Ingrid Wikén Bonde
Van Gathenhielm tot De Rooy
Mijn vader verliet in 1948 Uppsala en werd in Zürich hoogleraar microbiologie. Terwijl mijn vader bacterieën kweekte leerde ik Schwyzerdüütsch en las wat er dankzij lezende voorouders in onze bibliotheek stond, o.a. de historische zeeroman Konungens kapare. Daar was sprake van holländska handelsmän: rijke en machtige kooplieden. De Zweedse scheepsjongen Lars Gathe maakte bij hen carrière. Terug in Zweden kreeg hij van Karel XII een kaperbrief en werd vanwege geslaagde kapingen van ongewenste schepen geadeld Gathenhielm. Hij kaapte ook af en toe een Nederlands schip dat op weg was naar Zwedens aartsvijand Rusland. Een vriendinnetje en ik verzamelden en ruilden kunstkaarten met elkaar. De Niederländische Meister waren 't mooist. Toen ik dertien was verhuisden we naar Delft. Daar had de vader van de microbiologie, Anthonie van Leeuwenhoek, gewerkt, dus het was een eer om in Delft microbioloog te zijn. Delft stond vol oude huizen die het verhaal over de holländska handelsmän deden herleven en de gezichten van de mensen op straat en in de winkels leken op de gezichten op de schilderijen. Nederlands leek enigszins op Schwyzerdüütsch, dus de taal was geen probleem. Schnusig (korte oe) moest je gewoon uitspreken snoezig (lange oe) en van de sch maakte je een soort s. De geschiedenisles gaf stof tot nadenken. Op de lagere school in Zwitserland was Karl der Kühne habsüchtig, prunkliebend, kühn, grausam (fromm?), ländergierig, kriegliebend, kortom: ein Lebensvernichter! Door de Bourgondische oorlogen viel Zwitserland namelijk bijna uit elkaar. Zijn alter ego, de Zwitserse monnik Nikolaus von der Flühe was arm, einsam, bescheiden, klug (grausam?),
fromm, gerecht, friedliebend, kortom: ein Lebenserhalter! die Zwitserland had gered vom Auseinanderfall. Op het Grotiusgymnasium wekten de Bourgondiërs eerder positieve associaties: Herfsttij der Middeleeuwen werd aanbevolen als cadeau voor Sinterklaas.
Toen ik in 1962 in Zweden ging studeren ontdekte ik dat dáár over de landen waar ik zoveel nuttige dingen had geleerd maar weinig bekend was: kaas, chocolade, schaatsen, tulpen en klompen. In gespecialiseerde kringen wist men iets meer. Door de invloed van het Nederduits op het Zweeds, voortvloeiende uit de middeleeuwse handelscontacten, hadden Zweedse germanisten belangstelling voor Nederlands.
Zo kwam ik op aanraden van mijn hoogleraar Duits, Korlén, in 1965 in de les van Jaap de Rooy (nu: De Rooij) terecht, die Nederlands gaf in Uppsala en Stockholm. Korlén en zijn collega Mellbourn waren allebei in Nederduits gespecialiseerd. Tijdens hun seminaria Mittelniederdeutsch mocht ik de teksten voorlezen. Ik las ze op z'n Nederlands, en ze glunderden: Zo moest het in de middeleeuwen in de straten van Stockholm hebben geklonken!