingen per jaar van '93-'97 en twintig tussen 1998 en 2002. In deze laatste periode moet ook de oprichting van het Vlaams Fonds voor de Letteren, in 1999, in consideratie worden genomen, al dragen de vier titels voor Jan Fabre en drie voor Cees Nooteboom er zeker ook het hunne toe bij dat 2000 een uitstekend jaar is voor de Nederlandse literatuur in Franse vertaling. Verder moet hier de lijvige Histoire de la littérature néerlandaise van Stouten, Goedegebuure en Van Oostrom genoemd worden, in 1999 bij Fayard verschenen, maar waarvoor het NLPVF al sinds 1992 ijverde (Wester 2002). Een duidelijke explosie valt vervolgens waar te nemen in 2003, jaar waarin de Nederlandstalige letteren centraal staan op de Salon du Livre in Parijs: maar liefst 55 titels. Het jaar daarop is dat weer ruim de helft minder, maar in 2005 zien we weer een stijging naar 33: misschien een tweede-golfeffect van de Salon? Daarna ebt de belangstelling weer wat weg. Gemiddeld verschijnen er van 2003-2007 jaarlijks dertig titels en de laatste jaren (vanaf 2008) rond de twintig. Uit het voorafgaande kunnen we, als we een slag om de arm houden gezien de relatieve betrouwbaarheid van deze cijfers, opmaken dat de oprichting van de | |||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||
Stichting voor vertalingen in 1954 maar een licht effect heeft gehad op het aantal gepubliceerde vertalingen. Die van het NLPVF in 1991 en het VFL in 1999 dragen sterker bij aan een stijgende lijn, maar een groot verschil maken met name mede door hen georganiseerde literaire manifestaties als de Frankfurter Buchmesse van 1993, en de Parijse Salon du Livre van 2003 waar Nederland en Vlaanderen centraal stonden. Het gevaar met dergelijke kortdurende evenementen is dat de aandacht verdwijnt zodra de schijnwerper weer op een ander onderwerp wordt gericht. We zien hier echter dat ook op wat langere termijn de aantallen vertalingen zich steeds op een iets hoger niveau handhaven dan voorheen. In dezen spelen het NLPVF en het VFL natuurlijk een fundamentele rol. Hun institutionele bemiddeling wordt echter ondersteund door uiteenlopende persoonlijke actoren die zeker zo belangrijk zijn en met name een verklaring kunnen vormen voor vertalingen van strategisch minder voor de hand liggende auteurs waar institutioneel niet zo snel ‘op ingezet’ wordt. | |||||||||||||
Uiteenlopende bemiddelaarsDe rol van de passeurs, zoals men ze in het Frans noemt, is essentieel. Deze bemiddelaars fungeren als doorgeefluik en ontsluiten de literatuur uit het Nederlandse taalgebied voor het Franstalige publiek. Zij slechten de taalbarrière, maar ook de cultuurbarrière tussen beide landen door hun repertoire strategisch in te zetten en verbanden te leggen tussen het Nederlandse en het Franse literaire subsysteem. De bemiddelaars zijn zoals gezegd op twee niveaus actief, of liever gezegd: in twee stadia van het receptieproces. In het bovengenoemde schema van het literaire veld van Dorleijn en Van Rees worden deze weergegeven door de dubbele pijl die de symbolische productie met de materiële productie verbindt. In het geval van een vertaling wordt in feite de materiële productie zowel voorafgegaan als gevolgd door stadia van symbolische productie. De symbolische productie van literair systeem A (de brontaal) beïnvloedt de materiële productie van systeem B (de doeltaal) waarna weer symbolische productie in systeem B plaatsvindt (die ook weer in systeem A kan doorwerken in de vorm van prestige). Het eerste stadium omvat de introductie van nog niet vertaalde literatuur bij potentieel geïnteresseerde uitgevers. Het gaat hier om het tot stand brengen van een eerste representatie van Nederlandstalige literatuur in het algemeen of een auteur in het bijzonder. Deze introductie kan plaatsvinden door direct contact tussen uitgeverijen, maar ook indirect, bijvoorbeeld doordat eerst via de pers de interesse van het publiek wordt opgewekt. Vervolgens laten we hier gemakshalve de stepping stone van het eigenlijke vertaalproces buiten beschouwing, omdat de vertaler in die fase de enige ontvanger van een tekst is. Wel is hij uiteraard degene die van de originele tekst een product maakt dat voor receptie door het publiek geschikt is, en dat afgeronde product staat dan ook centraal in het tweede stadium: vertaalde literatuur bij het publiek | |||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||
bekend maken. Na en naast de gebruikelijke promotie door de uitgever kunnen ook hier andere figuren en instanties een rol spelen, waarvan de belangrijkste functie is kennis en representaties te creëren, dat wil zeggen: de informatie te verstrekken die de lezers in staat stelt auteur en vertaling te contextualiseren, en zich een oordeel te vormen door aan deze context te refereren, met andere woorden: hen in te passen in hun repertoire. Ik zal aan de hand van een aantal voorbeelden uiteenzetten welke verschillende soorten actoren in bovenstaande stadia een rol kunnen spelen. Een scheiding op componenten is niet mogelijk, omdat doorgaans zonder diepgravend documentair onderzoek nauwelijks te zeggen is welke aspecten het strategisch repertoire domineren. Wel lijkt de algemene tendens te zijn dat institutionele actoren de nadruk leggen op strategie en conventie, individuele actoren op waarden en interesses. Omdat veel bemiddelaars een bijdrage leveren aan het toekennen van symbolische waarde aan zowel het nog onvertaalde als het vertaalde boek, is het eigenlijk ook niet goed mogelijk om mijn betoog op grond van de twee onderscheiden fases te structureren. Wel werd vroeger (tot en met de eerste helft van de twintigste eeuw) vooral het eerste stadium gedomineerd door tweetalige Belgen. Vaak ging het dan om vertalers in een dubbelrol. Men kan hier bijvoorbeeld denken aan de al eerder genoemde pleitbezorgers en vertalers van Multatuli, die in tijdschriften en boeken inleidingen op zijn werk en over zijn leven publiceerden, maar ook aan iemand als vertaalster Maddy Buysse (1908-2000), schoondochter van de schrijver, die tot in de jaren '70 van de vorige eeuw een groot aantal uiteenlopende schrijvers als Claus, Daisne, Michiels, Corsari, Vandeloo, Fabricius, Hamelink, Geeraerts en Reve vertaalde en vooral: die deze bij vooraanstaande uitgevers als Gallimard wist onder te brengen, dankzij haar goede contacten in de Parijse uitgeverswereld. Volgens Reine Meylaerts nam Maddy Buysse met negentien vertaalde titels 10% van de naoorlogse vertaalproductie voor haar rekening (Meylaerts 2009). Op grond van onze cijfers moeten we dit aandeel iets lager inschatten, maar het geeft wel aan hoezeer Buysse een centrale positie innam. Overigens voert Manteau-biograaf Kevin Absillis haar op zijn blog over de uitgeefster ook op als de literair agente die de vertaalrechten op Bonjour tristesse van Françoise Sagan aan Manteau verkocht (Absillis 2010). Ongetwijfeld is het niet bij dit ene boek gebleven. Ook in de receptie van Franse literatuur in Nederland heeft zij dus een rol gespeeld. De laatste decennia zijn er, naast Belgische, ook steeds meer Franse vertalers. Uiteraard komt het voor dat een titel op hun instigatie door een uitgever wordt aangekocht en vervolgens door hen vertaald, maar een aantal van hen heeft daarnaast nog een andere bemiddelende functie die het receptieproces beïnvloedt en sterk bijdraagt aan de uitbreiding van kennis en representaties van Nederlandstalige literatuur. Zo is Henri Deluy, zoals we zagen vertaler van een van de eerste dichtbundels in 1954, ook en vooral sinds 1958 de drijvende kracht achter het literaire tijdschrift Action poétique. Zijn persoonlijke affiniteiten en contacten met | |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
de Vijftigers hebben door de jaren heen herhaaldelijk hun neerslag gevonden in verschillende artikels en vertalingen in het blad, waar in het tweehonderste nummer zelfs een inventariserend overzichtsartikel aan gewijd werd (Cunin 2010). De laatste jaren besteedt Deluy ook aandacht aan hedendaagse dichters, en onlangs is een door hem samengestelde bloemlezing van moderne Nederlandse poëzie verschenen. Hoewel Action poétique een bescheiden oplage heeft, geniet het met name in het circuit van kleinere uitgeverijen bekendheid en erkenning. Een ander soort vertaler-redacteur is Philippe Noble, niet alleen vertaler van onder anderen Cees Nooteboom en Harry Mulisch, maar ook verantwoordelijk voor de collectie ‘Lettres néerlandaises’ bij Actes Sud, waar hij als zodanig een duidelijke institutionele invloed uitoefent. Actes Sud is daarmee een van de weinige uitgeverijen die voor de ‘ontdekking’ en beoordeling van Nederlandse literatuur niet volledig afhankelijk is van derden (externe bemiddelaars) of van Engelse of Duitse vertalingen en samenvattingen. Ook Gallimard verkeert in deze benijdenswaardige positie: daar heeft redacteur Jean Mattern zich zuiver uit belangstelling voor onze letteren het Nederlands eigen gemaakt. Ten slotte moeten we bij de traducteurs-introducteurs, zoals Pascale Casanova ze noemt, ook Daniel Cunin vermelden, die op zijn blog over de Nederlandse en Vlaamse literatuurGa naar eind4. niet alleen recente vertalingen signaleert, maar ook vergeten publicaties uit negentiende en twintigste-eeuwse tijdschriften opzoekt en (deels) digitaal toegankelijk maakt, en een schat van informatie verstrekt over tal van schrijvers, waar iedereen die informatie zoekt op de Franse Google algauw bij terechtkomt.Ga naar eind5. Hij begeeft zich hiermee op een terrein dat het midden houdt tussen een literair tijdschrift en literaire kritiek. Naast individuen verschaffen ook verschillende instanties Frankrijk toegang tot de Nederlandse literatuur. Allereerst zijn dat natuurlijk het NLPVF (nu Nederlands Letterenfonds) en het Vlaams Fonds voor de Letteren, op wier rol ik hierboven al kort inging. De internationale boekenbeurzen zijn slechts de speerpunt van hun inspanningen om de belangrijkste auteurs van het moment ook in het buitenland te introduceren. Daarnaast heeft hun relatief royale subsidiebeleid indirect natuurlijk ook een aanmoedigend effect op uitgevers die aarzelen om in zee te gaan met een onbekende auteur uit een onbekende taal. Meer specifiek van belang voor de Nederlands-Franse betrekkingen is de Prix des Phares du Nord, een in 2006 door het NLPVF in het leven geroepen tweejaarlijkse prijs voor vertalers naar het Frans, achtereenvolgens toegekend aan Philippe Noble, Annie Kroon, Anita Concas en Bertrand Abraham. Deze prijs wordt uitgereikt op het Institut Néerlandais in Parijs. Op dit cultureel instituut worden regelmatig literaire programma's georganiseerd, waarbij zowel recent vertaalde als nog onbekende schrijvers betrokken kunnen zijn. Een van de formules bestaat eruit naast Nederlandse en Vlaamse ook Franse auteurs uit te nodigen wiens werk thematisch of stilistisch bij elkaar aansluit. De moderatoren zijn vaak afkomstig uit Franse journalistieke of literaire kringen. Door dit dwarsverband te | |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
leggen en ook door bij de Fransen bekende namen met de programmering te associëren, levert het Institut Néerlandais een belangrijke bijdrage aan het creëren van een context waarin de uitgenodigde Franse critici en lezers de Nederlandse auteurs kunnen plaatsen. Het leespubliek krijgt referentiepunten om het werk aan te kunnen toetsen. Op het gebied van de poëzie moet in dit kader zeker de naam van Erik Lindner nog genoemd worden, achtereenvolgens een institutionele en een individuele bemiddelaar. Hij verzorgde tussen 1998 en 2003 literaire progamma's voor het instituut en als Nederlandse dichter, wonend in Parijs, slaagde hij er als geen ander in contacten te leggen met en bruggen te slaan naar de eigentijdse Franse poëzie. Zijn institutionele activiteiten mondden in 2003 uit in de samenstelling, met Henk Pröpper, van een bloemlezing van hedendaagse Nederlandse dichters, Le verre est un liquide lent. Individueel was Erik Lindner als dichter in 2004 betrokken bij een Import/Export-atelier, georganiseerd door het Centre International de Poésie Marseille (cipM). In het kader van deze min of meer tweejaarlijks georganiseerde ateliers werken drie Franse en drie buitenlandse dichters, meestal afkomstig uit mediterrane landen maar in 2004 uit Amsterdam, samen aan de vertaling van elkaars gedichten. Vervolgens wordt een tweetalige bundel gepubliceerd en publiek gepresenteerd; in dit geval in 2006 bij het cipM en bij Perdu in Amsterdam. Dergelijke in letterlijke zin grensoverschrijdende initiatieven, waarbij het publiek met de auteurs in den vleze kennis kan maken, vormen ongetwijfeld een belangrijke stimulans voor de interesse voor buitenlandse literatuur. Via informele betrekkingen blijft Lindner een vraagbaak en referentie voor Franse uitgevers die geïnteresseerd zijn in Nederlandse poëzie. Franse schrijvers kunnen ook een rol van betekenis spelen in de receptie van een vertaling, in zoverre hun eigen prestige ze een zekere autoriteit verleent en hun waardering voor een vertaling opgevat wordt als een bewijs voor de littérarité (Casanova 1999), de literaire waarde ervan. Hun symbolische productie werkt dan als een laissez-passer dat de deuren opent voor de onbekende Nederlandse schrijver. Dit aspect van de receptie was in de negentiende eeuw al essentieel, toen bijvoorbeeld een toonaangevend criticus van Poolse origine, Teodor de Wyzewa, als een van de eersten aandacht besteedde aan de verschillende Europese literaturen, en schrijvers als Van Eeden, Hélène Schwarz en Couperus introduceerde in zijn bijdragen aan onder andere de Revue des Deux Mondes. In 1901 schrijft de veelgelezen Anatole France het voorwoord bij de eerder genoemde keur uit het werk van Multatuli, waarin hij deze een Hollandse Voltaire noemt. Twintig jaar later verschijnt De kleine Johannes met een voorwoord van Nobelprijswinnaar Romain Rolland, met wie Van Eeden via de pacifistische Forte-Kreis bevriend was geraakt. Het boek beleeft in één jaar vier drukken; zelfs als de oplage klein was, mag dit toch wel als een indicatie van een zeker succes beschouwd worden. | |||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||
Soms wordt een schrijver bewerker of vertaler. Dit was het geval van Jean Giono, die gehoor gaf aan het verzoek Vondels Jozef in Dothan te bewerken voor een opvoering in 1952. Walter Thys heeft in Vondel et la France het kennelijk gebrek aan enthousiasme beschreven waarmee Giono dit karweitje op zich nam (Thys 1988). Ook de reacties in de pers waren gemengd. Desondanks zijn ongetwijfeld de lezers van Giono nagenoeg de enigen die heden ten dage nog wel eens Vondel lezen in het Frans. Een recenter en positiever voorbeeld van de rol die een schrijver kan spelen, ten slotte, is de paginagrote recensie die Milan Kundera in 2007 publiceert in de boekenbijlage van Le Monde over de bijna een jaar eerder hervertaalde Donkere kamer van Damokles van W.F. Hermans. Kundera's lovende artikel werd zo veel besproken dat het ongetwijfeld de totale stilte in de pers in de maanden na verschijning van de vertaling in één keer gecompenseerd heeft. | |||||||||||||
ConclusieHoewel sommige auteurs door de jaren heen zeer veel vertaald zijn - ik denk dan bijvoorbeeld aan Hugo Claus, Hella Haasse of Cees Nooteboom, genieten ze bij het grote publiek nog steeds geen echte naamsbekendheid. De Nederlandse literatuur is relatief perifeer gebleven. In het repertoire van de Franse lezer is nog geen duidelijk omlijnde representatie tot stand gekomen, zoals dat wel het geval is voor klassieke buitenlandse referenties als de negentiende-eeuwse Russen, en recenter de Italiaanse en Zweedse (thriller-)literatuur. Dat in veel boekwinkels de Nederlandse auteurs op het plankje nordique (Scandinavisch) prijken is symptomatisch voor dit gebrek aan een duidelijk eigen gezicht. Uit het voorgaande moge blijken dat wie de Nederlandse letteren zichtbaar wenst te maken in het buitenland niet kan volstaan met een officieel vertaalbeleid of promotie door de uitgeverijen. In het receptieproces vervullen ook op een minder geïnstitutionaliseerd niveau allerlei soorten literaire relaties een belangrijke functie. Zeer uiteenlopende actoren - vertalers, redacteurs, journalisten, schrijvers,... - beïnvloeden de kwalitatieve en kwantitatieve vertaalcontacten tussen Nederland en Frankrijk. Zij dragen ertoe bij dat de bronteksten in de context van een repertoire geplaatst worden, dat de Nederlandse literatuur een gezicht krijgt, een identiteit, waaraan de Franse lezers vervolgens een waardeoordeel kunnen verbinden. Hun persoonlijke affiniteiten zijn vaak de voornaamste drijfveer die hun strategieën determineert. Natuurlijk hoopt iedere Franse uitgever dat de door hem aangekochte Nederlandse bestseller eenmaal vertaald naar een minder perifere taal de nieuwe Stieg Larsson zal blijken te zijn en hem een kassucces op zal leveren. Die internationale doorbraak is iedere Nederlandse en Vlaamse schrijver gegund, maar tot het zover is, blijft de Nederlandstalige literatuur afhankelijk van de inzet en persoonlijke contacten van de exporteurs/importeurs in letteren om de stijgende lijn van verta- | |||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||
lingen uit het Nederlands door te zetten. Dat ook het voortbestaan van Nederlands onderwijs aan Franstaligen en vice-versa in dit verband essentieel is, lijkt me een vanzelfsprekende bijkomstigheid. | |||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||
|
|