Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2011
(2011)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||
Een nieuw verhaal - auctoritas en kennistransfer in de vroegmoderne geneeskunde
| |||||||||||||||||||||||||||
InleidingHet onderwerp ‘literatuur en kennis’ heeft in de laatste jaren in het onderzoek naar de vroegmoderne tijd grote opgang gemaakt (samenvattend zie Klausnitzer 2008). In dit verband wordt er steeds op gewezen dat literatuur niet alleen kennis recipieert en produceert of het omgaan met bepaalde kennisvormen problematiseert, maar ook dat de wetenschappelijke literatuur gebruik maakt van retorische stijlmiddelen. Dit proces wordt in verschillende projecten onderzocht, met name ook in de germanistiek, waar wetenschapshistorische vormen en motieven, kennisdiscoursen en culturele praktijken alsmede hun invloed op esthetische concepten in de belangstelling zijn komen te staan van het onderzoek.Ga naar eind2. Ook voor de filosofiegeschiedenis spelen literaire vertel- en leeswijzen een cruciale rol, zoals de uitvoerige studie van Claus Zittel over de invloed van esthetische vormen en figuren op het denken van René Descartes (1596-1650) liet zien (Zittel 2009, p. 15). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||
In dit artikel zal de aandacht uitgaan naar een specifiek aspect van de relatie tussen literatuur en natuurwetenschap in de vroegmoderne tijd. Het onderzoekt hoe de waarneming van natuurlijke verschijnselen wordt gestuurd door het ontleden van teksten en hoe de ontdekking van bepaalde structuren in de natuur wederom invloed op vroegmoderne lees- en schrijfwijzen heeft. Om deze samenhang te analyseren, zullen drie problemen worden behandeld: de verhouding tussen auctoritas en autopsie in de vroegmoderne tijd en haar invloed op de wetenschapsbeoefening, de daaruit voortkomende esthetische leeswijzen in het ‘Boek der Natuur’ door Nederlandse wetenschappers van de zeventiende eeuw en de verandering van het auctoritas-concept door de invloed van het cartesianisme vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw. De aandacht gaat daarbij vooral uit naar medische teksten, omdat juist in dit genre de correlatie tussen retorische technieken en kennisverwerving een cruciale rol speelt. Vroegmoderne Nederlandse wetenschappers, zoals de arts Cornelis Bontekoe, speelden op dit gebied een voortrekkersrol en worden tot belangrijke wegbereiders van nieuwe wetenschappelijke onderzoeksmethodes en nieuwe narratieve figuren in de geneeskunde. | |||||||||||||||||||||||||||
De ‘anatomie van Dr. Tulp’Een van de bekendste schilderijen van Rembrandt is zonder twijfel De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp. Het in 1632 ontstane werk dat heden in het Mauritshuis in Den Haag hangt, biedt een mooie introductie op de thematiek van dit artikel (voor een uitgebreide analyse zie Volkenandt 2004). Op het schilderij zijn leden van het Amsterdamse chirurgijnsgilde te zien die luisteren naar een voordracht van de bekende anatoom Nicolaes Tulp (1593-1674). Zij nemen deel aan een sectie op een menselijk lichaam en zijn dus door middel van de autopsie direct verbonden met de nieuwste inzichten van de natuurwetenschap. Tegelijkertijd ligt er een geweldig boekdeel opengeslagen op de sectietafel. Het verwijst naar het tweede, voor literatuur en natuurwetenschap in de zeventiende eeuw uitermate belangrijke begrip - de autoriteit of auctoritas. Autopsie - het zelf bekijken van de dingen - en auctoritas - het bestuderen van beroemde voorgangers - zijn de twee polen waartussen zich de productie van kennis in de vroegmoderne tijd afspeelt (zie de studies van Danneberg 2002). In het kunsthistorische onderzoek is gebleken dat de grote foliant op de tafel zelf een beroemd anatomisch werk zou kunnen zijn, namelijk De humani corporis fabrica (1543) van Andreas Vesalius (1514-1564; vergelijk Volkenandt 2004, p. 151, p. 309). De uit de Lage Landen afkomstige Vesalius - hij was lijfarts van Karel V en Filips II - was de grote vernieuwer van de anatomie in de zestiende eeuw (zie Danneberg 2003, pp. 113-141; Eckart 2009, pp. 95-100). Dr. Tulp laat zich op het schilderij van Rembrandt dus welbewust in de schaduw van zijn grote voorganger portretteren. Door zijn tijdgenoten werd hij niet voor niets aangeduid als ‘de tweede Vesalius’. Maar hier begint de keten van associaties pas, want de aanroe- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||
ping van de autoriteit van Vesalius impliceert tegelijkertijd een kritische houding tegenover een andere, voor de zeventiende eeuw uitermate belangrijke medische grootheid: Galenos van Pergamon (129 - circa 200; over de hier geschetste medische ontwikkelingen zie de overzichtswerken van Bruchhausen & Schott 2008 en Eckart 2009). Deze Griekse arts uit de tweede eeuw na Christus gold eeuwenlang als de eerste autoriteit op medisch gebied in Europa. Vooral zijn leer van de vier lichaamssappen en de daaruit voortvloeiende menselijke temperamenten heeft grote opgang gemaakt. Vesalius was een van de eersten die de auctoritas van de Griekse medicus op bepaalde punten durfde aan te tasten. Het beslissende moment voor de correctie van enkele ideeën bij Galenos waren de door Vesalius doorgevoerde anatomische secties. Hierbij had hij vastgesteld dat er duidelijke verschillen bestaan tussen de lichamen van dieren en mensen. Galenos zelf had ook secties verricht, bijvoorbeeld op honden en apen. Door deze natuurwetenschappelijke kennis was Galenos op zijn beurt in staat geweest een antieke autoriteit kritisch te beoordelen, namelijk Hippocrates van Kos (circa 460 voor Christus - circa 370 voor Christus) en diens aanhangers. Daarmee onderstreepte Galenos zelf de betekenis van de autopsie en het experiment en wilde hij een slaafs vasthouden aan de theoretische traditie voorkomen. Het verwerven van kennis op basis van praktijkervaringen werd uitermate belangrijk. Galenos zelf was ook arts bij Romeinse soldaten en gladiatoren en kon dus ook via deze weg anatomische ervaringen opdoen. Deze betekenis van de praktijkgerichte kennisverwerving werd tijdens de renaissance - onder andere door Vesalius - herontdekt. In deze samenhang bestaat er van Galenos een tekst die als een lofzang op de hand begrepen kan worden, de hand van de chirurg of patholoog dus (in De usu partium; zie Danneberg 2003, p. 226). Het is namelijk juist de hand die de natuurwetenschapper in aanraking brengt met nieuwe kennis. Op het beroemde portret van Vesalius in de Fabrica wordt de hand enerzijds tot een object van onderzoek, anderzijds tot het belangrijkste instrument van de natuurwetenschapper. Deze analogie is ook te vinden op het schilderij van Rembrandt, waarin de handtopos eveneens is verwerkt. De musculaire structuur die door dr. Tulp aan de toeschouwers wordt gedemonstreerd, is immers die van een arm met een hand (zie het onderzoek van William S. Heckscher, waarover Volkenandt 2004, p. 151; Bitbol-Hespériès 2000, p. 355). De kunst (techné) van de anatoom verbindt zich op deze wijze met de kunst van de schilder, Rembrandt dus, want welk instrument zou bij hem anders de hoogste prijs kunnen wegdragen? Het is de hand van de kunstenaar die dr. Tulp onsterfelijk maakt. Op deze wijze worden medische wetenschap en kunst met elkaar in samenhang gebracht en wordt een antiek topos voor de eigen tijd duidelijk gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||
De ‘leesbaarheid van de wereld’De dialoog tussen de autopsie - de waarneming - en de auctoritas - de leerstellingen van grote voorgangers - daar gaat het dus om in de wetenschap van de zeventiende eeuw. In het bestek van dit artikel kan geen overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van de vroegmoderne wetenschapstheorie die gekenmerkt wordt door de stapsgewijze aflossing van de auctoritas door de autopsie (zie Schmidt-Biggemann 1983; Van Dülmen 2004; Frank, Kocher & Tarnow 2007). Hier zullen twee voor de samenhang van lectuur en waarneming belangrijke concepten kort worden besproken: de gedachte van de ‘leesbaarheid van de wereld’ en de ‘anthropological turn’ in de zestiende eeuw. Het denkbeeld van de ‘leesbaarheid van de wereld’ werd door Hans Blumenberg gebruikt voor het onderzoek naar de retorische structuren van wetenschappelijke paradigmawisselingen tijdens de overgang van de middeleeuwen naar de vroegmoderne tijd. Hij beschouwt de evolutie van het denken als een emancipatieproces van de geschreven autoriteit van het ‘Boek der Openbaring’. De door de Bijbel gestuurde perceptie van de werkelijkheid werd in de vroegmoderne tijd afgelost door de lectuur in het ‘Boek der Natuur’ (‘Boeck der Natuere’; zie Jorink 2007, beknopt Jorink 1999). Om deze ontwikkeling te karakteriseren, gebruikte de nieuwe wetenschap metaforen van grensverleggende processen: de scheepvaart, de verkenning van verre kusten, doorbroken muren en nieuwe gebouwen, microscopische of telescopische ontdekkingen (Blumenberg 1981, p. 68). Blumenberg benadrukt de grote invloed die niet alleen de Bijbel, maar ook antieke autoriteiten hebben op de waarneming van de wereld en hij spreekt van de ‘vijandschap tussen de boeken en de werkelijkheid’. De geschreven traditie, aldus de filosoof, werd steeds gebruikt om de waarheid van de eigen ervaring verdacht te maken (Blumenberg 1981, p. 17). Geleerden als Francis Bacon, William Harvey, René Descartes en anderen doorbreken uiteindelijk deze macht van de auctoritas en openen nieuwe perspectieven voor de wetenschapsbeoefening. In dit proces hebben wetenschappers uit de Nederlandse Republiek, zoals verderop in deze tekst nog zal worden aangetoond, een fundamentele rol gespeeld. Naast de notie van een empirische ‘leesbaarheid van de wereld’ is de ontwikkeling van de antropologie in de vroegmoderne tijd voor het denken over de samenhang van lectuur en waarneming belangrijk (zie De Angelis 2010). Uitgaande van de commentaren over Aristoteles' geschrift De anima ontstaat in de zestiende eeuw een nieuw wetenschappelijk tekstgenre, de anthropologia, waarin de samenhang van de leer van de ziel (psyché) en de lichaamsbouw van de mens (soma) besproken wordt (zie over De anima de inleiding in de editie Seidl 1995 en Salatowsky 2006). De verhouding van deze twee begrippen wordt door humanisten zoals Juan Luis Vives (1492-1540) en Philipp Melanchthon (1497-1560) onderzocht tegen de achtergrond van de filosofische, theologische, juridische en natuurwetenschappelijke traditie. In de loop van de zestiende eeuw ontstaat de notie van een scheiding van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||
de anthropologia in de deelstudies geest (psychologia) en lichaam (anatomia). Deze dualiteit leidt in de tweede helft van de zeventiende eeuw uiteindelijk tot een rationalisering van het onderzoek over het lichaam. Ook hier wordt de waarneming niet meer gestuurd door de autoriteit van de Bijbel en de antieke schrijvers (Aristoteles, Galenos), maar begint een ‘naturalisering’ van het menselijke lichaam (Harvey, Descartes). Een belangrijke rol in dit proces is weggelegd voor medische geschriften. Hierin worden aanvankelijk op basis van de antieke teksten stellingen geformuleerd die vervolgens door de autopsie (gedeeltelijk) weerlegd worden, waardoor nieuw tekstmateriaal door middel van een imaginatieproces ontstaat: wat zouden de ouden gezien kunnen hebben als ze vandaag nog leefden? Deze imaginaties, samen met het retorische procedé van de demonstratio ocularis, leidden tenslotte tot een anatomie die de lezer geheel in empirisch vaarwater deed belanden. | |||||||||||||||||||||||||||
De retorische samenhang tussen tekst en lichaamWelke consequenties nu heeft de samenhang tussen retorica en anatomie voor de analyse van teksten en waarin bestaat de parallel tussen de ontleding van tekst- en lichaamsstructuren? Alle wetenschap, zo werd al tijdens de middeleeuwen geleerd, is gericht op de kennis van God. Deze doelstelling van het wetenschappelijke onderzoek gold in het begin ook voor de vroegmoderne tijd. God en zijn wijsheid kunnen volgens de toen gangbare theorieën door het bestuderen van het ‘Boek der Natuur’ en de lectuur van de Heilige Schrift worden erkend. Het aan de hand van de juiste retorische technieken blootleggen van de goddelijke harmonie in deze boeken is de belangrijkste doelstelling van het menselijke kennisstreven. Een van deze technieken is de anatomie. Zoals talrijke auteurs al in de zestiende eeuw schrijven, gaat het erom, van een ‘vleselijke naar een geestelijke kunst van de ontleding voort te gaan’ (Danneberg 2003, p. 213, p. 216). Door het blootleggen van de interne structuur, niet alleen van natuurlijke verschijnselen maar juist ook van de heilige teksten, wordt de goddelijke harmonie in de gehele schepping gedemonstreerd. Voor dit doel gebruiken verschillende schrijvers een metaforiek die wijst op de verbinding tussen teksten en natuurlijke lichamen. Teksten moeten volgens hen zodanig worden behandeld dat zij - net als onder het mes van de anatoom - in hun bestanddelen worden opgedeeld, zodat de onderliggende harmonische structuren kunnen worden blootgelegd en het op deze manier mogelijk is, kennis te verwerven (Danneberg 2003, p. 197). Dit proces is ook de voorwaarde voor het beteugelen van de verderfelijke menselijke curiositas. De juiste ontleedkunst zal als positieve eigenschap van de wetenschapper de admiratio voortbrengen, het bewonderen van de harmonische scheppingsorde (vergelijk Danneberg 2003, p. 243). Nog tot in de achttiende eeuw was dit onder de invloed van de physicotheologie een belangrijke voorwaarde om het menselijke kennis- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||
streven ook theologisch te funderen (over de admiratio bij Martinet zie bijvoorbeeld Noak 2008). De complexe verhouding tussen auctoritas en autopsie heeft te maken met de retorische leer van de locus ab auctoritate of de probatio per testes, het bewijs door getuigen, zoals deze door antieke retoren werd ontwikkeld en in de middeleeuwen op een christelijke grondslag werd uitgebreid.Ga naar eind3. Een belangrijk kenmerk van deze theorie is de tegenstelling tussen de goddelijke (auctoritas divina) en de menselijke autoriteit (auctoritas humana), waarbij de zwakheid van de humane auctoritas natuurlijk op de voorgrond staat. De locus ab auctoritate van het menselijke getuigenis is steeds een locus inartificialis, hetgeen betekent dat de argumenten worden bepaald door externe factoren en niet door een interne, rationele tekstlogica. Het ontstaan van de auctoritas humana is daarbij op twee elementen terug te voeren. Aan de ene kant is het namelijk een vereiste dat de onderzoekers zelf een vakinhoudelijke competentie bezitten die zij zich vooral door het bestuderen van de voorgangers, de autoriteiten, hebben verworven. Aan de andere kant is autopsie noodzakelijk, de functie van waarnemer of ooggetuige die door de ontleedkunde, de anatomie, in het spel komt en waardoor nieuwe vormen van kennis worden aangereikt. Daardoor worden in het vroegmoderne proces van kennisverwerving auctoritas en autopsie dialectisch met elkaar verbonden (Danneberg 2003, p. 132). Aan de hand van het voorbeeld van dr. Tulp kan dit mechanisme worden verduidelijkt. Nicolaes Tulp, de ‘tweede Vesalius’, verwerft autoriteit, omdat hij beschikt over de kennis van de antieke traditie, zodat hij in staat is nieuwe vragen voor de bestudering van het materiaal te vinden. Deze vragen kan hij vervolgens met behulp van de autopsie beantwoorden. In deze zin is ook voor de leden van het Amsterdamse chirurgijnsgilde een bijzondere rol weggelegd: zij fungeren als ooggetuigen. Hun aanwezigheid bevestigt de nieuwe kennis van dr. Tulp, hun autopsie van de natuurlijke verschijnselen steunt zijn autoriteit. Dit was trouwens in de vroegmoderne natuurwetenschappen een vaak gebruikt procedé. | |||||||||||||||||||||||||||
Lezen in het ‘Boek der Natuur’De lectuur in de liber naturalis op basis van de bovengenoemde theoretische voorwaarden is, zoals reeds besproken, een van de grote onderwerpen in de wetenschap van de vroegmoderne tijd. De Nederlandse Republiek beleefde ook in deze zin een ‘gouden eeuw’, en het belang van de Nederlandse geleerden, vooral ook voor de Duitse wetenschapsgeschiedenis, kan moeilijk worden overschat. Het probleem van de autopsie komt daarbij ook nog op een andere wijze naar voren, want de hier genoemde vroegmoderne onderzoekers maken bijvoorbeeld gebruik van de microscoop, een instrument dat voor de antieke schrijvers onbekend was. Daardoor was het voor hen noodzakelijk een nieuwe vorm van autoriteit te vinden, die wederom alleen door de autopsie bevestigd kon worden. Hier zullen twee | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||
voorbeelden van Nederlandse wetenschappers worden genoemd die kenmerkend zijn voor deze nieuwe natuurfilosofie. Jan Swammerdam (1637-1680) wijdde zijn leven aan de studie van de menselijke en dierlijke anatomie en de bestudering van insecten (zie Jorink 2007, pp. 229-247; Kooijmans 2007; Lindeboom 1981, pp. 49-59). Hij beschreef als eerste de rode bloedlichaampjes, deed onderzoek naar de ademhaling en naar de geslachtsorganen van de vrouw. Zijn dialoog met de antieke autoriteiten speelde zich evenwel vooral af op het gebied van de insectenkunde. In zijn - in het Nederlands verschenen - studie Historia insectorum generalis ofte algemeene verhandeling van de bloedeloose dierkens (1669) bewees hij dat insecten niet, zoals sinds Aristoteles werd beweerd, door spontane generatie ontstaan, maar zich in een proces van geslachtelijke voortplanting ontwikkelen uit eieren. Bovendien liet hij zien dat de metamorfose van de insecten niets gemeen heeft met dood en verrijzenis, zoals de oudere, emblematische voorstellingen het hadden geduid. Volgens Swammerdam ging het integendeel om een natuurlijk groeiproces. Ook de metafoor van de bijenstaat werd door hem grondig herzien, want hij kon bewijzen dat aan het hoofd van deze in de vroegmoderne tijd graag voor politieke vergelijkingen gebruikte insectenstaat een koningin stond en geen koning, wat voor de geleerde wereld in deze tijd nogal choquerend was. Ook hij had de al genoemde getuigen nodig die zijn door experimenten gewonnen wetenschappelijke kennis moesten bevestigen. Zo ontving hij in 1669 Cosimo de Medici (1642-1723), de latere Groothertog van Toscane, samen met de wetenschapsmecenas Melchisédec Thévenot (1620-1692), een van de vaders van de Académie Royale des Sciences, die ook Swammerdam onder zijn hoede had genomen. Voor de ogen van het verbaasde gezelschap ontleedde Swammerdam de cocon van een rups om zijn ideeën aangaande de metamorfose van de insecten te bewijzen. Overigens werd de geleerde gekweld door sterke twijfels, of zijn mateloze drang naar wetenschappelijke kennis niet misschien als zondig moest worden beschouwd. Zijn boek over de eendagsvlieg, Ephemeri vita (1675) getuigt van zijn twijfels aan de wetenschap en spreekt over de zoektocht van de ziel naar God. Swammerdam zelf was diep gelovig en plaatste zijn werk vooral in het teken van de admiratio, de bewondering voor Gods harmonie in de schepping. Het was dan ook van verstrekkende betekenis dat Herman Boerhaave (1668-1738) zijn nagelaten werk in 1737 onder de titel Bybel der natuure publiceerde. Swammerdam verwierf daardoor postuum een belangrijke invloed op de physicotheologie in de achttiende eeuw. Een van de beroemdste anatomen in de zeventiende eeuw was zonder twijfel Frederik Ruysch (1638-1731; Lindeboom 1981, pp. 67-72; Kooijmans 2004). De uit een welvarend gezin afkomstige geleerde was als apotheker begonnen en in deze functie bekend geworden met de nieuwste chemische inzichten van zijn tijd. Na zijn studie medicijnen in Leiden promoveerde hij in 1664 en publiceerde in 1665 een geruchtmakend boek over de kleppen in de lymfevaten (Dilucidatio valvularum in vasis lymphaticis, et lacteis). In 1666 werd hij Praelector Anatomiae in Amsterdam, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||
hoogleraar van de anatomie dus, een ambt dat hij 65 jaar lang zou vervullen. Daarmee was hij na Joan Deyman (1620-1666) de tweede opvolger van de genoemde Nicolaes Tulp in deze functie. Daarnaast gaf hij sinds 1672 onderwijs aan Amsterdamse vroedvrouwen en was sinds 1685 professor in de botanie. De betekenis van Frederik Ruysch ligt echter vooral op het gebied van de anatomie. Tussen 1665 en 1717 vervaardigde hij meer dan tweeduizend anatomische preparaten. Hierbij had hij zich als doel gesteld om een afbeelding van de liber naturalis, het ‘Boek der Natuur’, te geven. Op deze wijze kon iedereen met een wetenschappelijke belangstelling direct kennis nemen van de nieuwe inzichten op het gebied van de anatomie, bijvoorbeeld ten aanzien van de leer over de bloedsomloop. Ruysch stelde zijn anatomisch kabinet, een soort privémuseum, ter beschikking aan studenten in de geneeskunde en collega's, maar ontving eveneens prominente bezoekers en gasten die bereid waren voor de bezichtiging van zijn preparaten flinke bedragen te betalen. Voor zijn bezoekers publiceerde hij een in het Latijn en in het Nederlands opgestelde catalogus van de verzameling, waarin de tentoongestelde objecten uitvoerig werden beschreven (Thesaurus anatomicus I-V, 1701-1705). Bijzonder belangrijk vond Ruysch de verbinding tussen preparatietechniek en esthetiek. Volgens hem diende de esthetische opstelling van de anatomische preparaten ertoe de natuurlijke afschuw van de toeschouwers aangaande de preparaten te overwinnen en hen achting en liefde voor de liber naturalis in te prenten. Zijn ‘Boek der Natuur’ was een even esthetische schepping als de natuur zelf, waarin men de door de schepper neergelegde harmonie kon ontdekken. | |||||||||||||||||||||||||||
Het cartesianisme en de nieuwe geneeskundeHet voorbeeld van Jan Swammerdam en Frederik Ruysch liet zien, hoe de autopsie de lectuur in het ‘Boek der Natuur’ veranderde. Beide geleerden zijn beroemd geworden door het ontleden van natuurlijke verschijnselen op basis van esthetische criteria. Maar in de zeventiende eeuw ontstaat ook een nieuw medisch verhaal - een verhaal over de structuur van het menselijke lichaam en zijn positie in het systeem van de natuur. Ook hier spelen de begrippen autopsie en auctoritas een belangrijke rol. Rond het midden van de zeventiende eeuw treedt in de Nederlandse Republiek een geleerde naar voren die helemaal niets meer wil weten van de autoriteit van de antieke auteurs: René Descartes (over hem zie samenvattend Röd 1995; over het cartesianisme in Nederland Thijssen-Schoute 1989; Verbeek 1996). In zijn voor het eerst in 1637 in Leiden (anoniem) verschenen werk Discours de la méthode geeft hij zich en zijn lezers rekenschap over het ontstaan van de methodische twijfel die het belangrijkste instrument van zijn nieuwe filosofie zou zijn. Hij propageert een radicale breuk met de oude science en hij pleit er zelfs voor de studie van de toen gangbare filosofie en alle andere wetenschappen helemaal op te geven: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||
12. Je ne dirai rien de la philosophie, sinon que, voyant qu'elle a été cultivée par les plus excellents esprits qui aient vécu depuis plusieurs siècles, et que néanmoins il ne s'y trouve encore aucune chose dont on ne dispute, et par conséquent qui ne soit douteuse [...]. De mens zou volgens Descartes alleen nog maar vertrouwen op de ideeën die aan zijn eigen geest ontsproten zouden kunnen zijn. Dit verregaande rationalisme is verbonden met een herwaardering van de empirie. Het is voor de mens mogelijk geworden om op basis van zijn eigen verstand inzicht in de natuur te verwerven, kennis die zich volgens Descartes vooral ontwikkelt op de grondslag van mechanistische en wiskundige wetmatigheden. De rationeel denkende mens is dus op basis van zijn eigen autoriteit in staat het ‘Boek der Natuur’ volledig te kennen. Als logisch gevolg van deze denkwijze wordt de lectuur van de Bijbel strikt gescheiden van de lectuur van het ‘Boek der Natuur’. Voor de medische wetenschap, waarmee Descartes zich eveneens bezig hield (vergelijk bijvoorbeeld De homine, postuum verschenen in 1662), betekende dit een radicale verandering van haar mensbeeld: alle levensprocessen worden als het resultaat van mechanistische krachten beschouwd. Het organisme wordt tot een grote machine, waarvan het leven wordt geregeld door de pompfunctie van het hart en de grote bloedsomloop (vergelijk Sutter 1988, pp. 41-80; Fuchs 1992). Hoewel Descartes niet de eerste en ook niet de enige wetenschapper was die verregaande twijfels had omtrent de beoefening van de filosofie en met name de natuurwetenschappen volgens de op de universiteiten toen gebruikelijke aristotelische methode, kan zijn invloed op het geestelijke klimaat in de Republiek moeilijk worden overschat. Geleerden als Christiaan Huygens (1629-1695) verslonden zijn geschriften en waren enthousiast over hun revolutionaire stijl (zie over de ontwikkeling van Christiaan Huygens Andriesse 1994). Trouwens was het later dezelfde Huygens die grote twijfels had over de waarheid van Descartes' fysica, wiskunde en metafysica. Er ontstond in de Republiek een levendige discussie rond de stellingen van de Franse filosoof, waarbij - om het heel kort te zeggen - de theologische consequenties van zijn leer werden onderdrukt, de natuurwetenschappelijke resultaten echter gretig werden aangegrepen en voortgezet (over de invloed van Descartes in Nederland zie Bevochten eendracht, pp. 283-322). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||
In het kader van dit artikel kan de betekenis van Descartes' ideeën voor de geneeskunde niet uitvoerig worden besproken (zie daarover uitvoerig de bundel Gaukroger 2000 en beknopt Lindeboom 1979). Hier zal vooral één aspect naar voren worden gehaald dat nauw samenhangt met de boven beschreven esthetische presentatie van de filosofische en natuurwetenschappelijke kennis: de nieuwe vertelwijze waarmee Descartes zijn denkbeelden presenteerde en die ook door de tijdgenoten werd onderkend. Johannes Clauberg (1622-1665) bijvoorbeeld was werkzaam aan de in 1655 opgerichte universiteit Duisburg, waar hij zich - als een van de eersten in Duitsland - inzette voor de verspreiding van het cartesianisme (over de receptie van Descartes in Duitsland zie Hurson 2009; over Clauberg Coqui 2009). In zijn geschrift Unterscheid Zwischen der Cartesianischer, und der sonst in Schulen gebräuchlicher Philosophie (1657) legt hij de ideeën die aan de nieuwe denkwijze ten grondslag liggen voor iedereen verstaanbaar uit. Daarbij benadrukt hij onder andere het nieuwe narratieve karakter van de leer van Descartes. De cartesiaanse filosofie wordt, volgens Clauberg, gepresenteerd als een eigen verhaal, waarbij alle omstandigheden van haar oorsprong en ontwikkeling op een begrijpelijke manier worden uitgelegd (Clauberg 1657, par. 59, p. 49). Dit had trouwens ook Christiaan Huygens al bijzonder gewaardeerd: Wat aanvankelijk, toen deze filosofie [het cartesianisme, BN] naar buiten kwam, bijzonder beviel, was dat men begreep wat Descartes zei, in tegenstelling tot wat andere filosofen zeiden met hun volledig onbegrijpelijke taal over die kwaliteiten, substantiële vormen, intentionele soorten en zo meer. Radicaler dan iemand vóór hem heeft hij dit misplaatste gebazel verworpen (geciteerd naar Andriesse 1994, p. 363). Net als de algemene principes van Descartes' filosofie is ook zijn narratio ‘claire et distincte’ gezuiverd van verwarrende verhaallijnen en misleidende zijsporen. Clauberg gebruikt voor zijn uitleg van Descartes' leer het beeld van een nieuwe stad, opgericht door een enkele bouwmeester die alle delen in harmonische proporties heeft gerangschikt. In tegenstelling tot de oude, middeleeuwse stad, waar alle straten dwars door elkaar heen lopen en de mens gauw de weg kwijtraakt, is de stad van de nieuwe filosofie een ideaal oord. De rechtlijnige straten voeren de bezoeker direct naar zijn bestemming (vergelijk Clauberg 1657, par. 9-10, pp. 7-8). De aanleiding tot deze architectonische metafoor gaf Descartes zelf die in zijn rechtvaardiging van de nieuwe methode eveneens de grondvesting van een ideaal gebouw of een ideale stad door maar een bouwmeester en op nieuwe fundamenten met de ware filosofie vergelijkt, wier opbouw hij zichzelf tot doel gesteld had (Descartes 1997, pp. 18-25). Ook voor de hier genoemde natuurwetenschappers bezat dit beeld een diepere betekenis. Als voorbeeld voor deze nieuwe richting in de geneeskunde moet vooral Cornelis Bontekoe (1647-1685) genoemd worden, die ook voor de geschiedenis van de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||
Duitse medische wetenschap een belangrijke betekenis had (over Bontekoe zie Blok & Molhuysen 1930, deel 8, pp. 172-175; De Feyfer 1937; Lindeboom 1981, pp. 93-95. Over de Duits-Nederlandse betrekkingen op het gebied van de geneeskunde zie de bundel Van Lieburg & Toellner 1982. Over de Duits-Nederlandse kennistransfer algemeen zie de bundel Leemans, Konst & Noak 2009). Bontekoe werkte enkele jaren als lijfarts van de Grote Keurvorst Frederik Willem van Brandenburg (1620-1688) en werd als professor benoemd aan de universiteit van Frankfort aan den Oder. Hij stierf in 1685 te Berlijn. In zijn oeuvre - waarvan een groot gedeelte naar het Duits werd vertaald - gaat het vooral om de popularisering van de nieuwe cartesiaanse geneeskunde die in deze tijden in Duitsland nog maar weinig aanhangers vond. Bontekoe was vol geestdrift voor de nieuwe leer en ging dan ook geen discussie uit de weg, wat leidde tot talrijke aanvaringen, onder andere met Nederlandse theologen. Met het cartesianisme, zo schreef hij in een brief aan een collega, begint de dag van een nieuwe filosofie, het heldere licht van de anatomie, de stralende vlam van de scheikunde en de verlichting van alle dingen die daarvoor met duisternis waren bedekt (Overkamp 1692, C1v-C2r). In navolging van de apostelen zullen de aanhangers van de nieuwe wetenschap leven als kinderen van het licht: het licht van de rede en het licht van de verbeeldingskracht die een volmaakte wetenschap ten gevolg zal hebben. Bontekoe gebruikt de metafoor van Phaëton om de aanhangers van het cartesianisme te kenschetsen: zij voeren hun wagen - voortgetrokken door de paarden van de ijver en de bezieling voor de wetenschap - tot aan de hoogste hemel van de kennis. In tegenstelling tot Vondel die het kennisstreven van Phaëton in een kosmische catastrofe liet eindigen, wordt Bontekoe niet gehinderd door enige scepsis aangaande de menselijke vermogens en de macht van de rede.Ga naar eind4. Er vindt dus een grondige herwaardering van de Phaëton-mythe plaats: zij is niet langer een beeld voor de verderfelijke menselijke curiositas en voor een afkeurenswaardige hybris, maar een nieuwe geschiedenis van de onbegrensde mogelijkheden van het experiment en de autopsie. Vol afkeuring spreekt Bontekoe over de discipelen van de auctoritas, de lafheid van de boekenverzwelgers, die alleen willen proeven wat anderen hebben voorgeschoteld. Het harmonische samengaan van auctoritas en autopsie dat nog kenmerkend was voor de wetenschapsbeoefening van Nicolaes Tulp, is hier opgegeven ten gunste van de methodische twijfel en het experiment. | |||||||||||||||||||||||||||
Een nieuw gebouw van de wetenschapHet was het uitdrukkelijke streven van Cornelis Bontekoe een ander gebouw van de geneeskunde op te richten, waarbij het menselijke verstand dit bouwplan volledig moest kunnen doorgronden. Een eerste vereiste daarvoor was, een moderne leeswijze te vinden van het ‘Boek der Natuur’ en de plaats die de mens erin inneemt. Volgens Bontekoe heeft God alleen voor de mens de hele wereld gescha- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||
pen. Als gevolg daarvan is de kennis van de schepping ook alleen met het menselijke verstand en zonder de kennis van de Bijbel te verwerven: De Mensch is dan Gods laatste en Heerlijkste werk, om wien alles gemaakt is, dat gemaakt is. 't Geen een iegelijk belyden moet, die een mensch is, dat is, die verstand heeft, en reden gebruykt, in soo verre, dat men geen Bybel van noden heeft, om sulx te leren, hoewel de selfde dat doet, op een uytmuntende wys, terwyl de Schepper selfs in sijn Woord, wat hy gedaan heeft, verklaart. Maar behalven Gods woord, so is hier 's menschen Leermeester de Natuyr, gelijck men het noemt, of liever de Reden, die alle menschen overreedet, datse Schepselen sijn van God gemaakt, die alles, wat'er buyten de mensch is, geschapen heeft. Dat is een waarheit soo in 's menschen gewisse ingeënt, dat de gene diese loochend, geen ander mensch is, als die de menschelijkheit uytschud (Bontekoe 1684, p. 3). Tegen deze achtergrond hekelt de auteur het misbruik dat tot dan toe van het ‘Boek der Natuur’ gemaakt werd, met name de bemoeienis van theologen met deze materie. Zij hebben kennelijk een geheel verkeerd exemplaar in handen gehad, niet het ‘Boek der Natuur’, maar het ‘Boek van Thurelure’ (Bontekoe 1697, p. 4. Het Nederlandse origineel verscheen in 1680: Nieuw gebouw van de chirurgie of heelkonste). Met nadruk onderstreept Bontekoe de scheiding tussen lichaam en ziel, een van de belangrijkste theses van het cartesianisme en de basis voor het vernieuwde begrip van de menselijke positie in de schepping: Twee dingen maken een Mensch uyt, en dit Goddelijk Werk soo groot en Wonderbaar, de ziel en 't lighaam; welke te samen, en met den ander sijn, sonder dat of de ziel in 't lighaam is, of met het zelve vermengt, of verenigt [...] (Bontekoe 1684, p. 4). De strikte scheiding van lichaam en ziel onderwerpt het menselijk lichaam aan de natuurwetten die Bontekoe in navolging van Descartes helemaal mechanistisch opvat. Als geneeskundige streeft hij ernaar om dit in zijn ogen wetenschappelijk mensbeeld over te dragen en de dwalingen van de medici uit de voorbije eeuwen uit te roeien. Hun leerstellingen bespot hij als ‘Trojaans paard’, van buiten vol mooie retoriek, van binnen echter vol verderfenis en leugens (Bontekoe 1688, pp. 531-532). Daarnaast bekritiseert hij de oude medische autoriteiten nog met behulp van een andere metafoor. Zij zouden de ‘Diana van Ephesos’ aanbidden, waarmee hij de klakkeloze overname van de antieke geneeskunde en onwetenschappelijke, magische praktijken in de behandeling van de patiënten bedoelt, die ook in de zeventiende eeuw nog niet tot het verleden behoorden (Bontekoe 1688, p. 479). Voor Bontekoe gaat het er integendeel om, de ware bewegende krachten van de ‘menselijke machine’ te ontsluieren. De mens is samengesteld | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||
uit vlees, aderen en spieren die als een groot raderwerk samenwerken. Voor een emblematische betekenis van bijvoorbeeld het hart is er in dit systeem geen ruimte meer: ‘'t Hert is dan alleen gemaakt voor den omloop des bloeds, en 't is door de selve, dat het leven grotelijx bestaat; van de selve hangen alle bewegingen af, en de dood komt so ras dese ophoud’ (Bontekoe 1684, p. 26). De leer van de bloedsomloop, die de Engelse arts William Harvey (1578-1657) had ontdekt en die door Descartes eveneens in zijn systeem werd geïntegreerd, wordt voor Bontekoe de basis van het hele medische systeem. Hij beroept zich in deze samenhang op de autoriteit van Harvey en de nieuwe anatomie en verheft de bloedsomloop tot het belangrijkste kenmerk van de menselijke existentie. Op deze manier ontstaat een nieuw geneeskundig credo, een geloofsovertuiging, die gebaseerd is op de resultaten van het natuurwetenschappelijke experiment: Sulx ons voor vast staat te besluyten, en t'erkennen, dat ons leven, onse gesondheit, en alle onse bewegingen afhangen, en bestaan in ons bloed, en de sappen, die daar uyt ontspringen, en weder na toelopen, welke door hun pypen gedurig worden om en om gevoert: So dat ons gansche gestel niet anders is dan van grote en kleyne pypen bestaande die gevuld sijn met gedurig lopende sappen, en vogten, verscheiden van aard, loop, plaats, en werking (Bontekoe 1684, pp. 30-31). Op basis van deze leerstellingen bouwt Bontekoe een eigen medisch systeem, waarin vooral het voorschrijven van een gezonde levenswijze een belangrijke rol speelt. Maar Bontekoe heeft niet alleen cartesianische en diëtische leerstellingen naar het Duitse cultuurgebied geëxporteerd. Hij was ook een fervent aanhanger van het drinken van koffie, thee en chocolade, een gewoonte die door zijn toedoen in Brandenburg ingeburgerd raakte. Op deze wijze had de nieuwe geneeskunde direct een verheffend effect op de Duitse cultuurgeschiedenis. | |||||||||||||||||||||||||||
SlotIn zijn voorwoord tot de door hem vervaardigde vertaling van het Neues Gebäude Der Chirurgie (1697; Ned. Nieuw gebouw van de chirurgie of heelkonste, 1680) van Cornelis Bontekoe schrijft Johann Peter Albrecht (1649-1724), een geneesheer uit Hildesheim: Zeg niet, mijn lezer, dat alleen het oude goed is en bewaard zou moeten worden, het nieuwe daarentegen suspect en verdacht, want de oude slang zou anders wel een onderkomen bij je zoeken, alleen omdat ze zo oud is. En ware het oude ook 1.000.000 jaren oud, maar niet gegrond op de ware beginselen of strijdig tegen de regels van het verstand, dan ben je niet verplicht, om je daaraan vast te houden, en je mag het met goed recht en zonder en slecht geweten | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||
terzijde schuiven. Als het nieuwe daarentegen zo geschapen is dat je ziel - zoals Cartesius leert - aan zijn juistheid niet kan twijfelen, dan moet je het omhelzen, ook al ware het maar een kwartier oud. Wanneer alleen die dingen waar zouden zijn die de ouden hebben geleerd, dan zou het slecht gesteld zijn met Copernicus, Galileo, Tycho Brahe en de andere vooruitstrevende wiskundigen, wier steeds in aantal toenemende nieuwe inzichten de hele wereld tot be- en verwondering dwingen (Bontekoe 1697).Ga naar eind5. De nieuwe principes van het cartesianisme zijn bij hem klaarblijkelijk al doorgedrongen en geestdriftig spreekt hij over de moderne natuurwetenschap. De auctoritas van de ouden wordt getoetst aan de regels van het verstand, waarachter de door Descartes opgestelde principes schuilen. Het klakkeloze vasthouden aan oude leerstellingen wordt hier een zondige handeling, omdat dan ook de duivel een indrukwekkend lange traditie voor zich kan opeisen. De medische geschriften vervullen op het gebied van de overdracht van het cartesianisme een pioniersfunctie. Afgezien van de genoemde filosoof Johannes Clauberg dringt dit systeem pas in de achttiende eeuw sterker door in het Duitse natuurwetenschappelijke en filosofische discours. Bemiddelaars als Cornelis Bontekoe speelden een cruciale rol in de overdracht van de cartesianistische ideeën en bij de popularisering van medische en natuurwetenschappelijke kennis. Verder leverden zij een belangrijke bijdrage aan de discussie rond de begrippen auctoritas en autopsie. De afhankelijkheid van overgeleverde autoriteiten wordt ingeruild voor het enthousiasme voor het experiment en de eigen natuurwetenschappelijke ervaring. Het zou nog tot diep in de achttiende eeuw duren tot de voor hen cruciale scheiding tussen de liber naturalis en de liber supernaturalis ook voor theologen bespreekbaar werd. De bijdrage die deze medici leverden aan de vroege verlichting verdient dientengevolge onze aandacht. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||
|
|